ECLI:NL:OGHACMB:2025:101

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
CUR2023H00081
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrechten van een perceel grond in Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de erfgenamen van [erflater A] betreffende de huurrechten van een perceel grond in Curaçao. [appellant] stelt gerechtigd te zijn tot de huurrechten en verzoekt om deze bij Bureau Domeinbeheer op zijn naam te laten stellen. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. In een tussenvonnis van 21 januari 2025 heeft het Hof [appellant] verzocht om nadere informatie te verstrekken, wat hij heeft gedaan. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] deels toewijsbaar zijn.

De procedure heeft zich verder ontwikkeld na de indiening van een akte door [appellant] op 25 februari 2025, waarin hij stelt dat de erfgenamen van [erflater A] inmiddels zijn overleden en dat hun erfgenamen onbekend zijn. [appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij al 40 jaar ongestoord bezit heeft van de woning en dat de huur al die jaren aan Domeinbeheer is betaald zonder bezwaar van de erfgenamen. Het Hof heeft geoordeeld dat [appellant] een sterker recht heeft op de huurrechten dan de erfgenamen van [erflater A].

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en verklaart voor recht dat [appellant] een sterker recht heeft dan de erfgenamen van [erflater A] op de huurrechten van het perceel grond. De erven worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitgesproken op 15 april 2025.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Registratienummers: CUR202203100 en CUR2023H00081
Uitspraak: 15 april 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
die woont in [woonplaats],
in eerste aanleg eiser,
thans appellant,
gemachtigde: mr. I.F. Moeniralam,
tegen
de erfgenamen van [erflater A],
die wonen in [woonplaats] of elders,
niet in rechte verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respectievelijk de erven [erflater A].

1.De zaak in het kort

1.1 [
appellant] stelt gerechtigd te zijn tot de huurrechten van een perceel grond in Curaçao. Hij wens dat dit perceel bij Bureau Domeinbeheer op zijn naam gesteld wordt. Zijn vorderingen zijn daarop gericht.
1.2
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen op de grond deze onvoldoende onderbouwd zijn.
1.3
Het Hof heeft op 21 januari 2025 een tussenvonnis gewezen. [appellant] is daarbij verzocht nadere informatie te verstrekken. Dat heeft [appellant] gedaan. Het vonnis van het Gerecht zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellant] zullen, alsnog, deels worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom zo geoordeeld wordt.

2.Het verdere verloop van de procedure

Ter uitvoering van het tussenvonnis van 21 januari 2025 heeft [appellant] op 25 februari 2025 een akte (met producties) genomen. Vonnis is gevraagd en bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

De nadere instructie
3.1
In het tussenvonnis van 21 januari 2025 is het volgende overwogen:

4.19 Het Hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen bij akte nadere informatie te verschaffen waaruit kan blijken dat ook de erfgenamen [erfgenaam A] (4), [erfgenaam B] (5), [erfgenaam C] (6) en [erfgenaam D] (7) hebben ingestemd met de verkoop van de huurrechten, althans de wijziging van de tenaamstelling daarvan bij Domeinbeheer ten gunste van [erflater B], thans opgevolgd door diens enige erfgenaam [appellant].
4.2
Blijkens de handgeschreven aantekeningen op de volmacht waren drie van de vier erfgenamen om wie het nu gaat in 2000 al op leeftijd. Indien deze drie of vier erfgenamen inmiddels zouden zijn overleden en hun instemming met de verkoop/wijziging tenaamstelling niet voldoende kan worden onderbouwd, kan voor toewijzing van de vordering ook toereikend zijn dat hun erfgenamen instemmen met de wijziging van de tenaamstelling van de huurrechten.”
De reactie van [appellant]
3.2
In zijn akte van 25 februari 2025 heeft [appellant] het volgende meegedeeld. Navraag bij een oom van hem heeft geleerd dat de vier erven in kwestie zijn overleden en hun erfgenamen onbekend zijn. [appellant] was in 1999 zelf aanwezig bij de verkoop van het huis. Alle erven [erven] waren daar ook. Zij zijn toen allemaal akkoord gegaan met de verkoop. De huur van het huis wordt al 40 jaar lang aan Domeinbeheer betaald zonder enig bezwaar van welke erfgenaam dan ook. Ook overigens is al 40 jaar lang van ongestoord bezit van het huis sprake. De gezamenlijke erven zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep correct opgeroepen (via een advertentie) maar niet verschenen.
De gerechtigde tot de huurrechten
3.3
Met de nadere onderbouwing van zijn vordering heeft [appellant] voldoende aannemelijk gemaakt dat van de vier erven in kwestie (of hun erfgenamen) inmiddels geen verklaring meer is te verkrijgen over hun instemming destijds met de verkoop van de huurrechten. Dat ook deze vier tegen die verkoop geen bezwaar hadden is, tegen die achtergrond bezien, voldoende onderbouwd met de stelling dat [appellant] en zijn vader al 40 jaar lang het ongestoord bezit hebben van de woning en dat de huur al die jaren aan Domeinbeheer wordt voldaan, zonder enig bezwaar van welke erfgenaam [erven] dan ook. Daarbij komt dat de gezamenlijke erven [erven] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep correct zijn opgeroepen, maar niet zijn verschenen. De vordering van [appellant] is dus niet weersproken.
De vordering en de toewijzing daarvan
3.4
Zoals het Hof in het tussenvonnis (rov 4.25) al heeft uiteengezet gaat deze zaak over de rechtsverhouding tussen [appellant] enerzijds en de erfgenamen van [erflater A] anderzijds. Overwogen is toen:

Het Hof kan als civiele rechter niet vaststellen of [appellant] een exclusief recht op de huur van het perceel in kwestie heeft, dus een recht met werking tegenover iedereen. Wel kan het Hof beoordelen of [appellant], de maatschappelijke opvattingen (mede) in aanmerking genomen, een sterker recht heeft dan de erfgenamen van [erflater A], zodat, zolang het Land Curaçao (Domeinbeheer) niet anders heeft beslist op de aanvragen, de erfgenamen het huurrecht van [appellant] moeten respecteren. In de vorderingen van [appellant ligt als subsidiaire vordering besloten dat het Hof een verklaring voor recht van die strekking geeft.”
3.5
Nu de vordering van [appellant] inmiddels voldoende onderbouwd is zal een dergelijke verklaring voor recht gegeven worden.
Slotsom
3.6
De grieven van [appellant] slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De gezamenlijke erven van [erflater A] zullen worden veroordeeld in de kosten van de procedure van beide instanties. Die kosten bedragen (in NAf):
eerste aanleg:
verschotten 869,50 (griffierecht 450, oproeping 419,50)
salaris advocaat 1.250,- (1 punt tarief 5 à 1.250 per punt)
hoger beroep:
verschotten: 1.389,73 (griffierecht 900, oproeping 489,73)
salaris advocaat 6.000,- (3 punten, tarief 5 à 2.000 per punt)
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht van 16 januari 2023 en doet opnieuw recht als volgt:
verklaart voor recht dat [appellant] een sterker recht heeft dan de erfgenamen van [erflater A] op de huurrechten van het perceel grond te [adres A], registernummer [registernummer], gelegen in het tweede district, Domeinkaart VI, kaveling [nummer] met de daarop gebouwde woning, waarvan het lokaal adres is [adres B], zodat, zolang het Land Curaçao (Domeinbeheer) niet anders heeft beslist op de aanvragen, de erfgenamen het huurrecht van [appellant] moeten respecteren;
veroordeelt de erven [erflater A] in de kosten van de procedure die aan de zijde van [appellant] zijn gevallen en begroot die kosten op:
- eerste aanleg: NAf 869,50 aan verschotten en NAf 1.250,- aan salaris advocaat;
- hoger beroep: NAf 1.389,73 aan verschotten en NAf 6.000,- aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.