ECLI:NL:RVS:2023:3935

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
202301901/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 januari 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van een verzoek om een dwangsom toe te kennen. Dit verzoek was gedaan naar aanleiding van een besluit van het college van 28 oktober 2020, waarbij bestuursdwang werd toegepast wegens verkeerd parkeren van een voertuig. Het college stelde dat het bezwaarschrift van [appellant] niet was ontvangen, en daarom werd het verzoek om dwangsom afgewezen.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de verzending van het bezwaarschrift niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij voegt een foto van het brievenbuspakje en een uitdraai uit het track & trace-systeem van PostNL toe, waaruit zou blijken dat het bezwaarschrift bij de gemeente Amsterdam is afgeleverd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State constateert dat het college inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist, maar dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift niet is ontvangen. De Afdeling oordeelt dat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en dat het verzoek om dwangsom terecht is afgewezen.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college geen dwangsom verschuldigd is. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

Uitspraak

202301901/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2023 in zaak nr. 21/4502 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] hem een dwangsom toe te kennen afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft het college verzocht hem een dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van het college van 28 oktober 2020 tot het toepassen van bestuursdwang wegens het verkeerd parkeren van een voertuig. Het college stelt het bezwaarschrift van [appellant] niet te hebben ontvangen en heeft het verzoek daarom afgewezen.
2.       In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de verzending van het bezwaarschrift niet aannemelijk heeft gemaakt door het overleggen van een foto van het brievenbuspakje. Ter onderbouwing van zijn betoog voegt hij ook een uitdraai toe uit het track & trace-systeem van PostNL waar volgens hem uit blijkt dat het bezwaarschrift ook daadwerkelijk bij de gemeente Amsterdam is afgeleverd.
3.       De Afdeling constateert dat het college op het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2020 inhoudelijk heeft beslist en hierbij is uitgegaan van een op 14 december 2020 ingediend bezwaarschrift. De Afdeling gaat hier dan ook vanuit en volgt in zoverre de overwegingen van de rechtbank niet. Dit leidt evenwel niet tot een andere uitkomst, zoals hierna wordt toegelicht.
4.           Als een bestuursorgaan een bezwaarschrift niet heeft ontvangen, kan niet worden geoordeeld dat het nalatig is om tijdig op het bezwaar te beslissen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het bezwaarschrift door het college. Aangezien [appellant] de verzending van het bezwaarschrift aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van het college dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat het college aannemelijk maakt dat het bezwaarschrift niet is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen het aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Het poststuk is niet aangetekend verzonden. Het college heeft aan [appellant] ook geen ontvangstbevestiging gestuurd als bewijs dat het bezwaarschrift in goede orde is ontvangen. Het college heeft na ontvangst van de ingebrekestelling intern onderzoek gedaan naar het bezwaarschrift, waarbij is gebleken dat het bezwaarschrift niet door het Juridisch Bureau noch door andere diensten van de gemeente Amsterdam was ontvangen. Uit de door [appellant] overgelegde track & trace uitdraai valt, anders dan [appellant] stelt, niet op te maken dat het poststuk daadwerkelijk bij de gemeente Amsterdam is afgeleverd. Gelet op deze omstandigheden kan de ontvangst van het bezwaarschrift door het college redelijkerwijs worden betwijfeld. Na ontvangst van het bezwaarschrift op 6 februari 2021 en de ontvangst van de nadere gronden behorend bij het bezwaarschrift op 2 maart 2021 heeft het college op 18 maart 2021 alsnog op het bezwaar van [appellant] beslist. Gelet op deze omstandigheden is het college dan ook geen dwangsom verschuldigd wegens het te laat beslissen op het bezwaar van [appellant].
De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat het college terecht het verzoek van [appellant] om hem een dwangsom toe te kennen heeft afgewezen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet op voorgaande gronden worden bevestigd.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
97-1081