ECLI:NL:OGHACMB:2025:11

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
CUR2022H00278
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding en de betekenis van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die zich richt op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding, is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 januari 2025 tot een eindvonnis gekomen. De zaak betreft een hoger beroep waarin de betekenis van een vaststellingsovereenkomst centraal staat. Deze overeenkomst was gesloten voordat het Gerecht een eindvonnis had gewezen en was niet ter kennis van het Gerecht gebracht. De vrouw, appellante in deze zaak, had in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, terwijl de man, geïntimeerde, in eerste aanleg eiser in conventie en verweerder in reconventie was.

De procedure begon met een tussenvonnis op 30 juli 2024, waarin het Hof de zaak naar de rol verwees voor gelijktijdige akten van beide partijen. De gemachtigde van de man diende op 15 oktober 2024 een akte in, terwijl de vrouw deze gelegenheid had laten liggen. Echter, het Hof bevestigde dat het recht van de vrouw om een antwoordakte in te dienen niet was vervallen, wat leidde tot een antwoordakte van de vrouw op 17 december 2024.

In de beoordeling van de zaak heeft het Hof overwogen dat in de vaststellingsovereenkomst niet was overeengekomen dat de boedelscheidingszaak zou worden geroyeerd. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en dat het bestreden vonnis moest worden bevestigd. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen met elkaar getrouwd waren geweest. Het Hof bevestigde het vonnis waarvan beroep en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202100440 – CUR2022H00278
Uitspraak: 28 januari 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE VROUW],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. L.F. Herben,
tegen
[DE MAN],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak betreft een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. In dit hoger beroep is de betekenis aan de orde van een vaststellingsovereenkomst die gesloten is voordat het Gerecht eindvonnis wees en die niet ter kennis van het Gerecht is gebracht. Op 30 juli 2024 heeft het Hof een tussenvonnis uitgesproken. Vandaag spreekt het Hof een eindvonnis uit.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij tussenvonnis van 30 juli 2024 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor gelijktijdige akten aan beide zijden, waarna gelegenheid zou worden geboden voor gelijktijdige antwoordakten.
2.2
Op de rol van 15 oktober 2024 heeft alleen de gemachtigde van de man een akte ingediend.
2.3
Bij e-mail van 14 november 2024 heeft de griffie van het Hof aan de gemachtigden bericht dat de gemachtigde van de vrouw weliswaar de gelegenheid voorbij had laten gaan om een akte in te dienen, maar dat het recht van de vrouw om een antwoordakte in te dienen daarmee niet was vervallen. Daarom heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor antwoordakte aan de zijde van de vrouw.
2.4
Op de rol van 17 december 2024 heeft de gemachtigde van de vrouw een antwoordakte ingediend.
2.5
Vonnis is bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

3.1
In het tussenvonnis van 30 juli 2024 heeft het Hof overwogen dat het voorshands van oordeel is dat in de vaststellingsovereenkomst niet is overeengekomen dat de boedelscheidingszaak zou worden geroyeerd en evenmin dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben uit hoofde van de huwelijksgoederengemeenschap. Daarbij heeft het Hof overwogen dat dit zou betekenen dat het hoger beroep niet slaagt en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd.
3.2
In de akte na tussenvonnis van de man ligt besloten dat de man het voorshands gegeven oordeel van het Hof onderschrijft.
3.3
De vrouw heeft in haar antwoordakte na tussenvonnis haar standpunt herhaald dat in de vaststellingsovereenkomst wel is overeengekomen dat (ook) de boedelscheidingszaak zou worden geroyeerd. Zij heeft dat standpunt echter niet toegelicht en is niet ingegaan op hetgeen het Hof heeft overwogen ter motivering van zijn voorshands gegeven oordeel dat dit niet zo is.
3.4
Gelet op dit nadere partijdebat maakt het Hof het voorshands gegeven oordeel thans tot een zonder voorbehoud gegeven oordeel. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, omdat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest. Voor het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt bestaat in dit geval onvoldoende aanleiding.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 28 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.