ECLI:NL:OGHACMB:2025:77

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
CUR2024H00158
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een directeur van een scholengemeenschap in het bijzonder onderwijs in Curaçao

In deze zaak gaat het om het ontslag van een directeur van een scholengemeenschap in het bijzonder onderwijs in Curaçao. De directeur, aangeduid als [appellant], was sinds 1994 werkzaam bij de stichting Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur Curaçao (RKCS) en was sinds 2002 directeur van de scholengemeenschap Joseph Civilis VSBO. Het ontslag volgde op klachten van docenten over de leidinggevende capaciteiten van [appellant], die volgens RKCS leidden tot een verziekte sfeer op school en een daling van het leerlingenaantal. Na een procedure bij het Gerecht in eerste aanleg, waarin de verzoeken van [appellant] om het ontslag te vernietigen werden afgewezen, ging hij in hoger beroep. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie beoordeelde de zaak op 15 april 2025. Het Hof oordeelde dat RKCS voldoende redenen had voor het ontslag en dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. Het Hof bevestigde de beschikking van het Gerecht en wees de verzoeken van [appellant] af, waarbij hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: CUR202400089 – CUR2024H00158
Uitspraak: 15 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
gemachtigden: mrs. E.L. Virginie, N.F.C. Themen-Cairo en
G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
de stichting
STICHTING ROOMS KATHOLIEK CENTRAAL SCHOOLBESTUUR CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen.
Partijen worden hierna [appellant] en RKCS genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak betreft het ontslag van een directeur van een scholengemeenschap in het bijzonder onderwijs in Curaçao.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de verzoeken van de ontslagen directeur opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 25 juni 2024 ingekomen beroepschrift, met producties, is [appellant] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 14 mei 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en zijn (gewijzigde) verzoeken alsnog zal toewijzen, met veroordeling van RKCS, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties.
2.2
Bij op 20 februari 2025 ingekomen verweerschrift in hoger beroep, met een productie, heeft RKCS het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de verzoeken van [appellant] zal afwijzen, kosten rechtens.
2.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 25 februari 2025. [appellant] heeft via een videoverbinding vanuit Bonaire aan de behandeling deelgenomen. Zijn gemachtigden mrs. Virginie en N.F.C. Themen-Cairo zijn verschenen. Aan de zijde van RKCS zijn verschenen: [algemeen directeur] (algemeen directeur), [onderwijsdirecteur] (onderwijsdirecteur), [jurist] (jurist) en mr. Drissen (gemachtigde). De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities, waarvan zij exemplaren hebben overgelegd. Verder partijdebat is gevoerd en vragen van het Hof zijn beantwoord.
2.4
Beschikking is bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
RKCS voert het bestuur over een aantal Rooms Katholieke scholen in Curaçao, waaronder scholen voor voorbereidend secundair beroepsonderwijs (hierna: VSBO).
3.1.2 [
[appellant] was sinds 1 augustus 1994 werkzaam bij RKCS, aanvankelijk als leraar en sinds 1 augustus 2002 in de functie van directeur van de scholengemeenschap Joseph Civilis VSBO. Laatstelijk was hij in vaste dienst en verdiende hij een salaris van NAf 8.240,- bruto per maand. De arbeidsovereenkomst van [appellant] is vastgesteld in een akte van benoeming.
3.1.3
Bij brief van 16 februari 2023 heeft RKCS [appellant] uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van onder meer een aantal klachten afkomstig van docenten werkzaam bij Joseph Civilis. In de brief is bericht, samengevat weergegeven:
- RKCS heeft van ongeveer de helft van de docenten van de school klachten ontvangen over een verziekte sfeer waardoor de school achteruitgaat; in het merendeel van de klachten staat het handelen van [appellant] in negatieve zin centraal;
- RKCS moet veelvuldig met [appellant] in de weer zijn over het naleven van regels, waarin telkenmale uitleg moet worden gegeven over zaken die [appellant] behoort te weten;
- [ appellant] slaagt er al jaren niet in de instroom en de uitstroom van leerlingen op de school op niveau te houden;
- de voorlopige conclusie van RKCS is dat het niet naar behoren leidinggeven door [appellant] een belangrijke factor is die heeft geleid tot de achteruitgang van de school;
- het is vaker voorgekomen dat [appellant] onjuiste gegevens heeft aangeleverd omtrent het aantal leerlingen; ook bij de meest recente opgave lijken er incorrecte gegevens te zijn aangeleverd aan zowel RKCS als de overheid.
3.1.4
Bij brief van 23 maart 2023 heeft [appellant] gereageerd op de brief van 16 februari 2023. Op 30 maart 2023 heeft een gesprek tussen [appellant] en vertegenwoordigers van RKCS plaatsgevonden over de inhoud van de brieven van 16 februari 2023 en 23 maart 2023.
3.1.5
Bij brief van 1 juni 2023 heeft RKCS verklaard de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen met ingang van 1 oktober 2023 en met toekenning van een vergoeding van zes maanden bruto basissalaris. Bij dezelfde brief heeft RKCS [appellant] met onmiddellijke ingang vrijgesteld van arbeid en hem verzocht om de sleutels van de school bij RKCS in te leveren. In de brief is bericht, samengevat weergegeven:
- de sfeer op school is ernstig verziekt;
- de school is over een groot aantal jaren alleen maar achteruitgegaan;
- dit is niet enkel de schuld van anderen;
- RKCS bespeurt bij [appellant] geen enkele zelfreflectie;
- het handelen van [appellant] staat centraal bij de verziekte sfeer;
- de docenten ervaren de liefdesrelatie van [appellant] met een ondergeschikte als een probleem, onder meer in verband met ongelijke behandeling;
- de oorzaak van de problemen ligt niet bij de werkwijze van de functionaris van RKCS;
- het niet naar behoren leidinggeven door [appellant] is een belangrijke factor bij de achteruitgang van de school;
- [ appellant] heeft de instroom en de uitstroom van leerlingen op de school niet op niveau gehouden; dat ligt deels aan externe factoren, maar ook aan het volledig ontbreken van collegiale consultatie;
- [ appellant] kan met betrekking tot het leerlingenbestand niet afgaan op de cijfers van zijn secretaresse; er zijn zestien meer leerlingen opgegeven dan er in werkelijkheid zijn.
3.1.6
Bij brief van 11 augustus 2023 heeft mr. Themen namens [appellant] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
3.1.7
Bij ontslagbesluit van 6 september 2023 heeft RKCS ontslag aan [appellant] verleend met ingang van 1 oktober 2023, met als opgegeven reden: contractsbeëindiging.
3.1.8
Bij brief van 23 oktober 2023 heeft mr. Virginie namens [appellant] bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit.
Verzoeken bij het Gerecht
3.2
In deze zaak heeft [appellant] het Gerecht verzocht, verkort weergegeven:
a. verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is;
en primair:
b. herstel van de dienstbetrekking, met de bepaling dat de verplichting om de dienstbetrekking te herstellen vervalt door betaling van een afkoopsom van NAf 501.245, althans een door het Gerecht vast te stellen bedrag;
subsidiair:
c. betaling van NAf 80.231 als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en NAf 6.845 als vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de verzoeken afgewezen.
Verzoeken bij het Hof
3.4
In het beroepschrift heeft [appellant] het Hof verzocht, verkort weergegeven:
a. verklaring voor recht dat de materiële rechtspositie van [appellant] bepaald wordt door art. 49 lid 2 Landsverordening regelende het voortgezet onderwijs (PB 1979 no. 2, hierna: LVO) en dat het ontslag kennelijk onredelijk is, althans dat er geen geldige redenen voor het ontslag zijn;
en primair:
b. herstel van de dienstbetrekking;
subsidiair:
c. betaling van NAf 80.231, althans een door het Hof vast te stellen bedrag als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
Beoordeling door het Hof
3.5
Bij de beoordeling van de verzoeken zijn de volgende rechtsregels van belang.
3.5.1
Landsverordening regelende het voortgezet onderwijs:
Art. 49 lid 2. De akte van benoeming bevat ten minste de bepaling of de benoeming in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt, alsmede de bepaling dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel, werkzaam bij het openbaar onderwijs, van overeenkomstige toepassing zijn.
De Memorie van Toelichting bij (het inmiddels vervallen) art. 50 LVO vermeldt onder meer:
Krachtens artikel 49, tweede lid, moet de akte van benoeming van het personeel bij het bijzonder voortgezet onderwijs de bepaling bevatten dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel, werkzaam bij het openbaar onderwijs, van overeenkomstige toepassing zijn. Onder deze voorschriften zijn die betreffende de ontslaggronden begrepen. Personeel bij het openbaar onderwijs kan slechts worden ontslagen op de gronden vermeld in de voor hen geldende wettelijke voorschriften. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het personeel bij het bijzonder voortgezet onderwijs, zodat gesteld kan worden dat er voldoende waarborgen zijn tegen willekeur bij ongevraagd ontslag.
3.5.2
Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (hierna: LMA).
Art. 88 lid 1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
(...)
Art. 91 lid 1. De straf wordt niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
(...)
Art. 103 lid 1. Buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:
a. (...)
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
g. (...).
3.6
De akte van benoeming van [appellant] bevat niet de bepaling dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel, werkzaam bij het openbaar onderwijs, van overeenkomstige toepassing zijn. Die akte is daarom in strijd met art. 49 lid 2 LVO. Dat is een wettelijk voorschrift van dwingend recht. Dat voorschrift is als zodanig niet in strijd met de vrijheden van onderwijs en godsdienst, verankerd in art. 21 van de Staatsregeling van Curaçao (zij het dat die vrijheden wel van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de wijze waarop de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie worden toegepast). Ondanks het ontbreken van de in art. 49 lid 2 LVO bedoelde bepaling in de akte van benoeming geldt daarom dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel, werkzaam bij het openbaar onderwijs, van overeenkomstige toepassing zijn op de rechtspositie van [appellant] ten opzichte van RKCS, inclusief de voorschriften over de ontslaggronden. Het Hof laat hierbij in het midden of de overwegingen juist zijn in Gemeenschappelijk Hof 28 juli 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:181, onder 2.6.
3.7
De brieven van RKCS van 16 februari 2023 en 1 juni 2023, in samenhang gelezen, maken voldoende duidelijk dat RKCS van mening is dat [appellant] onbekwaam of ongeschikt is voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, en dat zij hem daarom ontslaat. Aldus heeft RKCS voldaan aan het voorschrift dat aan het ontslag een wettelijke ontslaggrond ten grondslag moet worden gelegd.
3.8
Voordat RKCS [appellant] bij brief van 1 juni 2023 ontsloeg, heeft zij onderzoek gedaan, bij brief van 16 februari 2023 haar voorlopige bevindingen aan [appellant] kenbaar gemaakt, kennisgenomen van zijn reactie van 23 maart 2023 en een gesprek met hem gevoerd op 30 maart 2023. Daarom kan niet worden gezegd dat het ontslag onvoldoende is voorbereid of dat [appellant] onvoldoende gelegenheid heeft gehad zich tegenover RKCS te verantwoorden.
3.9 [
[appellant] heeft zijn verzoeken in eerste aanleg en in het beroepschrift overigens ondubbelzinnig gebaseerd op het standpunt dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Dat betekent dat hij kenbaar heeft berust in de geldigheid van het ontslag als zodanig (zij het dat hij herstel van de dienstbetrekking verlangt in de zin van art. 7A:1615t BW). [appellant] heeft daarmee afstand gedaan van het recht om zich op nietigheid van het ontslag te beroepen. RKCS mag hem daaraan houden.
3.10 [
[appellant] heeft niet betwist:
- dat de sfeer op school verziekt was,
- dat het leerlingenaantal sterk was gedaald,
- dat hij een liefdesrelatie had met een ondergeschikte,
- dat de verhouding van [appellant] met zowel een aantal docenten als de functionaris van RKCS niet goed was, en
- dat de cijfers die hij heeft aangeleverd over het aantal leerlingen herhaaldelijk niet juist waren.
Hij heeft weliswaar aangevoerd dat dit alles niet aan hem ligt, en hem in elk geval niet ongeschikt of onbekwaam maakt als directeur van een scholengemeenschap, maar daarmee heeft hij onvoldoende gemotiveerd betwist dat RKCS in werkelijkheid meende en in redelijkheid mocht menen dat dit alles in elk geval voor een groot deel aan [appellant] ligt en dat het voldoende ernstig is om [appellant] ongeschikt of onbekwaam als schooldirecteur te achten. Aldus heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de opgegeven ontslaggrond vals of voorgewend is.
3.11 [
[appellant] is in 1964 geboren. Hij heeft (tijdelijk) ander werk gevonden. Aan te nemen valt dat het door hem gevonden werk minder goed voor hem is dan zijn functie als schooldirecteur bij Joseph Civilis voor hem was. Dat is echter onvoldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is wegens te ernstige gevolgen voor [appellant]. Dat geldt temeer als de door RKCS toegekende beëindigingsvergoeding in aanmerking wordt genomen. Ook voor het overige heeft [appellant] onvoldoende gesteld om dat te kunnen aannemen.
3.12
Ook voor het overige heeft [appellant] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is.
3.13
Partijen hebben gedebatteerd over de vraag in hoeverre [appellant] in het verleden is gewaarschuwd en berispt. Uit de producties die RKCS in dit verband heeft overgelegd, volgt genoegzaam dat [appellant] ook in het verleden al met enige regelmaat niet naar tevredenheid van RKCS heeft gefunctioneerd. Indien het totaalbeeld van dat verleden minder ernstig is dan RKCS heeft betoogd, dan is dat totaalbeeld in elk geval niet zo goed dat dit aanleiding zou geven voor andere oordelen dan hiervoor gegeven.
3.14 [
[appellant] heeft ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij zelfstandig belang heeft bij de door hem verzochte verklaring voor recht.
3.15
Op het voorgaande stuiten alle verzoeken van [appellant] af. De beschikking waarvan beroep dient te worden bevestigd. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht dan in eerste aanleg, moet worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het Hof zal de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat RKCS daar niet toe heeft geconcludeerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht dan in eerste aanleg;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van RKCS gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.W.A. Vonk en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.