3.4Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.4.1 [[De vader en de moeder] (hierna afzonderlijk de vader en de moeder en gezamenlijk de ouders) zijn de vader en de moeder van de vrouw.
3.4.2Op 3 november 2016 zijn de man en de vrouw in Curaçao in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd.
3.4.3Op 11 april 2019 is [de BV] (hierna: de BV) opgericht. De man is statutair bestuurder van de BV.
3.4.4Bij overeenkomst van 22 april 2019 hebben de ouders ter financiering van de activiteiten van de BV € 125.000 uitgeleend aan de BV, de man en de vrouw. In 2019 zijn diverse bedragen op het uitgeleende bedrag afgelost.
3.4.5De BV exploiteert een snackbar in Jan Thiel, Curaçao. Vanwege de coronapandemie is de snackbar in de eerste helft van 2020 gedurende anderhalve maand gesloten geweest.
3.4.6Bij brief van 17 juli 2020 hebben de ouders de BV en de man gesommeerd om een betalingsachterstand op de geldlening aan te zuiveren.
3.4.7Bij verzoekschrift van 24 juli 2020, zaaknummer CUR202002209, (hierna: de echtscheidingszaak) heeft de man echtscheiding verzocht.
3.4.8Bij brief van 31 juli 2020 hebben de ouders de geldleningsovereenkomst beëindigd.
3.4.9Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft het Gerecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.4.10Bij verzoekschrift van 24 november 2020, zaaknummer CUR202004592, (hierna: de geldleningszaak) hebben de ouders de BV en de man in rechte betrokken en betaling gevorderd van het gehele uitstaande bedrag van de geldlening (€ 109.082), met nevenvorderingen. De man heeft de vrouw in vrijwaring opgeroepen.
3.4.11In de zaak waar dit hoger beroep over gaat (hierna: de boedelscheidingszaak) heeft de man bij inleidend verzoekschrift van 12 februari 2021 onder meer gevorderd dat het Gerecht de vrouw veroordeelt over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap op de wijze als door de man omschreven, althans op een door het Gerecht te bepalen wijze.
3.4.12In de boedelscheidingszaak heeft de vrouw bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van 25 mei 2021 onder meer gevorderd dat het Gerecht de man veroordeelt over te gaan tot verdeling op de wijze als door de vrouw omschreven, althans op een door het Gerecht te bepalen wijze.
3.4.13Op 16 september 2021 is de boedelscheidingszaak mondeling behandeld.
3.4.14Bij verzoekschrift van 6 december 2021, zaaknummer CUR202103895, (hierna: de loonzaak) heeft de vrouw de BV in rechte betrokken en aanspraak gemaakt op betaling voor haar werkzaamheden voor de BV. De BV heeft in reconventie aanspraak gemaakt op vergoeding van een kastekort van NAf 9.768.
3.4.15In de geldleningszaak heeft het Gerecht bij vonnis van 14 februari 2022 in de hoofdzaak de BV en de man hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 107.917 aan de ouders, met rente. In de vrijwaringszaak heeft het Gerecht de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man, voor zover die meer dan één derde deel van € 107.917 aan de ouders betaalt.
3.4.16In een op 22 maart 2022 gedateerde vaststellingsovereenkomst, ondertekend door de vrouw voor zichzelf en namens de ouders, en door de man voor zichzelf en namens de BV, staat onder meer:
[De ouders en de vrouw],
hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door [de vrouw]
en
[de BV en de man],
hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door [de man]
Overwegen:
[de BV en de man] zijn bij vonnis veroordeeld om aan [de ouders] te betalen een geldbedrag van circa 250.000 ANG
[de vrouw] heeft op [de BV] een loonvordering van ruim 21.000 ANG (…)
[de BV en de man] zijn bereid het bedrag van 250.000 ANG aan [de ouders] te betalen in (…) termijnen (…)
Partijen zijn in onderhandeling getreden en hebben overeenstemming bereikt over de omvang van de vorderingen alsmede over het moment waarop betaling hiervan zal plaatsvinden;
1. (…)
2. [de BV] betaalt aan [de moeder] en [de vrouw] een totaalbedrag van 250.000,- naf.
3. (…)
4. (…)
5. (…)
6. Er valt van beide partijen niks meer te vorderen op elkaar, finale kwijting over en weer.
7. (…)
Partijen hebben ter voorkoming van onzekerheden en geschillen met betrekking tot de afbetalingsregeling besloten in deze vaststellingsovereenkomst de overeengekomen voorwaarden op te nemen en vast te leggen (hierna: “Overeenkomst”);
Partijen komen overeen als volgt:
1. [de ouders en de vrouw] beperken hun gezamenlijke vorderingen op [de BV en de man] in het kader van de Overeenkomst tot een bedrag van NAf 250.000,00 en maken geen aanspraak meer op [de BV en de man] voor het meerdere van het door hen in de bodemprocedures gevorderde of in het vonnis bepaalde bedragen. Andersom trekken [de BV en de man] hun vorderingen op [de ouders en de vrouw] in.
2. Partijen zijn overeengekomen dat betaling van het bedrag van NAf 250.000 in (…) termijnen (…) zal plaatsvinden (…). (…)
3. Direct na ontvangst van de laatste betaling zullen [de ouders en de vrouw] alle beslagen ten laste van [de BV en de man] opheffen, in het bijzonder die onder MCB en beide partijen de bodemzaken royeren, althans royement verzoeken aan het Gerecht van de desbetreffende procedures.
4. (…)
5. (…)
6. Partijen verklaren over en weer door ondertekening van deze overeenkomst, behoudens nakoming van de bepalingen van deze vaststellingsovereenkomst, uit hoofde van de Overeenkomst inzake huidige en toekomstige vorderingen niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar over en weer algehele en finale kwijting.
7. (…).
3.4.17Bij vonnis van 25 april 2022 heeft het Gerecht de boedelscheidingszaak naar de rol verwezen voor gelijktijdige akten aan beide zijden. Op 20 juni 2022 heeft alleen de man een akte ingediend.
3.4.18In de loonzaak heeft het Gerecht bij vonnis van 20 juni 2022 in conventie de vordering van de vrouw met betrekking tot haar werkzaamheden afgewezen en in reconventie de vordering van de BV met betrekking tot het kastekort toegewezen.
3.4.19Bij e-mail van 22 juni 2022 heeft mr. Knoppel aan mr. Herben bericht dat zij constateert dat mr. Herben buiten haar om een overeenkomst heeft gesloten met haar cliënten en dat zij daar bezwaar tegen maakt.
3.4.20In de boedelscheidingszaak heeft het Gerecht bij eindvonnis van 12 september 2022, uitvoerbaar bij voorraad, als volgt beslist:
In conventie en in reconventie
3.1.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als volgt:
a. de aandelen in het kapitaal van [naam] (Holding) B.V. wordt aan [de man] toebedeeld, waarde nihil, zonder verrekening;
b de kippengrill, waarde € 7.500, de rashond, waarde € 1.950, en de auto van het merk [merk], waarde NAf 4.500, worden aan [de vrouw] toebedeeld;
c. [de vrouw] dient wegens overbedeling € 4.725 en NAf 2.250 aan [de man] te betalen;
d. de belastingschuld restaurant [restaurant], de nog te betalen rekening accountant, de schuld aan [de ouders], de overige belastingschulden en het saldo van de geldleningen komen voor rekening van beide partijen, ieder van partijen is voor de helft draagplichtig voor deze schulden;
e. indien en voor zover [de man] op de onder d genoemde schulden alleen aflost of afgelost heeft, heeft hij voor de helft van de daarmee gemoeide bedragen (tot een bedrag van in totaal NAf 28.219,50 en € 82.018,29) een vordering op [de vrouw].
3.4.21Bij brief van 23 januari 2023 heeft mr. Knoppel namens de man en de BV aan mr. Herben verklaard de nietigheid in te roepen van de overeenkomst van 22 maart 2022 wegens misbruik van omstandigheden, dwaling en bedrog. Volgens deze brief heeft mr. Herben de man onder druk gezet en daarbij mr. Knoppel in het ongewisse gelaten.
Bij e-mail van 24 januari 2023 heeft mr. Knoppel aangevuld dat de man de overeenkomst ook vernietigt wegens dwaling op de voet van art. 3:196 BW, nu hij voor meer dan 25% is benadeeld.
Bij e-mail van 26 januari 2023 heeft mr. Herben bericht dat het de man zelf is die steevast rechtstreeks contact zoekt met de cliënten van mr. Herben of met mr. Herben zelf. Dat is volgens mr. Herben op zich prima. De vaststellingsovereenkomst is volgens mr. Herben op initiatief van de man tot stand gekomen.
3.4.22Bij verzoekschrift van 14 april 2023, zaaknummer CUR202301175, hebben de ouders en de vrouw verzocht de BV failliet te verklaren. Op de terechtzitting van 7 juni 2023 hebben zij het verzoek ingetrokken. Bij vonnis van 21 juni 2023 heeft het Gerecht hen in de proceskosten veroordeeld.