ECLI:NL:OGHACMB:2025:122

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
CUR2024H00196
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen vestigingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep tegen een vestigingsvergunning. De appellant, een buurman van de vergunninghoudster, had binnen zes weken na bekendwording van de beschikking beroep moeten instellen, maar deed dit te laat. De vergunninghoudster, die een nagel-, spa- en schoonheidssalon exploiteert, had op 6 september 2022 een vergunning verkregen om haar onderneming te verplaatsen naar een nieuw adres. De minister van Economische Ontwikkeling had de appellant geïnformeerd over de vergunning, maar deze stelde pas op 11 augustus 2023 beroep in, veertien weken na de termijn. Het Hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, en dat de appellant niet tijdig heeft gereageerd op de beschikking. De argumenten van de appellant dat hij valse informatie heeft ontvangen van overheidsinstanties en dat hij overlast ervaart, leiden niet tot een ander oordeel. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

CUR2024H00196
Datum uitspraak: 11 juni 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 27 juni 2024 in zaak nr. CUR202302536, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Economische Ontwikkeling (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 6 september 2022 heeft de minister aan [vergunninghoudster] (hierna: de vergunninghoudster) een vergunning verleend om haar eenmanszaak Lenash Nails te verplaatsen van Kaya Alonso de Ojeda 39 naar Kaya Andeifi 30 (hierna: de vestigingsvergunning).
Bij uitspraak van 27 juni 2024 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend. De vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 mei 2025. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. P. van der Valk. De minister werd vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud, advocaat, en M. Maduro, werkzaam bij het ministerie. Ook de vergunninghoudster en haar echtgenoot [echtgenoot] waren aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. De vergunninghoudster exploiteert een nagel-, spa- en schoonheidssalon. Zij heeft sinds 2 juni 2020 een vestigingsvergunning op haar oude adres, Kaya Alonso de Ojeda 39. Bij de beschikking van 6 september 2022 is deze vergunning omgezet naar haar nieuwe en huidige adres, Kaya Andeifi 30.
1.1.
Appellant is de buurman van de vergunninghoudster. Hij heeft op 20 oktober 2022 een verzoek ingediend op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur om te achterhalen of de vergunninghoudster een vergunning heeft voor commerciële activiteiten aan de Bramendiweg kavel 4. Hij ervaart overlast door geparkeerde auto’s van klanten.
1.2.
Niet in geschil is dat het adres Bramendiweg kavel 4 is gewijzigd in: Kaya Andeifi 30. Zo is ook het adres van appellant gewijzigd van Bramendiweg kavel 3 in: Kaya Andeifi 31.
1.3.
De minister heeft appellant bij brief van 24 februari 2023 laten weten dat het bedrijf Lenash Nails een vestigingsvergunning heeft voor het adres Kaya Alonso de Ojeda 39. De minister heeft appellant bij brief van 4 april 2023 laten weten dat aan Lenash Nails, gevestigd aan de Kaya Andeifi 30, op 6 september 2022 een vestigingsvergunning is verleend en dat deze vergunning ter inzage ligt bij het vergunningenloket. De minister heeft daarnaast per e-mailbericht van 17 mei 2023 aan appellant laten weten dat er geen vergunningen zijn afgegeven voor het adres Kaya Andeifi 4, maar alleen voor het adres Kaya Andeifi 30. Op 9 augustus 2023 heeft appellant desgevraagd een kopie van de vestigingsvergunning ontvangen. Op 11 augustus 2023 heeft hij daartegen beroep ingesteld.
Beoordeling
2. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat appellant te laat beroep heeft ingesteld tegen de vestigingsvergunning en dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellant heeft in hoger beroep erkend dat hij op 6 april 2023 ermee bekend is geworden dat de vestigingsvergunning op 6 september 2022 is afgegeven aan de vergunninghoudster. Op die datum heeft hij de brief van de minister van 4 april 2023 ontvangen. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof (zie de uitspraak van 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14) is een belanghebbende in een situatie als deze in ieder geval niet verwijtbaar te laat met het instellen van het beroep als hij dat doet binnen zes weken nadat hij bekend is geworden met de desbetreffende beschikking. Appellant heeft het beroep ingesteld veertien weken nadat hij bekend was geworden met de vestigingsvergunning. In wat hij heeft aangevoerd ziet het Hof geen grond voor het oordeel dat hij dat niet binnen zes weken had kunnen doen. De enkele stelling dat hij niet bekend was met deze termijn is daarvoor niet toereikend. Dat strookt ook niet met het feit dat hij vrijwel meteen na de ontvangst van de vestigingsvergunning op 9 augustus 2023 – wel – beroep heeft ingesteld. Daarom was appellant verwijtbaar te laat met het instellen van het beroep.
2.1.
Appellant voert in hoger beroep verder aan dat verschillende overheidsinstanties hem valse informatie hebben gegeven, dat zij niet wilden optreden tegen het exploiteren van de onderneming zonder vergunning en dat zij de verlening van de vestigingsvergunning op 6 september 2022 voor hem hebben achtergehouden. Hij wil dat de echtgenoot van de vergunninghoudster ook met zijn eigen bedrijfsmatige activiteiten stopt en dat de vestigingsvergunning wordt ingetrokken. Dit betoog leidt niet tot een ander oordeel. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheden nemen immers niet weg dat hij vanaf 6 april 2023 beroep had kunnen en daarom ook moeten instellen tegen de vestigingsvergunning.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht moet worden bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.