ECLI:NL:OGHACMB:2025:11
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- E.M. van der Bunt
- G.C.C. Lewin
- C.G. ter Veer
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding en de betekenis van een vaststellingsovereenkomst
In deze zaak, die zich richt op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding, is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 januari 2025 tot een eindvonnis gekomen. De zaak betreft een hoger beroep waarin de betekenis van een vaststellingsovereenkomst centraal staat. Deze overeenkomst was gesloten voordat het Gerecht een eindvonnis had gewezen en was niet ter kennis van het Gerecht gebracht. De vrouw, appellante in deze zaak, had in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, terwijl de man, geïntimeerde, in eerste aanleg eiser in conventie en verweerder in reconventie was.
De procedure begon met een tussenvonnis op 30 juli 2024, waarin het Hof de zaak naar de rol verwees voor gelijktijdige akten van beide partijen. De gemachtigde van de man diende op 15 oktober 2024 een akte in, terwijl de vrouw deze gelegenheid had laten liggen. Echter, het Hof bevestigde dat het recht van de vrouw om een antwoordakte in te dienen niet was vervallen, wat leidde tot een antwoordakte van de vrouw op 17 december 2024.
In de beoordeling van de zaak heeft het Hof overwogen dat in de vaststellingsovereenkomst niet was overeengekomen dat de boedelscheidingszaak zou worden geroyeerd. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en dat het bestreden vonnis moest worden bevestigd. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen met elkaar getrouwd waren geweest. Het Hof bevestigde het vonnis waarvan beroep en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten draagt.