ECLI:NL:OGHACMB:2025:136

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
SXM2023H00053, SXM2023H00054, SXM2023H00055, SXM2023H00056
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BBO en vergrijpboeten voor belastingplichtige in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die betrekking heeft op naheffingsaanslagen in de Belasting op bedrijfsomzetten (BBO) en de daarbij opgelegde vergrijpboeten. De belanghebbende, een handelsonderneming, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd over de jaren 2013 tot en met 2016, als gevolg van een boekenonderzoek dat heeft aangetoond dat de administratie niet voldeed aan de eisen van de Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL). Het Gerecht heeft geoordeeld dat de administratieplicht niet is nageleefd en heeft de bewijslast omgekeerd, wat betekent dat de belastingplichtige moet aantonen dat de aanslagen onjuist zijn. De belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aanslagen onterecht zijn en dat de vergrijpboeten moeten worden verminderd. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende en de Inspecteur gehoord en heeft geoordeeld dat de aanslagen en de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd, maar heeft de hoogte van de boeten gematigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de administratie van de belanghebbende ernstige gebreken vertoonde, wat leidde tot de omkering van de bewijslast. De uitspraak van het Gerecht is gedeeltelijk vernietigd, maar de boeten zijn verlaagd.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2023H00053, SXM2023H00054, SXM2023H00055, SXM2023H00056
Datum uitspraak: 12 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende], gevestigd te
Sint Maarten,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 25 april 2023 in de zaak BBZ nrs. SXM202000436, SXM202000719 tot en met SXM202000721, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen zetelend in Sint Maarten,
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is op 28 december 2018 een naheffingsaanslag in de Belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) over het jaar 2013 opgelegd van NAf 71.951. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 17.988 (25%) wegens het grofschuldig niet betalen van BBO.
1.2.
Aan belanghebbende zijn op 5 maart 2019 naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2014 en 2016 opgelegd van respectievelijk NAf 42.007 en NAf 212.380. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd van respectievelijk NAf 10.501 (25%) en NAf 53.095 (25%) wegens het grofschuldig niet betalen van BBO.
1.3.
Aan belanghebbende is op 3 mei 2019 een naheffingsaanslag BBO over het jaar 2015 opgelegd van NAf 43.124. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 10.781 (25%) wegens het grofschuldig niet betalen van BBO.
1.4.
Belanghebbende heeft respectievelijk op 20 februari 2019 (BBO 2013), 24 april 2019 (BBO 2014 en 2016) en 20 mei 2019 (BBO 2015) daartegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 27 mei 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht van NAf 150 betaald.
1.6.
Het Gerecht heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond en het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen BBO 2013 tot en met 2016 en de daarop betrekking hebbende vergrijpboeten ongegrond verklaard. De Inspecteur is daarbij veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 525 en opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
1.6.1.
Belanghebbende heeft op 19 mei 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
1.6.2.
Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 300.
1.6.3.
De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.7.
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8.
Het Hof heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken Prakash N.V. (SXM2022H00149 tot en met SXM2022H00153, SXM2023H00009, SXM2023H00010, SXM2023H00091), Menghani Enterprises N.V. (SXM2023H00006 tot en met SXM2023H00008, SXM2023H00086 en SXM2023H00087) en Anita Corporation N.V. (SXM2023H00011 en SXM2023H00012), ter zitting te Philipsburg behandeld op 21 mei 2024, waar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A], [B], [C]en [D], alsmede [K] en [L], namens de Inspecteur. Al hetgeen in één zaak is gezegd moet als herhaald en ingelast worden beschouwd in de andere zaken.
1.9.
Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota (met bijlagen) overgelegd en voorgedragen. De pleitnota’s met bijlagen zijn, zonder bezwaren van de wederpartij, toegevoegd aan de stukken van het geding.
1.10.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteerde in 2013 en 2014 een handelsonderneming in cosmetica en elektronica voor de groothandel waarbij cosmetica het meest werd verkocht. Vanaf 2015 richtte belanghebbende zich meer op de kleinhandel. De directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [P] (hierna: de digra).
2.2.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de loonheffingen en BBO over de jaren 2013 tot en met 2017. Gedurende de controlejaren leverde belanghebbende producten zowel in het binnenland als in het buitenland (export).
2.3.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 31 augustus 2018. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:

2.3 Organisatiestructuur van de [H]
Jaren 2014 en eerder
De heer [P] was aandeelhouder van vier bedrijven, namelijk [Belanghebbende] ([handelsnaam belanghebbende]), [vennootschap 2] ([handelsnaam vennootschap 2]), [vennootschap 3] ([handelsnaam vennootschap 3]), en [vennootschap 4] ([handelsnaam vennootschap 4]), Iedere NV had een aparte vestigingsplaats en zij vormden geen fiscale eenheid met elkaar. Per eind 2014 was [onderneming 3] gestaakt.
(…)
De NV’s hielden zich bezig met het verkopen van cosmetica producten, zoals verzorgingsproducten, parfums, haarproducten, pruiken en synthetisch haar.
Ook werden er elektronica artikelen verkocht bij sommige bedrijven. Maar de kernactiviteit bij alle bedrijven was het verkopen van cosmetica.
(…)
Jaren 2015 en verder
De heer [P] is aandeelhouder van [Belanghebbende]. Belastingplichtige heeft voor drie filialen een ‘branch license’ ontvangen, namelijk voor de [onderneming 1], [onderneming 2], en [onderneming 3],.. De onderneming is geheel verkocht/overgedragen aan [Belanghebbende]..
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
Het grootboek over de jaren 2013, 2014 en 2017 is niet aanwezig;
Het grootboek over de jaren 2015 en 2016 is niet te controleren binnen redelijke termijn;
De loonadministratie over de jaren 2013 en 2017 is niet aanwezig;
Er is geen inventarisatie over het jaar 2013 uitgevoerd.
Namens belastingplichtige gaf de administrateur aan dat als gevolg van orkaan Irma de volgende stukken verloren zijn gegaan en daardoor heb ik de volgende stukken niet ontvangen:
- Loonadministratie 2013 en 2017;
- Grootboek 2013, 2014 en 2017.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
· Een deel van de facturen van reclamekosten over het jaar 2016 ontbreekt.
Namens belastingplichtige gaf de administrateur aan dat als gevolg van orkaan Irma de bovengenoemde stukken verloren zijn gegaan.
3.6
Factureringsplicht
Tijdens het onderzoek is niet gebleken dat belastingplichtige niet voldaan heeft aan de factureringsplicht ingevolge artikel 44 ALL.
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen “Administratieplicht en “Bewaarplicht” genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
· Over de jaren 2013 tot en met 2016 is sprake van een sterke fluctuatie van het brutowinst
percentage (hierna: BW%) van respectievelijk 8,34%, 26,94%, 60,96% en 34,83%;
· In het jaar 2014 is er een sterke verhoging in de verhouding tussen de omzet als gevolg van export vergeleken met de totale omzet. De verhouding tussen de omzet van export en totale omzet is gedurende de jaren 2013 tot en met 2016 respectievelijk 23%, 49%, 20% en 15%;
· In het jaar 2016 is er geen aansluiting tussen de omzet export volgens jaarrekening met het grootboek. Volgens het grootboek wordt $ 285.506 meer aan omzet export gegenereerd dan in de jaarrekening wordt verantwoord;
· In het jaar 2016 ten opzichte van het jaar 2015 is er sprake van een verhoging van de omzet van 33% en tegelijkertijd een daling van het BW% van 43%;
· De banksaldi (WIB bankrekening in dollars en NAf.) volgens de bankafschriften eind 2016 sluiten niet aan met de jaarrekening. Saldi jaarrekening voor de WIB $ en WIB NAf. dienen respectievelijk $ 52.704 en $ 30.856 hoger te zijn dan verantwoord;
· Over de jaren 2015 en 2016 is er geen aansluiting tussen de omzet conform de aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekening (belast voor BBO);
· In het jaar 2016 is er geen aansluiting tussen het eindsaldo BBO volgens de jaarrekening met de aangifte BBO december 2016. Het eindsaldo BBO volgens de jaarrekening is $101.740 hoger dan de aangifte BBO december 2016;
· De huuropbrengsten in het jaar 2015 die door belastingplichtige worden genoten, zijn niet verantwoord;
· In het jaar 2016 is er geen aansluiting tussen de eindvoorraad op de inventarisatielijst en de eindvoorraad jaarrekening. De eindvoorraad is 10.550 hoger in de jaarrekening dan in de inventarisatielijst;
· Er is geen rekening gehouden met loon in natura;
· Er is geen aansluiting tussen de lonen in de jaarrekening met de VZL in het jaar 2015. In de VZL wordt NAf. 138.137 meer aan loon verantwoord dan de jaarrekening.
Op basis van de geconstateerde materiële gebreken in de administratie, het niet voldoen aan de bewaar-en administratieplicht (zie 3.4 “Administratieplicht” en 3.5 “Bewaarplicht”), concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanige ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als, betrouwbare basis voor de beoordeling van de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften.
Op grond van artikel 30 lid 6 ALL is sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast, daar de vereiste aangifte(n) niet is/zijn gedaan en/of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd, tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen ten aanzien van de administratie en administratieve verplichtingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. Ik verwijs u hiervoor naar hoofdstukken 4 “Loonbelasting” en 5 “Omzetbelasting” van dit rapport.
Naar aanleiding van de in dit hoofdstuk genoemde bevindingen zijn opmerkingen benoemd. Deze opmerkingen zijn in onderdeel 8.1 “Opmerkingen” van dit rapport opgenomen.
5 BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN5.1 Algemeen
Belastingplichtige exploiteert een handelsonderneming, die zich gedurende de jaren 2013 en 2014 bezighield met het verkopen van cosmetica en elektronica voor de groothandel, waarbij cosmetica het meest werd verkocht. Sinds het jaar 2015 exploiteert belastingplichtige een handelsonderneming die zich verder is gaan specialiseren op het gebied van kleinhandel.
Gedurende de controlejaren leverde belastingplichtige producten zowel in het binnenland als in het buitenland (export). Er is sprake van vrijstelling van de BBO bij omzet door export, artikel 9 BBO.
Belastingplichtige heeft in de controlejaren de volgende omzet volgens de jaarrekening aangegeven:
Omschrijving
2013
2014
2015
2016
Omzet (in dollars)
2.227.068
2.109.011
5.013.114
6.628.201
Over de controlejaren heb ik verschillende gebreken in de omzetadministratie geconstateerd waardoor deze niet als betrouwbare basis kan worden gebruikt voor de berekening van de omzet (zie ook onderdeel 3.7)
Op basis van de geconstateerde materiële gebreken in de administratie, het niet voldoen aan de bewaar-en administratieplicht, concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanige ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als, betrouwbare basis voor de beoordeling van de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften.
Op grond van artikel 30 lid 6 ALL is sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast, daar de vereiste aangifte(n) niet is/zijn gedaan en/of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd, tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
Om de omzet in het controletijdvak op een zo juist en redelijk mogelijke wijze te bepalen zal ik de omzet corrigeren in overeenstemming met wat hierna wordt beschreven.
Als gevolg van de bovengenoemde gebreken zal ik de omzet over de jaren 2013, 2014 en 2016 vanuit de brutowinstmarge corrigeren, zie onderdeel 5.2.3.
5.2
Aansluitingen
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
Jaar
2015
2016
Aangegeven omzet uit binnenlandse verkopen volgens jaarrekening ($)*
4.003.117
5.620.930
Beginbalans 1-1 A/R (+) ($)
129.681
-
Eindbalans 31-12 A/R (-) ($)
-
171.459
Omzet volgens kasstelsel ($)
4.132.798
5.449.471
Omzet volgens kasstelsel (NAf.)
7.439.036
9.809.048
Verschuldigde BBO
371.952
490.452
Verantwoorde BBO
330.124
388.149
Verschil
41.828
102.303
* In het jaar 2016 zijn de huuropbrengsten (18.000) begrepen in het bedrag van binnenlandse inkopen ad. 5.620.930.
Ik heb geconstateerd dat over de jaren 2015 en 2016 er verschillen zijn. Tijdens het onderzoek heeft belastingplichtige deze verschillen niet kunnen verklaren. De verschillen zullen worden nageheven.
5.2.2
Huuropbrengsten
Tijdens het onderzoek met onderzoeksnummer 201700886 ([vennootschap 3]) is geconstateerd dat belastingplichtige een locatie in haar winkel onderverhuurt aan een derde. Vanaf het jaar 2015 vallen deze opbrengsten bij belastingplichtige. Voor het jaar 2015 zijn de huuropbrengsten niet in de jaarrekening opgenomen. In het jaar 2016 worden deze opbrengsten wel in de jaarrekening aangegeven. Zie onderstaand tabel voor de na te heffen BBO hierover:
BBO bij verhuur
2015
Huuropbrengsten per maand
$1.200
aantal maanden verhuurd
12
Totale huuropbrengsten
$14.400
Totale huuropbrengsten (NAf.)
25.92
Na te heffen BBO (5%)
1.296
5.2.3
BBO over omzetcorrectie
5.2.3.1 (…)
5.2.3.2 Brutowinstpercentage
Gedurende de controlejaren zijn de volgende brutowinstmarges (jaarrekening) verantwoord:
Omschrijving (in dollars)
2013
2014
2015
2016
Omzet
2.227.068
2.109.011
5.013.114
6.610.201
Kostprijs van de verkopen
2.055.645
1.661.394
3.114.559
4.902.533
Brutowinst
171.423
447.617
1.898.555
1.707.668
BW%
8,34%
26,94%
60,96%
34,83%
Bij het onderzoek met onderzoeksnummer 201300594 ([vennootschap 2]) heeft belastingplichtige een lijst over het jaar 2013 afgegeven met kostprijzen en verkoopprijzen van de meest verkochte artikelen voor de groothandel en voor de kleinhandel. Hieruit werd een gemiddeld BW% voor de groothandel van 50,72% en voor de kleinhandel van 67,70% berekend. Gezien het feit dat belastingplichtige dezelfde artikelen gedurende de controlejaren als [vennootschap 2] heeft verkocht, zal ik uitgaan van deze gegevens voor de controlejaren. Tevens heb ik nog een brutowinstopname uitgevoerd met als uitgangspunt de inkopen en verkopen over het jaar 2016 voor de groothandel ([handelsnaam vennootschap 2]),). Ik verwijs naar bijlage 3. Hieruit werd een gemiddeld BW% van 47,23% voor de groothandel berekend. Ik zal uitgaan van de berekende BW% van 47,23% voor de groothandel.
In de jaarrekeningen wordt er geen specificatie gepresenteerd voor de verkopen per filiaal. Om een verhouding te krijgen van de verkopen voor kleinhandel en groothandel heb ik de gemiddelde omzet van de filialen kleinhandel berekend. Hieruit heb ik een verhouding berekend voor de totale verantwoorde omzet in het jaar 2015. Over de jaren 2012 tot en met 2014 is de gemiddelde omzet voor de filialen [onderneming 3] [onderneming 1], en [onderneming 2] $ 2.320.181. Ik ben uitgegaan van het berekende gemiddelde voor de verkopen kleinhandel voor het jaar 2015. Rekening houdend met dit bedrag kom ik tot de volgende verhouding tussen de kleinhandel en de totale omzet:
Omschrijving (in dollars)
2015
Verhouding
Totale omzet
$ 5.013.114
100%
Gemiddelde omzet kleinhandel
$ 2.320.181
46%
Omzet groothandel
$ 2.692.933
54%
Voor de jaren 2015 en 2016 zal ik ervan uitgaan dat 54% van de totale omzet door de groothandel en 46% door de kleinhandel wordt gegenereerd. Rekening houdend met de bovengenoemde berekeningen kom ik uit op de volgende berekende BW% voor de controlejaren:
Omschrijving
2013
2014
2015
2016
2017
BW%*
47,23%
47,23%
60,96%
56,65%
56,65%
* 2013 en 2014: groothandel;
2015: combinatie van kleinhandel en groothandel. Gelijk aan de aangegeven BW% in de jaarrekening;
2016 en 2017: combinatie van kleinhandel en groothandel (46% kleinhandel x 67,70% brutowinstpercentage + 54% groothandel x 47,23% brutowinstpercentage).
Gezien de gebreken in de administratie stel ik de Inspectie voor om uit te gaan van de door mij berekende brutowinstpercentages voor de controlejaren. Rekening houdend met de berekende BW% kom ik uit op de volgende omzetcorrecties voor de jaren 2013, 2014 en 2016:
Omschrijving
2013
2014
2016
Aangegeven kostprijs van de verkopen
$2.055.645
$1.661.394
$4.902.533
BW%
47,23%
47,23%
56,65%
Gecorrigeerde omzet
$3.026.526
$2.446.070
$7.679.818
Verantwoorde omzet (kasstelsel)*
$ 2.227.068
$ 1.979.330
$ 6.456.742
Correctie omzet ($)
$799.458
$466.740
$1.223.076
Correctie omzet
NAf. 1.439.024
NAf. 840.132
NAf. 2.201.537
* Ik verwijs naar bijlage 6 voor de berekening.
De jaarrekening over het jaar 2017 is niet opgesteld. Ook heb ik geen cijfers van de inkopen van het jaar 2017 gekregen om de kostprijs van de verkopen te bepalen. Om de kostprijs van de verkopen over het jaar 2017 te kunnen benaderen ben ik uitgegaan van de inkopen van het jaar 2016 ad. $ 3.633.104. In het jaar 2017 was belastingplichtige voor 2 maanden niet operationeel (orkaan Irma). Rekening houdend met deze 2 maanden kom ik op een gemiddelde van 3.027.587 (10/12 x 3.633.104) aan inkopen voor het jaar 2017. Uitgaande van de begin- en eindvoorraad gekoppeld aan het BW% van 56,65% kom ik uit op een gecorrigeerde omzet van $ 4.134.058 voor het jaar 2017. Ik verwijs naar bijlage 5 voor de berekeningen. Belastingplichtige heeft over meer dan dit bedrag aan omzet BBO afgedragen, hierdoor zal ik geen correcties voor het jaar 2017 voorstellen.
Ik verwijs naar onderstaande tabel voor de gevolgen voor de BBO:
Omschrijving
2013
2014
2016
Omzetcorrectie
1.439.024
840.132
2.201.537
Na te heffen BBO (5%)
71.951
42.007
110.077
Reactie belastingplichtige
De digra heeft zich, namens belastingplichtige, niet akkoord verklaart met de correcties genoemd in dit onderdeel. Volgens hem zijn deze correcties volstrekt onrechtvaardig, omdat de brutowinstpercentages van een detailhandelsonderneming niet vergeleken kunnen worden met die van een groothandelsonderneming. Tevens gaf hij aan dat er geen BW% berekend kan worden gezien het feit dat er sprake is van verkopen in bulk (groothandel). Als gevolg hiervan is hij van mening dat hierdoor geen correctie op basis van een BW% kan worden berekend.
Reactie controlemedewerker
Ten eerste wil ik aangeven dat tijdens het inleidend gesprek de digra en de administrateur zelf hebben aangegeven dat gedurende de controlejaren het gemiddelde BW% van belastingplichtige tussen de 25% en 30% ligt. Ten tweede heb ik vele keren aan de digra gevraagd voor een uitdraai van de productenlijst met de aangegeven BW%. De digra gaf aan dat dit mogelijk was en dit simpelweg uitgedraaid kon worden. Tot op heden heb ik deze lijst niet ontvangen. Zoals eerder genoemd heb ik zelf een brutowinstopname gedaan om tot een gemiddelde BW% te komen. Rekening houdend met het feit dat er sterke fluctuaties zijn en dat belastingplichtige deze niet kon onderbouwen, heb ik de berekende gemiddelde BW% gebruikt om de gecorrigeerde omzet te berekenen. Derhalve stel ik voor om de voorgestelde correcties te handhaven.
5.3
Recapitulatie naheffing BBO
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
2016
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
-
-
41.828
102.303
5.2.2
Huuropbrengsten
-
-
1.296
-
5.2.3.2
Brutowinstpercentage
71.951
42.007
-
110.077
Totaal naheffing BBO
71.951
42.007
43.124
212.38
7 BOETEN
7.1
LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ
De voorgestelde naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2013 tot
en met 2017 zijn het gevolg van de handelwijze van inhoudingsplichtige.
Inhoudingsplichtige heeft geen rekening gehouden met loon in natura voor vrij wonen en privégebruik.
Door inhoudingsplichtige is als gevolg daarvan te weinig LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ
ingehouden, aangegeven en afgedragen.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het hoofdstuk 4 van het rapport, zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van de inhoudingsplichtige.
Inhoudingsplichtige heeft geen rekening gehouden met loon in natura. Dit is ten onrechte niet in de
loonadministratie opgenomen. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende te goeder trouw kon menen dat de hierboven beschreven voordelen niet tot het loon (inkomen) behoren. Op grond daarvan is er daarom sprake van ernstige verwijtbaarheid. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is van grove schuld van inhoudingsplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen LB een vergrijpboete op te leggen.
De op te leggen boete over de naheffingsaanslagen voor de premie AOV/AWW zijn gebaseerd op artikel 29B LAOV en op artikel 32B LAWW.
De op te leggen boete over de naheffingsaanslagen voor de premie AVBZ is gebaseerd op artikel 27 LAVBZ.
Op grond hiervan stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2013 tot en met 2017 zoals vermeld in het onderdeel 7.1 van het rapport een vergrijpboete op te leggen. Omdat er sprake is van pseudo-samenloop (zie onderdeel 7.4) bedraagt de hoogte van de vergrijpboete als volgt:
Boeten
2013
2014
LB
25%
25%
Premie AOV/AWW
12,5%
12,5%
Premie AVBZ
12,5%
12,5%
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting en premies dat niet (tijdig) is betaald, voor zover dit een gevolg is van grove schuld van de inhoudingsplichtige.
7.2
BBO
De voorgestelde naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2013 tot en met 2016 zijn het gevolg van de handelwijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft te weinig BBO aangegeven en/of voldaan. De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in de onderdelen van het rapport, zijn zodanig dat sprake dat belastingplichtige wist dat hij onjuist handelde of dat belastingplichtige bewust het risico heeft genomen onjuist te handelen.
5.2.1
BBO bij aansluitingsverschil
Belastingplichtige heeft in de jaren 2015 en 2016 te weinig BBO aangegeven in vergelijking met de verantwoorde omzet in de jaarrekening. Het ten onrechte niet in de aangifte opgenomen bedrag is dermate groot dat belastingplichtige niet had mogen ontgaan. Op grond daarvan is er daarom sprake van ernstige verwijtbaarheid. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is grove schuld van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2015 en 2016 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.1 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
5.2.2
BBO bij huuropbrengsten
Belastingplichtige heeft voor het jaar 2015 geen BBO aangegeven bij het genieten van huuropbrengsten. Het is van algemene bekendheid dat er bij het verhuren van een pand/locatie door belastingplichtige er BBO dient te worden aangegeven en afgedragen. Dit heeft belastingplichtige nagelaten. Hierdoor is er sprake van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van belastingplichtige. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is grove schuld van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen BBO over het jaar 2015 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.2 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
5.2.3
BBO bij omzetcorrectie
Op basis van BW% blijkt dat belastingplichtige de omzet over de jaren 2013, 2014 en 2016 niet volledig heeft verantwoord. Tevens is de omzet van het jaar 2014 op basis van de buitenlandse verkopen met 92% gestegen in verhouding met 2013. In datzelfde jaar zijn de binnenlandse verkopen met 36% gedaald in vergelijking met het jaar 2014. Daarnaast heeft belastingplichtige niet voldaan aan de administratieplicht. Het grootboek over de jaren 2013, 2014 en 2017 ontbreekt. Het grootboek over de jaren 2015 en 2016 is niet binnen redelijke termijn te controleren. Hierdoor is er sprake van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van belastingplichtige. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is grove schuld van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslag BBO over de jaren 2013, 2014 en 2016 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.3 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat niet (tijdig) is betaald, voor zover dit een gevolg is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
7.3
Waarschuwing recidive
Op grond van artikel 7 lid 4 MBAB is er sprake van recidive indien aan belastingplichtige / inhoudingsplichtige voor hetzelfde middel in de periode van 5 jaren voorafgaand aan de door de Inspecteur op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.
Ik wijs u hierbij op het feit dat als bovenstaande zich voordoet de vergrijpboete in geval van grove schuld zal worden verdubbeld tot 50% en in geval van (voorwaardelijke) opzet zal worden verdubbeld tot 100%.
7.4
Pseudo-samenloop
Op grond van artikel 7 lid 5 MBAB wordt de hoogste boete gehandhaafd en worden de overige boeten elk verminderd tot de helft indien op grond van een samenhangend complex van feiten over enig belastingjaar terzake van meerdere belastingmiddelen aanslagen met een vergrijpboete door de Inspecteur worden opgelegd die uiteindelijk drukken op één belastingplichtige/inhoudingsplichtige.
In het betreffende boete-onderdeel is met deze pseudo-samenloop rekening gehouden. Zie onderdeel 7.1.
8 SLOTOPMERKINGEN
8.1
Opmerkingen
Tijdens het onderzoek is belastingplichtige op het volgende gewezen:
- Inhoudingsplichtige dient loon in natura in de salarisadministratie te verwerken.
- Belastingplichtige dient rekening te houden met de verschuldigde BBO bij de huuropbrengsten.
- Belastingplichtige dient voortaan zich aan de bewaarplicht conform artikel 43, leden 2 en 6 ALL te houden.
8.2
Standpunt belastingplichtige en akkoordverklaring
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn op 29 juni 2018 met de heer [P] en [I] namens belastingplichtige besproken. Belastingplichtige heeft het conceptrapport op 18 juli 2018 ontvangen. Hierop had belastingplichtige de gelegenheid om binnen twee weken haar reactie te versturen. Op 26 juli 2018 heeft de administrateur namens belastingplichtige voor uitstel gevraagd. Na overleg is besloten om uitstel te geven tot en met 15 augustus 2018. Op 15 augustus 2018 heeft de administrateur een reactie schriftelijk ingediend. De schriftelijke reactie van belastingplichtige is als bijlage 7 bij dit rapport bijgevoegd. Vanuit de ingediende reactie volgt dat belastingplichtige niet akkoord gaat met een aantal onderdelen van het rapport. Voor de reactie hierover verwijs ik hieronder en naar onderdelen 5.2.3.1 en 5.2.3.2.
Reactie belastingplichtige
De administrateur heeft zich, namens belastingplichtige, niet akkoord verklaart met de correcties over het jaar 2017. Volgens hem mogen deze correcties niet betrokken worden in het onderzoek gezien de jaarstukken van belastingplichtige nog niet definitief zijn. Belastingplichtige zou uitstel hebben gekregen voor het indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 2017 en dan ook voor de jaarstukken van het jaar 2017. Tevens gaat de administrateur, namens belastingplichtige, ook niet akkoord met de voorgestelde correcties met betrekking tot de reclamekosten. Hij gaf aan dat deze geen gevolgen hebben voor de loonbelasting en dat deze kosten aannemelijk zijn.
Reactie controlemedewerker
Belastingplichtige geeft aan dat als gevolg van het niet indienen (uitstel) aangifte WB 2017 dat er geen controle kan worden uitgevoerd voor de LB en OB over het jaar 2017. Het niet indienen (uitstel) van de WB 2017 samen met de jaarrekening heeft geen invloed op de controle LB en OB over het jaar 2017. De aangiften LB en OB over het jaar 2017 worden in dit geval beoordeeld. Hierdoor stel ik voor dat de middelen LB en OB over het jaar 2017 deel uitmaken van dit onderzoek.
Belastingplichtige is in de gelegenheid gesteld om de reclamekosten aannemelijk te maken door bewijsstukken aan mij af te geven. In dit geval ontbreken er enkele bewijsstukken. Een groot deel van deze kosten (66%) is niet onderbouwd. Ik heb deze kostenpost nogmaals beoordeeld. Alhoewel deze kosten niet onderbouwd zijn, zal ik het niet onderbouwde gedeelte niet als loon aanmerken. De voorgestelde correcties genoemd bij onderdeel 4.2.1 van het conceptrapport komen te vervallen.”
2.4
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onderhavige naheffingsaanslagen BBO 2013 tot en met 2016 opgelegd, alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboeten.
2.5.
Op pagina 4 van het beroepschrift ingediend bij het Gerecht schrijft belanghebbendes gemachtigde, zoals de Inspecteur in zijn verweerschrift opmerkt, nadat hij “de jaarrekening van 2013-2016 grondig heeft geanalyseerd” hij heeft gezien dat “de hoogte van de brutowinstmarges fout waren”
2.6.
In haar hoger beroep heeft belanghebbende, waar zij in haar pleitnota naar verwijst, naast een ge-update versie van 12 juni 2023, een rapport van [advieskantoor M] en ondertekend door [X] van 27 maart 2023 overgelegd. In deze brief is het volgende opgenomen:
“On behalf of the client, [Belanghebbende] we have reviewed the mark up of the good of [Belanghebbende] and other expenses such as freight, expired damaged good, tumover tax etc. what affect the realized net margin.
(…)
In the overview we reviewed if the cost price is in accordance with the purchase invoices of the 60 goods of the selected good.
(…)
The average mark up before freight and landing fees is 75.2% (…). This is 42.92% of the sales price
(…)
The freight, international transfer charges and handling amounts to$ 789,429.29 or 12.51 of the cost prices. lt is $ 599,856.19 or 11.1 % for the year 2021. We used and average of 12% of the cost price for the gross margin calculation.
5. Summary of the gross margin
Based on the above we can inform you that the gross margin are as follows:
Based on your selection the gross margin is as follows:
Sales price 100.00 %
Cost price 57.08%
Gross margin 42.92%
Less:
1. Turnover tax (…)
2. Freight and handling costs (…)
3. Expired and damaged goods (…)
4. Stolen goods and theft by staff members and third parties. (…)
(…)
The actual net gross margin (based on the sales price) is 42.92% minus 20.76% = 22.16% of the sales or BW (net markup margin) of 28.47% on the cost price after all deductions.
In other words, to simplify and summarize all the calculations we can inform inform you that the average gross margin of above-mentioned calculations of a purchased good of $ 100.00 result in an average sale price of $ 128.47.”
2.7.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur, zonder bezwaar van belanghebbende, als bijlage 1 van zijn pleitnota een excel-overzicht verstrekt welke door belanghebbende is opgemaakt en aan de Inspecteur is verstrekt na de virtuele vergadering tussen belanghebbende en de Inspecteur van 10 april 2024. Uit het door belanghebbende zelf verstrekte overzicht blijkt voor het jaar 2013 een “Grand Total Sales” van $ 4,197,880.56 en voor het jaar 2014 van $ 2,833,192.25. Eveneens zonder bezwaar heeft de Inspecteur als bijlage 2 van zijn pleitnota een “Overzicht met de verschillen welke verweerder heeft geconstateerd n.a.v. de inkomsten/omzet in bijlage 1 en de cijfers in de resultatenrekening en aangiften BBO welke appellant heeft ingediend.” overgelegd. De Inspecteur constateert in bijlage 2 van zijn pleitnota dat tot een bedrag van ANG 4,429,103.40 (2013) en ANG 3,108,342.21 (2014) meer omzet is gerealiseerd dan er op aangifte is voldaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de in 1.1 tot en met 1.3 vermelde naheffingsaanslagen BBO (hierna ook: de aanslagen) en de daarop betrekking hebbende vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen (met uitzondering van het nageheven aansluitingsverschil en de BBO over de huuropbrengsten van het jaar 2015) alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboeten dienen te worden vernietigd, danwel dat de vergrijpboeten naar gelang van de aanslagen worden verminderd. De bij het Gerecht ingenomen stelling met betrekking tot de onbevoegde vertegenwoordiging door [I] wordt in hoger niet meer betrokken.
3.3.
De Inspecteur is van mening dat de aanslagen en de vergrijpboeten tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, de uitspraken op bezwaar, de aanslagen en de vergrijpboeten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

4.1.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften gegrond worden verklaard en verwerpt de stelling dat [I] belanghebbende onbevoegd zou hebben vertegenwoordigd en dat de digra de Nederlandse taal niet zou beheersen. Het Gerecht heeft daarnaast geoordeeld dat belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2016 niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) en concludeert tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Voor de jaren 2015 en 2016 overweegt het Gerecht aanvullend dat belanghebbende het standpunt heeft ingenomen te weinig BBO te hebben aangegeven en dat daarom, gelet op de omvang van deze fouten, de vereiste aangiften niet zijn gedaan zodat ook op die grond voor deze jaren de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Met betrekking tot de correcties aansluitingsverschillen en huuropbrengsten is het Gerecht van oordeel dat over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief de eventueel door haar berekende 5 percent over de netto-vergoeding, BBO is verschuldigd. Overwogen is daarnaast dat de aanslagen 2013, 2014 en 2016 op een redelijke schatting berusten en dat belanghebbende niet het verzwaarde tegenbewijs heeft geleverd. Het Gerecht laat daarom de aanslagen in stand. Aangezien belanghebbende de grove schuld niet betwist heeft laat het Gerecht ook de vergrijpboeten in stand.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep nog heeft willen stellen dat [I] belanghebbende onbevoegd heeft vertegenwoordigd en dat de Inspecteur aan [I] een volmacht had moeten vragen, verwerpt het Hof die stelling. Het Hof verenigt zich met de daartoe door het Gerecht gegeven overwegingen (4.6.1 tot en met 4.6.7) en maakt die tot de zijne.
5.2.
Belanghebbende stelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard en dat de door de controlerend ambtenaren gemaakte berekeningen onjuist en willekeurig zijn zodat deze geen basis kunnen vormen voor de aangebrachte correcties. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten stelt zij dat deze naar gelang van de aanslagen dienen te worden verminderd. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende meer omzet heeft gerealiseerd dan zij heeft aangegeven en stelt dat met omkering en verzwaring van de bewijslast de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De Inspecteur stelt ook dat de vergrijpboeten tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
5.3.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht in de onderdelen 4.7.1 tot en met 4.7.4 van haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat er aanleiding is te toetsen of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot omkering van de bewijslast. Ook deze overwegingen maakt het Hof tot de zijne.
5.4.
In artikel 43 ALL is met betrekking tot de administratie- en bewaarplicht, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
1. Administratieplichtigen zijn:
a. natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen;
b. natuurlijke personen die inhoudingsplichtig zijn;
c. lichamen.
2. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende
hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en
de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun
rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang
zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
3. De administratie behoort te worden gevoerd in het Nederlands, Papiaments, Engels of
Spaans, met gebruikmaking van de daarbij gebruikelijke cijfers.
4. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge de belastingverordening wordt vastgelegd.
5. De inrichting, het bijhouden en bewaren van de administratie dient controle daarvan door
de Inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De administratieplichtige
verleent de hiervoor benodigde medewerking en verschaft het nodige inzicht in de opzet en
de werking van de administratie.
6. Administratieplichtigen zijn verplicht hun administratie en de daartoe behorende
gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
7. De administratieplichtige die de gevorderde gegevensdragers of de inhoud daarvan, niet
of slechts ten dele ter inzage verstrekt, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan
een op grond van dit artikel opgelegde verplichting tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de
afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud ervan het gevolg is van
overmacht.
5.5.
Gelet op belanghebbendes bedrijfsactiviteiten (een handelsonderneming) is zij op grond van artikel 43, lid 1, ALL administratieplichtig. Terecht heeft het Gerecht in dit verband geoordeeld dat voor wat de administratieplicht betreft als uitgangspunt heeft te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen gaan dan voor een goede uitvoering van de belastingwet noodzakelijk is. Aangezien belanghebbende voor de BBO belastingplichtig is dient belanghebbendes administratie op grond van artikel 43 ALL inzicht te verschaffen in hoe haar bedrijfsomzet is bepaald.
5.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft het Gerecht terecht overwogen dat in de onderhavige jaren niet aan de administratieplicht is voldaan. Er is namelijk tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat het grootboek over de jaren 2013 en 2014 niet aanwezig was, dat het grootboek over de jaren 2015 en 2016 niet binnen een redelijke termijn was te controleren, dat het brutowinstpercentage jaarlijks sterk fluctueert (tussen de 8,34% en 60,96%) en dat er in 2015 en 2016 geen aansluiting is tussen de omzet volgens de aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekening. Uit het in hoger beroep uit de door belanghebbende op 17 april 2024 aan de Inspecteur overgelegde gegevens blijkt dat de omzetbedragen 2013 en 2014 veel hoger zijn dan de omzet in de jaarstukken:
2013
2014
Omzet in jaarrekening in US $
2.227.068
2.109.011
Omzet volgens stuk van 17 april 2024 in US $
4.197.880
2.833.192
Ook daarin ziet het Hof bevestiging dat voor die jaren niet aan de administratieplicht is voldaan.
5.7.
Met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 heeft het Gerecht in onderdelen 4.8.5 tot en met 4.9.4 van haar uitspraak terecht en op de juiste gronden geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte BBO heeft gedaan. Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
5.8.
Aangezien over alle jaren de administratieplicht is geschonden en over de jaren 2015 en 2016 de vereiste aangiften niet zijn gedaan is het Hof met het Gerecht van oordeel dat voor alle onderhavige jaren de bewijslast op grond van artikel 30, lid 6, ALL dient te worden omgekeerd en verzwaard. Gelet op de aard en omvang van de tekortkomingen acht het Hof de omkering en verzwaring van de bewijslast, niet disproportioneel.
5.9.
Belanghebbende stelt dat voor het kunnen verwerpen van de administratie een informatiebeschikking dient te worden gegeven. Anders dan in Nederland voorziet de wetgeving van Sint Maarten niet in het geven van een informatiebeschikking zodat belanghebbendes stelling daarom wordt verworpen.
5.10.
Toepassing van omkering van de bewijslast neemt echter niet weg dat de aanslagen moeten berusten op een redelijke schatting.
5.11.
Met betrekking tot de correcties vanwege aansluitingsverschillen en huuropbrengsten is slechts de wijze van berekening van de BBO in geschil. In dat verband heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat de BBO is verschuldigd over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief de eventueel door haar berekende vijf percent over de netto-vergoeding. Het Hof maakt het oordeel van het Gerecht en de door haar daartoe gebezigde gronden (4.10.4 en 4.10.5) tot de zijne.
5.12.
De gebreken in de administratie hebben de Inspecteur in de positie gebracht dat hij de omzet van belanghebbende voor de jaren 2013, 2014 en 2016 heeft moeten schatten. De Inspecteur heeft daarbij acht geslagen op de omstandigheid dat in de jaren 2013 en 2014 belanghebbende een groothandel en in 2016 een combinatie van groot- en kleinhandel dreef. Tijdens het boekenonderzoek bij [vennootschap 2] (gelieerd) is door deze vennootschap een lijst voor het jaar 2013 afgegeven waaruit is af te leiden dat de gemiddelde brutowinst (uitgedrukt in een percentage van de kostprijs van de verkopen) voor de groothandel 50,72% en voor de kleinhandel 67,7% bedroeg. Aangezien belanghebbende dezelfde artikelen gedurende de controlejaren als [vennootschap 2] heeft verkocht is het niet onredelijk om van deze brutowinstpercentages ook bij belanghebbende uit te gaan. De voor de groothandel door de Inspecteur berekende 47,23% (2013 en 2014) brutowinst, is berekend op grond van belanghebbendes eigen cijfers over het jaar 2016 door middel van een brutowinstopname van verschillende veel verkochte producten; de voor de combinatie groot- en kleinhandel gehanteerde 56,65% brutowinst (2016) is eveneens gebaseerd op die 47,23% voor het aandeel groothandel en voor het aandeel kleinhandel is uitgegaan van de hiervoor vermelde 67,7% (zie 2.3, paragraaf 5.2.3.2). Door gebruik te maken van de “eigen cijfers” van belanghebbende zijn de aanslagen daardoor niet willekeurig vastgesteld. Hieraan kan niet afdoen de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur de kostprijs van de verkopen te hoog heeft vastgesteld omdat geen rekening is gehouden met zogenoemde “landingcost” (dat zijn kosten van transport, verzekering, opslag etc.) en dat ten onrechte niet een gewogen gemiddeld brutowinstpercentage is bepaald. Dat met deze kosten geen rekening zou zijn gehouden wordt overigens door de Inspecteur gemotiveerd in zijn verweerschrift in hoger beroep ontkend en het Hof heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen. Hetzelfde heeft overigens te gelden voor de zogenaamde bederfkosten. Voormelde kosten behoren niet tot de kostprijs van de verkopen want deze kosten zijn afzonderlijk in de verlies- en winstrekening in aanmerking genomen.
5.13.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat een deel van de gecorrigeerde omzet zou zien op export. Aangezien hier geen voldoende onderbouwing vanuit de eigen administratie voor is gegeven is het niet onredelijk om hier bij het opleggen van de aanslagen geen rekening mee te houden. De beoordeling of een schatting van de inspecteur redelijk (niet willekeurig) is, is overigens niet streng. Voor de beoordeling of de schatting redelijk is, dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de Inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. Gelet op dit beoordelingskader heeft de Inspecteur de aanslagen niet willekeurig vastgesteld.
5.14.
Aangezien de schatting niet willekeurig is ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, aangezien zij de schatting van de Inspecteur betwist, om te doen blijken dat, en zo ja in hoeverre, de aanslagen onjuist zijn. Met het in 2.6 vermelde rapport en ook anderszins heeft belanghebbende dit verzwaarde tegenbewijs niet geleverd. De Inspecteur heeft namelijk aannemelijk gemaakt dat de analyse van 60 artikelen van door [belanghebbende] in 2023 verkochte producten, resulterend in een brutowinstpercentage van 28,47%, niet representatief is voor de producten en brutowinstpercentages die door belanghebbende werden behaald over de jaren 2013, 2014 en 2016. Onvoldoende weersproken heeft de Inspecteur namelijk gesteld dat in 2017 tijdens het boekenonderzoek door belanghebbende is vermeld dat de meeste verkoop uit souvenirs en kleding (naast verzorgingsproducten, parfums, haarproducten, pruiken en synthetisch haar) bestond, terwijl het eerdergenoemde rapport niet deze soort producten in de analyse heeft betrokken, zodat de conclusie is dat de aanslagen in stand blijven.
5.15.
Belanghebbendes stellingen dat de verwerping van de administratie in strijd is met de wet, de jurisprudentie en de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel, redelijkheid en het verbod op détournement de pouvoir, worden verworpen omdat het Hof daarvan niet is gebleken. Evenmin kunnen haar stellingen dat zij nimmer kopieën van de onderhavige aanslagen danwel het controlerapport heeft ontvangen haar helpen omdat uit het dossier anders blijkt.
5.16.
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten heeft, belanghebbende heeft weliswaar geen inhoudelijk verweer tegen deze boeten gevoerd maar heeft zich daar wel op - indirecte wijze - tegen verzet, het volgende te gelden.
5.17.
Uit het verslag van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek blijkt dat de Inspecteur op grond van artikel 21 ALL in verbinding met artikel 7, lid 2, Ministeriële regeling administratieve boeten de vergrijpboeten van 25% wegens het grof schuldig niet betalen van de belasting welke op aangifte moet worden voldaan heeft aangekondigd.
5.18.
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is betaald. Onder grove schuld wordt verstaan de in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Op de Inspecteur rust de last feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen die de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake is van grove schuld.
5.19.
De Hoge Raad heeft namelijk ten aanzien van boeten en de bewijslast daarvan in zijn arrest van 8 april 2022 [1] , voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.2. (..) Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijk) opzet, is geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die de belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen brengen onder meer mee dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond.“
5.20.
Het Hof acht de Inspecteur met inachtneming van het toetsingskader dat volgt uit het in 5.19 genoemde arrest, geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Door niet een kasadministratie te voeren en daardoor haar in contanten te verantwoorden omzet niet controleerbaar te maken, alsook door geen aansluiting te maken tussen de omzet volgens de aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekeningen, en het niet aangeven van de huurbrengsten heeft belanghebbende dermate in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid vertoont dat daarmee het bewijs voor grove schuld door de Inspecteur is geleverd.
5.21.
De omvang van de BBO die als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet op aangifte is voldaan (de boetegrondslag), is geen bestanddeel van het ‘delict’ als omschreven in artikel 21, lid 1, ALL; de boetegrondslag is opgenomen in het tweede lid van artikel 21 ALL en daarvoor geldt dat de Inspecteur deze, met omkering en verzwaring van de bewijslast, mag vaststellen [2] . Dat bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan wordt uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, óók als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, ontslaat de rechter echter niet van zijn verplichting om te beoordelen of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast. Daarom ziet het Hof, gelet op hoe de hoogte van de aanslagen is bepaald, in dit geval aanleiding de vergrijpboeten te verminderen naar 20%.
5.22.
Het Hof constateert ambtshalve dat de vergrijpboeten verder dienen te worden gematigd en dat compensatie voor de uit de overschrijding van de redelijke termijn voortvloeiende schending van artikel 6 EVRM dient te worden geboden. Aangezien de redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden ziet het Hof de vergrijpboeten verder te matigen naar 16% van de van de belasting die op aangifte moet worden voldaan.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

6.1.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Cg 300 te vergoeden.
6.2.
Op grond van artikel 17g, Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB), in verbinding met artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.3.
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bevattende een nadere regeling betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht) AB 2013, GT no. 512.
6.4.
Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen de kosten van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand, zoals verzocht, voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden berekend op Cg 1.400 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Cg 700, wegingsfactor 1). De hier behandelde zaak hangt samen met de procedures inzake de naheffingsaanslagen BBO van [vennootschap 2] (2013 en 2014), [vennootschap 4] (2013 en 2014) en [vennootschap 3] (2013 en 2014). In totaal derhalve vier zaken, zodat vanwege samenhang een factor van 1,5 in aanmerking zal worden genomen. Het totaal van de proceskostenvergoeding voor de betreffende zaken is daarmee te berekenen op 1,5 x Cg 1.400 = Cg 2.100. Daarvan is ¼ toe te rekenen aan belanghebbende, ofwel Cg 525.

7.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het hoger beroep gegrond
;
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten
en het griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart de bezwaren tegen de aanslagen BBO 2013 tot en met 2016 ongegrond;
- verklaart de bezwaren voor zover gericht tegen de boeten gegrond;
- vermindert de boete met betrekking tot de aanslag 2013 naar een bedrag van Cg 11.512;
- vermindert de boete met betrekking tot de aanslag 2014 naar een bedrag van Cg 6.721;
- vermindert de boete met betrekking tot de aanslag 2015 naar een bedrag van Cg 6.899;
- vermindert de boete met betrekking tot de aanslag 2016 naar een bedrag van Cg 33.980
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
Cg 525;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende bij het Hof betaalde
griffierecht van Cg 300 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. drs. M.G.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 12 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op 12 juni 2025 aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
2.Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.