ECLI:NL:OGHACMB:2025:26

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
SXM2024H00029, SXM2024H00031, SXM2024H00032, SXM2024H00033 en SXM2024H00034
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering; hoorplicht en status van DIGRA als werknemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (USZV) tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin de bestreden beschikkingen van USZV zijn vernietigd. De zaak betreft naheffingsaanslagen voor de premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering die aan Kreation Gem Palace B.V. (KGP) zijn opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2018. USZV had in bezwaar afgezien van een hoorzitting, wat door het Gerecht als onterecht werd beoordeeld. Het Gerecht oordeelde dat USZV niet mocht afzien van een hoorzitting, omdat KGP expliciet om een hoorzitting had verzocht. Daarnaast werd de status van de directeur-grootaandeelhouder (DIGRA) van KGP, [directeur 2], als werknemer onder de Landsverordening ziekteverzekering (Lzv) en de Landsverordening ongevallenverzekering (Lov) ter discussie gesteld. USZV had betoogd dat [directeur 2] als werknemer moest worden aangemerkt, maar het Hof oordeelde dat KGP zich terecht kon beroepen op het feit dat [directeur 2] geen werknemer was, omdat de premieplicht voor de controlejaren nog niet onherroepelijk was vastgesteld en er geen gebruik was gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv en de Lov. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht, met de verbetering van de gronden, en oordeelde dat USZV opnieuw op de bezwaren van KGP moest beslissen.

Uitspraak

SXM2024H00029, SXM2024H00031, SXM2024H00032, SXM2024H00033 en SXM2024H00034
Datum uitspraak: 14 februari 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (hierna: USZV),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 22 januari 2024 in zaken nrs. SXM202300822, SXM202300823, SXM202300824, SXM202300825 en SXM202300826, in de gedingen tussen:
Kreation Gem Palace B.V., gevestigd in Sint Maarten (hierna: KGP),
en
appellante
Procesverloop
Bij vijf afzonderlijke beschikkingen van 28 februari 2020 heeft USZV aan KGP naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering voor de jaren 2014 tot en met 2018 opgelegd.
Bij vijf afzonderlijke beschikkingen van 27 juni 2023 heeft USZV de door KGP daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikkingen).
Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft het Gerecht de door KGP daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de bestreden beschikkingen vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft USZV hoger beroep ingesteld.
KGP heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 20 januari 2025. USZV werd vertegenwoordigd door mr. M.M. HofmanRuigrok, advocaat, vergezeld door [medewerker], werkzaam bij Stichting Belastingaccountantsbureau. KGP werd vertegenwoordigd door mr. E.A. Janssen, advocaat, vergezeld door [accountant], accountant.
Overwegingen

Inleiding

KGP exploiteert onder de naam Kay's Fine Jewelry juwelierswinkels in Philipsburg. KGP bezit ook onroerend goed dat zij verhuurt. Er zijn ongeveer 40 medewerkers in dienst. Verder heeft KGP vier directeuren, onder wie [directeur 1]. De onderneming Gurukripa Holding B.V. houdt 100% van de aandelen in KGP. De echtgenote van één van de directeuren [directeur 1] is [directeur 2]. Samen zijn zij voor 50% aandeelhouder van Gurukripa Holding B.V.
USZV heeft over de jaren 2014 tot en met 2018 een looncontrole gedaan bij KGP ter bepaling van de loonsommen voor de heffing van premie op grond van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: Lzv), de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov) en de Cessantialandsverordening. Om de termijn voor naheffing, bedoeld in artikel 8d van de Lzv en artikel 8c van de Lov, zeker te stellen, heeft USZV bij beschikking van 17 december 2019 voor het jaar 2014 alvast een (voorlopige) naheffingsaanslag opgelegd.
Van de controle is een conceptlooncontrolerapport vastgesteld, waarop KGP op 11 april 2019 schriftelijk heeft gereageerd. Daarna is op 27 februari 2020 een definitief looncontrolerapport vastgesteld. Op basis van het definitieve looncontrolerapport heeft USZV naheffingsaanslagen voor de Lzv en de Lov opgelegd voor de jaren 2014 tot en met 2018. De naheffingsaanslag voor het jaar 2014 is verlaagd naar NA
f19.073,93. Voor het jaar 2015 is een naheffingsaanslag van NA
f17.201,10 opgelegd, voor het jaar 2016 NA
f10.495,69 is opgelegd, voor het jaar 2017 NA
f17.049,12 en voor het jaar 2018 NA
f15.530,83.
In de op 8 april 2020 gemaakte bezwaren heeft USZV geen aanleiding gezien de naheffingsaanslagen te verminderen. De directeurgrootaandeelhouder (hierna: DIGRA) [directeur 2] moet volgens USZV als een werknemer worden gezien omdat zij in dienstbetrekking is en arbeid verricht. Over het door haar genoten salaris inclusief een bijtelling voor de aan haar en haar echtgenoot beschikbaar gestelde woning moet daarom premie worden betaald, aldus de bestreden beschikkingen.

Aangevallen uitspraak

3. Het Gerecht heeft overwogen dat USZV niet mocht afzien van het houden van een hoorzitting in bezwaar en heeft de bestreden beschikkingen vernietigd wegens het schenden van de hoorplicht. Verder heeft het Gerecht overwogen dat USZV bij brief van 5 augustus 2022 nieuw beleid kenbaar gemaakt heeft over de DIGRA. Deze wordt met ingang van 1 september 2022 niet meer aangemerkt als werknemer wegens het ontbreken van een gezagsverhouding. Dit beleid heeft USZV gebaseerd op jurisprudentie uit 2004 en 2018. Volgens het Gerecht is het onredelijk dat het nieuwe beleid niet terugwerkt tot naheffingsaanslagen die nog niet in rechte vaststaan. Daarbij is van belang geacht dat dergelijke naheffingsaanslagen zien op tijdvakken (ver) vóór 2022, maar in veel gevallen zijn opgelegd ná 2022. Het is niet te rechtvaardigen dat in deze zaken het nieuwe beleid, dat is gebaseerd op al lang bestaande jurisprudentie, niet wordt toegepast.

Hoger beroep

Mocht in bezwaar van een hoorzitting worden afgezien?
4. USZV betoogt dat het op goede gronden heeft besloten om geen hoorzitting te houden omdat de bezwaren kennelijk ongegrond waren. Tijdens de bezwaarfase is tussen partijen contact geweest en is er ook schriftelijk nader gereageerd op de positie van [directeur 2]. Het houden van een hoorzitting had daar niets aan kunnen toevoegen.
4.1.
Op grond van artikel 67 van de Landsverordening administratieve rechtspraak kan van het houden van een hoorzitting worden afgezien, indien:
a. het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;
b. het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is;
c. de bezwaarde en de andere partijen schriftelijk hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord; of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en de andere partijen daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
4.2.
Het Hof overweegt dat geen sprake is van een of meer van deze omstandigheden. De bezwaren zijn niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond verklaard nu in de beschikkingen alleen als conclusie is opgenomen dat de naheffingsbeschikkingen worden gehandhaafd. Verder stelt het Hof vast dat KGP in de bezwaarschriften uitdrukkelijk heeft verzocht om een hoorzitting. In de bestreden beschikkingen is niet toegelicht dat en waarom desondanks van het houden van een hoorzitting is afgezien. Ten slotte is het ook niet zo dat USZV aan de bezwaren volledig tegemoet is gekomen. Het betoog slaagt niet.
Is [directeur 2] werknemer in de zin van de Lzv en de Lov?
5. USZV betoogt dat [directeur 2] in de controlejaren werknemer was voor de Lzv en de Lov en dat over het door haar genoten loon premie moet worden betaald. Dat zij DIGRA was en is en om die reden vanaf 1 september 2022 niet langer als werknemer zal worden aangemerkt, kan daar niet aan afdoen. Als USZV een eerdere datum dan 1 september 2022 zou hanteren, zou dit leiden tot een negatieve sociale impact op de maatschappij omdat dit substantiële financiële gevolgen zal meebrengen voor USZV én de verzekerde. Dat zou namelijk betekenen dat DIGRA's met terugwerkende kracht niet verzekerd zijn voor de Lzv en de Lov, met alle gevolgen van dien.
5.1.
Artikel 1 van de Lzv onderscheidenlijk de Lov luidt, voor zover hier van belang:
"In deze landsverordening wordt verstaan onder:
[…]
werknemer: een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
[…]"
5.2.
In de uitspraak van 18 november 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:255) heeft het Hof overwogen dat voor het aannemen van een dienstverband in de zin van de Lzv of de Lov vereist is dat de desbetreffende opdrachtnemer verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever verplicht is loon te betalen en tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, wat betreft de te verrichten arbeid, een gezagsverhouding bestaat.
5.3.
Het Hof overweegt dat USZV vanaf 1 september 2022 onder anderen directeuren die direct of indirect 50% van de aandelen van een bedrijf bezitten en meer dan 50% stemrecht hebben, niet langer aanmerkt als werknemer in de zin van de Lzv en de Lov wegens het ontbreken van een gezagsverhouding.
Vaststaat dat dit ook geldt voor de positie van [directeur 2] nu zij DIGRA was en is van KGP. Vanaf 1 september 2022 wordt zij dus niet langer aangemerkt als werknemer in de zin van de Lzv en de Lov. In hoger beroep houdt partijen verdeeld de vraag of KGP zich al eerder dan per 1 september 2022 erop kan beroepen dat [directeur 2] geen werknemer is in de zin van de Lzv en de Lov omdat zij DIGRA is van KGP. Beantwoording van die vraag vergt (eerst) beantwoording in algemene zin van de vraag of een DIGRA zich er al eerder dan per die datum op kan beroepen dat hij geen werknemer is.
Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor zowel de werkgever als de 'werknemer' als USZV moet daarbij naar het oordeel van het Hof een onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen van gevallen. Een werkgever kan zich er ook vóór 1 september 2022 op beroepen dat een DIGRA geen werknemer is in de zin van de Lzv en de Lov, als de premieplicht voor de betrokken 'werknemer' nog niet onherroepelijk is vastgesteld én bovendien in geen enkel van de betrokken premiejaren gebruik is gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv, van de Lov of van beide landsverordeningen, ten behoeve van de betrokken 'werknemer'. Is aan één of beide voorwaarden niet voldaan, dan kan de werkgever zich er niet op beroepen dat een DIGRA geen werknemer is in de zin van de Lzv en de Lov. Voor de goede orde merkt het Hof hierbij op dat het enkele feit dat de betrokken 'werknemer' in de premiejaren in het bezit was van een SZVverzekeringskaart, niet betekent dat gebruik is gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv. Dat daadwerkelijk van de SZVverzekeringskaart gebruik is gemaakt, moet door USZV aannemelijk worden gemaakt.
5.4.
Uit 5.3 volgt dat KGP dat terecht aanvoert dat USZV niet over kon gaan tot naheffing van Lzv- en Lov-premies voor [directeur 2] over de controlejaren waarop de naheffing ziet. Vaststaat immers dat de premieplicht voor de controlejaren 2014 tot en met 2018 nog niet onherroepelijk is vastgesteld gelet op de looncontrole en de daaruit voortvloeiende naheffing. Ook is tussen partijen niet in geschil dat gedurende die controlejaren ten behoeve van [directeur 2] geen gebruik is gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv of dat van de Lov. Derhalve heeft USZV ten onrechte Lzv- en Lov-premie nageheven voor [directeur 2]. Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden, en met dien verstande dat USZV opnieuw op de door KGP gemaakte bezwaren moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
7. USZV moet ook in hoger beroep de proceskosten van KGP vergoeden. Anders dan KGP heeft verzocht, ziet het Hof geen aanleiding om af te wijken van het Besluit proceskosten bestuursrecht en een integrale proceskostenveroordeling vast te stellen. Het Hof stelt de kosten vast op NA
f2.100,- (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1,5 vanwege meer dan 4 samenhangende zaken).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak met dien verstande dat het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen opnieuw op de door Kreation Gem Palace B.V. gemaakte bezwaren moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
II.
veroordeelthet Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen tot vergoeding van bij Kreation Gem Palace B.V. in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f2.100,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.