ECLI:NL:OGHACMB:2025:278

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
AUA2025H00097
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing bouwvergunning en de bekendmaking per e-mail

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die op 23 juni 2023 een vergunning heeft aangevraagd voor de bouw van een appartementengebouw in Seroe Colorado. De minister heeft deze aanvraag op 19 juli 2023 afgewezen. Appellant heeft op 26 september 2023 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Het Gerecht heeft deze beslissing bevestigd. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de minister de primaire beschikking per e-mail mocht bekendmaken en of appellant deze beschikking tijdig heeft ontvangen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de minister de beschikking per e-mail mocht verzenden, omdat appellant hiervoor toestemming had gegeven door zijn e-mailadres op het aanvraagformulier in te vullen. Tevens heeft het Gerecht vastgesteld dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking op 19 juli 2023 naar het e-mailadres van appellant is verzonden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij de e-mail niet heeft ontvangen. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

AUA2025H00097
Datum uitspraak: 19 november 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 2 april 2025 in zaak nr. AUA202400511, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister)
Procesverloop
Bij beschikking van 19 juli 2023 heeft de minister de aanvraag van appellant om een bouwvergunning afgewezen (hierna: de primaire beschikking).
Bij beschikking van 12 januari 2024 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2025 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.G.A. Baiz, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft een behandeling op een zitting achterwege gelaten met toestemming van partijen.
Overwegingen
Inleiding
1. Appellant heeft op 23 juni 2023 een vergunning aangevraagd voor de bouw van een appartementengebouw op een perceel eigendomsgrond in Seroe Colorado. De minister heeft die aanvraag afgewezen bij beschikking van 19 juli 2023. De gemachtigde van appellant heeft daartegen namens appellant bezwaar gemaakt op 26 september 2023. De minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingesteld en er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Het Gerecht heeft deze beslissing in stand gelaten. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vragen of de minister de primaire beschikking per e-mail bekend mocht maken en of aannemelijk is geworden dat de primaire beschikking op 19 juli 2023 per e-mail is verzonden en of appellant die beschikking heeft ontvangen.
Uitspraak van het Gerecht
2. Het Gerecht heeft overwogen dat de bezwaartermijn op grond van artikel 11, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) is geëindigd op 30 augustus 2023. Het bezwaarschrift van 26 september 2023 is daarom te laat ingediend. Naar aanleiding van de beroepsgrond van appellant dat hij pas zou hebben kennisgenomen van de beschikking toen hij navraag deed bij het kantoor van de Dienst Openbare Werken (hierna: DOW) op 15 september 2023, heeft het Gerecht beoordeeld of de termijnoverschrijding aan appellant kan worden toegerekend. Dat is volgens het Gerecht wel het geval.
Het Gerecht heeft daarbij ten eerste geoordeeld dat de minister de beschikking per e-mail bekend mocht maken. Appellant heeft zijn e-mailadres opgegeven in het bouwaanvraagformulier. In dat formulier is toegelicht dat de indiener die een e-mailadres opgeeft, akkoord gaat met het digitaal ontvangen van documenten die betrekking hebben op de bouwaanvraag.
Het Gerecht heeft verder overwogen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat hij de beschikking ook daadwerkelijk op 19 juli 2023 naar het e-mailadres van appellant heeft verzonden. Dat oordeel heeft het Gerecht gebaseerd op de door de minister overgelegde uitdraai van de e-mail van 19 juli 2023. Het Gerecht heeft daarbij ook het door de minister overgelegde overzicht van het IT-systeem betrokken. Dat is een overzicht van verzonden e-mails met als onderwerpregel: “B.A. nr. 0446-2023 Afgewezen Nieuwbouw Appartementengebouw te Seroe Colorado”. In dit overzicht staat dat de verantwoordelijke medewerker van de DOW op 19 juli 2023 een e-mail heeft verzonden met die onderwerpregel.
Uit het voorgaande volgt volgens het Gerecht het vermoeden dat appellant de beschikking tijdig heeft ontvangen en het is aan hem om dat te weerleggen. Daarin is appellant niet geslaagd. De door appellant overgelegde screenshot van zijn e-mailbox waarop de betreffende e-mail niet zichtbaar is, is daartoe onvoldoende, aldus het Gerecht.
Hoger beroep en beoordeling

Mocht de minister de primaire beschikking per e-mail verzenden?

3. Appellant betoogt dat er geen wettelijke grondslag is voor bekendmaking van beschikkingen per e-mail. Het Hof volgt appellant hierin niet. In de Lar en de Bouw- en woningverordening is niet expliciet bepaald dat een primaire beschikking op een digitale manier mag worden bekendgemaakt. In die verordeningen is echter ook niet bepaald dat een primaire beschikking fysiek moet worden toegezonden of uitgereikt. De minister heeft appellant in het aanvraagformulier de optie gegeven om te communiceren langs digitale weg. Daarin staat namelijk: “Bij het vermelden van een e-mailadres gaat de aanvrager akkoord met het digitaal ontvangen van de documenten die betrekking hebben op de bouwaanvraag […].” Het Hof leidt uit het aanvraagformulier af dat appellant er ook voor had kunnen kiezen om zijn e-mailadres niet te vermelden. Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht terecht overwogen dat de minister de primaire beschikking per e-mail bekend mocht maken, omdat appellant daar toestemming voor heeft gegeven door het invullen van zijn e-mailadres op het aanvraagformulier.

Heeft appellant de primaire beschikking ontvangen?

4. Appellant betoogt verder dat hij de e-mail van 19 juli 2023 niet heeft ontvangen. Dit betoog slaagt niet. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat de primaire beschikking naar het e-mailadres van appellant is verzonden en daaruit volgt een vermoeden dat appellant de beschikking op 19 juli 2023 heeft ontvangen. Het Gerecht heeft ook terecht overwogen dat appellant dit vermoeden niet heeft weerlegd. Het Hof gaat hieronder nader in op de verzending en de ontvangst van de primaire beschikking op 19 juli 2023.
De minister heeft de verzending aannemelijk gemaakt
4.1.
Dat de e-mail op 19 juli 2023 door de DOW naar appellant is verzonden, volgt ten eerste uit het door de minister overgelegde afschrift van de e-mail van 19 juli 2023. Daarin staat: “To:”, gevolgd door het e-mailadres van appellant. Ook staat daarin: “Sent: Wednesday, July 19, 2023 10:34 AM”. Deze informatie verschijnt alleen op een e-mailbericht als het verzonden is. Verder is van belang dat niet in geschil is dat er eerder communicatie is geweest tussen appellant en de DOW via het gebruikte e-mailadres. Appellant heeft ook niet aangevoerd dat de DOW een verkeerd e-mailadres zou hebben gebruikt.
Het overzicht van het IT-systeem is bij deze beoordeling niet van doorslaggevende betekenis. Daarin staat namelijk niet naar welk e-mailadres de berichten zijn verzonden. In dit overzicht lijken meerdere berichten van verschillende tijdstippen te zijn opgenomen. Dit laat de mogelijkheid open dat de daarin genoemde e-mails betrekking hebben op interne communicatie. Dat leidt echter niet tot een andere uitkomst, omdat de minister anderszins al aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking op 19 juli 2023 naar het e-mailadres van appellant is verzonden en het overzicht in zoverre hiervan als een bevestiging kan worden gezien.
Appellant heeft het vermoeden van ontvangst niet weerlegd
4.2.
Dat de verzending aannemelijk is gemaakt, leidt tot het vermoeden dat de beschikking is ontvangen. Het ligt op de weg van appellant om omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3935, onder 4). Daarin is appellant niet geslaagd.
4.2.1.
Appellant wijst op een interne e-mailwisseling van de DOW waaruit blijkt dat het systeem na negentig dagen niet meer kan achterhalen of een e-mail daadwerkelijk is ontvangen, dan wel dat deze in de spam e-mailbox is gekomen. Het is echter niet vereist dat de DOW een ontvangstbevestiging verstrekt, gelet op wat hiervoor is overwogen. De omstandigheid dat de e-mail mogelijk in de spam e-mailbox is gekomen, ligt in de risicosfeer van appellant. Het is aan hem om na indiening van een bouwvergunningsaanvraag zijn e-mailboxen goed in de gaten te houden.
De door appellant overgelegde screenshot van zijn e-mailbox, waarin tussen de ontvangen e-mails op en omstreeks 19 juli 2023 geen bericht van de DOW zichtbaar is, is onvoldoende om te oordelen dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat appellant de e-mail heeft ontvangen. Op het moment van het maken van de screenshot was er weliswaar geen e-mail van de DOW zichtbaar, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de e-mail nooit in zijn e-mailbox is binnengekomen.
Appellant wijst ter onderbouwing ook op een e-mail waarin hij de DOW verzoekt om te bevestigen dat hij op 15 september 2023 bij het kantoor van de DOW is geweest en dat hij toen de primaire beschikking heeft ontvangen. Ook dit is onvoldoende om te oordelen dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat appellant de e-mail heeft ontvangen. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de DOW dit daadwerkelijk heeft bevestigd, volgt uit het enkele bezoek aan het kantoor van de DOW niet dat appellant de e-mail niet heeft ontvangen.
Appellant wijst er tot slot nog op dat de minister de beschikking op bezwaar wel persoonlijk bij hem en zijn gemachtigde heeft laten bezorgen, maar daaraan komt geen betekenis toe. De minister heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de gemachtigde eerst in bezwaar is opgetreden en dat hij daarom de beschikking op bezwaar mede aan de gemachtigde heeft doen toekomen. Dat deze beschikking in persoon is bezorgd, staat los van de ontvangst van de primaire beschikking.

Bezwaar niet-ontvankelijk

5. Gezien het voorgaande kan de termijnoverschrijding in bezwaar aan appellant worden toegerekend. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk kunnen verklaren omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025.