ECLI:NL:OGHACMB:2025:10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
CUR2022H00160
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonbetaling en werkweigering in arbeidsconflict tussen stichting en pedagogisch medewerker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de stichting Jeugdzorg Curaçao (Casa Manita) tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De werkneemster, die als pedagogisch medewerker schemawerk verrichtte, had een geschil met haar werkgever over de werkroosters die in strijd zouden zijn met de Arbeidsregeling 2000. Na een periode van werkweigering door de werkneemster, hield de werkgever haar salaris in. De werkneemster verzocht om betaling van het achterstallige loon, stellende dat er geen sprake was van werkweigering. Het Gerecht in eerste aanleg heeft het verzoek van de werkneemster toegewezen, waarna de werkgever in hoger beroep ging.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Hof de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de werkneemster terecht aanspraak maakte op haar loon. Het Hof oordeelde dat de werkneemster niet in gebreke was gebleven, omdat de werkroosters van de werkgever onrechtmatig waren. De werkgever had de werkneemster ten onrechte beschuldigd van werkweigering, terwijl de werkneemster zich aan de goedgekeurde roosters had gehouden. Het Hof bevestigde de beslissing van het Gerecht en veroordeelde de werkgever tot betaling van het achterstallige loon, inclusief vertragingsrente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het opstellen van werkroosters en de bescherming van werknemersrechten.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2025
UITSPRAAK: 21 januari 2025
ZAAKNRS: CUR202201158 – CUR2022H00160
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
de stichting
STICHTING JEUGDZORG CURAÇAO (CASA MANITA),
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart en S.M.A. Gonzales,
-tegen-
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J.A.M. Jansen en E. Bokkes.
Partijen zullen hierna (ook) worden aangeduid met werkgeefster en werkneemster.
De zaak in het kort
Tussen werkneemster, die als pedagogisch medewerker schemawerk in dienst van werkgeefster verricht, en werkgeefster is een verschil van mening ontstaan over strijdigheid van de werkroosters met de Arbeidsregeling 2000. Vervolgens heeft werkneemster een periode niet gewerkt, waarna werkgeefster haar salaris over die periode heeft ingehouden. Werkneemster verzoekt betaling van achterstallig loon, omdat van werkweigering geen sprake was. Het Gerecht heeft het verzoek toegewezen. Het Hof beoordeelt de zaak in hoger beroep opnieuw en komt tot dezelfde uitkomst.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 16 juni 2022 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2
Werkgeefster is van die beschikking (hierna: de bestreden beschikking) in hoger beroep gekomen door indiening ter griffie van een beroepschrift per e-mail op 7 juli 2024 en in hardcopy op 8 juli 2022.
1.3
Nadat de zaak twee keer is aangehouden op verzoek van werkneemster en andere werkneemsters, is op 28 mei 2024 een regiezitting gehouden om afspraken te maken over de gelijktijdige behandeling van deze zaak en die van de andere werkneemsters. Op 3 oktober 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, tegelijkertijd met de samenhangende zaken van werkgeefster tegen zeven andere werkneemsters. Namens werkgeefster zijn verschenen haar gemachtigden. Werkneemster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Bij die gelegenheid hebben partijen, onder overlegging van een verweerschrift en een pleitnota, hun standpunten nader toegelicht en vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Het Hof stelt de volgende feiten vast, die grotendeels gelijkluidend zijn aan de feiten die het Gerecht heeft vastgesteld in 2.1 tot en met 2.18. Met de tegen rechtsoverweging 2.7 gerichte grief I is hierna rekening gehouden (in 2.1.7).
2.1.1
Werkneemster is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van werkgeefster. Werkneemster verricht haar werkzaamheden volgens een periodiek werkrooster op verschillende tijdstippen zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Arbeidsregeling 2000.
2.1.2
Sinds november 2020 bestaat er een conflict tussen werkneemster en werkgeefster omtrent de gehanteerde werkroosters.
2.1.3
Na onderhandelingen tussen partijen en de vakbond ABVO zijn er per
1 januari 2021 herziene roosters in werking getreden die goedgekeurd waren door
alle betrokkenen.
2.1.4
Gaandeweg werden er door werkgeefster nadere aanpassingen en wijzigingen op de roosters aangebracht.
2.1.5
Eind september 2021 is er wederom onenigheid ontstaan tussen partijen omtrent de werkroosters. Naar aanleiding daarvan is er op 21 september 2021 een vergadering bijeengeroepen tussen de medewerkers en de vervangende directrice van werkgeefster.
2.1.6
Werkneemster en haar collega's hebben, op voorstel van de vervangende directrice, op vrijdag 1 oktober 2021 een alternatief werkrooster opgesteld voor de periode vanaf maandag 4 oktober 2021.
2.1.7
Werkneemster is, conform de in het alternatieve werkrooster vastgestelde tijden, op de werkvloer verschenen, maar de werkgeefster heeft het niet willen werken volgens het door haar opgestelde rooster als werkweigering opgevat.
2.1.8
Werkgeefster heeft bij brieven aan werkneemster en de andere werkneemsters van [5/6/7/8] oktober 2021, voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld:
Hierbij bevestigen wij dat U weigert om conform door het bestuur goedgekeurde rooster te werken. Deze heeft u sinds 16 september in uw bezit.
We hanteren de regel dat u niet op het werkvloer aanwezig mag zijn op het moment dat u niet ingeroosterd bent.
U bent ingeroosterd op [datum] (...) uur en verwachten dat u conform de afgesproken rooster op uw werk aanwezig te zullen zijn.
Mocht u dit niet doen, dan zijn we genoodzaakt om dit als dienstweigering te beschouwen.
2.1.9
Werkneemster is niet op het werk verschenen.
2.1.10
Bij schrijven van 8 oktober 2021 heeft het (wnd) hoofd van de Inspectie Arbeid van de Inspectie SOAW (hierna: de Inspectie) aan werkgeefster medegedeeld dat de werkroosters (onder meer van oktober 2021) onrechtmatig/in strijd met de Arbeidsregeling 2000 zijn. Voorts is werkgeefster daarin gelast om per direct de toepassing van de roosters te (laten) staken. Bij brieven van 12 en 20 oktober 2021 heeft de Inspectie haar standpunt herhaald.
2.1.11
Op 18 oktober 2021 heeft werkgeefster een uitnodiging gekregen voor een vergadering bij de Landsbemiddelaar om de problematiek rondom de werkroosters te bespreken.
2.1.12
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft werkgever werkneemster opgeroepen om weer op het werk te verschijnen conform het nieuwe door de Landsbemiddelaar en SOAW opgemaakte werkrooster.
2.1.13
Op 25 oktober 2021 heeft met tussenkomst van de Landsbemiddelaar een
overleg plaatsgevonden en is een overgangsrooster (geldig tot en met
15 november 2021) overeengekomen tussen partijen.
2.1.14
Werkneemster is op 26 oktober 2021 weer op het werk verschenen op de werktijden vastgesteld in het overgangsrooster.
2.1.15
Werkgeefster heeft het loon van werkneemster over de periode van 5 oktober 2021 tot en met 25 oktober 2021 ingehouden.
2.1.16
Bij brief van 8 november 2021 heeft de gemachtigde van werkneemster werkgeefster gesommeerd om over te gaan tot betaling van het overeengekomen loon over de periode van 5 tot en met 25 oktober 2021.
2.1.17
Bij brief van 19 november 2021 heeft de gemachtigde van werkgeefster aan de gemachtigde van werkneemster medegedeeld het loon niet te zullen betalen. Daarin is, voor zover hier van belang, opgenomen dat:
(...)
Niet uitvoeren van de bedongen arbeid/Schorsing
Er werd door de Pedagogische medewerkers kortom geen gehoor gegeven aan de waarschuwing van 7 oktober 2021, zij hebben de werkzaamheden niet hervat na hun werkonderbrekingsacties. Deze werknemers werden daaropvolgend geschorst in verband met onderzoek naar hun werk onderbrekende gedragingen.
Alsbijlage 4wordt de schorsingsbrief overgelegd.
Bij de schorsingsbrief werd terecht gemeld dat er sprake was van werkweigering en dat cliënte zich daarover zou beraden.
(...)

3.De beslissing in eerste aanleg

Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht op het verzoek van werkneemster – samengevat – werkgeefster veroordeeld om aan werkneemster te betalen het loon van 5 oktober 2021 tot en met 25 oktober 2021, te vermeerderen met de vertragingsrente per loonbetaling telkens met ingang van de datum conform art. 7A:1614q BW, tot de dag der algehele voldoening, en de werkgeefster veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

4.Relevante regelgeving

4.1
De Arbeidsregeling 2000 bepaalt onder meer:
Artikel 2 Definities
1. (…)
2. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. schemawerk: arbeid, niet zijnde overwerk, verricht volgens een periodiek werkrooster op verschillende, met het oog op de aard van de onderneming noodzakelijke, tijdstippen waardoor de arbeidstijd geheel of gedeeltelijk valt binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd;
(…)
h. rustdag: de zondag dan wel de dag die voor de werknemer, die op zondag schemawerk verricht, volgens zijn werkrooster voor de zondag in de plaats komt. (…).
Artikel 9 Rusttijden
(…)
2.In afwijking van het eerste lid geldt als rusttijd voor de werknemer, die schemawerk verricht:
a. dagelijks de tijd buiten de tijdstippen van aanvang en afloop van zijn arbeidstijd, met dien verstande dat zijn rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren tenminste 11 uren aaneengesloten is, zij het dat de aaneengesloten rusttijd éénmaal in een aaneengesloten tijdruimte van zeven maal 24 uren, aanvangende op het tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht, mag worden ingekort tot tenminste acht uren;
b. de voor de werknemer volgens zijn werkrooster geldende wekelijkse rustdag;
c. wekelijks tenminste eenmaal het gedeelte van een dag, anders dan de rustdag bedoeld onder b, voorafgaand aan of volgend op 13.00 uur;
d. feestdagen, als bedoeld in artikel 23, voor zover de werknemer op die feestdagen niet conform zijn werkrooster arbeid verricht, met dien verstande dat de werknemer per kalenderjaar tenminste op vijf feestdagen is vrijgesteld van arbeid.
3. De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de rustdag van de werknemer, die schemawerk verricht, tenminste éénmaal per zeven weken op een zondag valt, een en ander met inachtneming van artikel 2, tweede lid, onder h, tweede volzin. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het bepaalde in de eerste volzin worden afgeweken.
4. Het is verboden de werknemer arbeid te laten verrichten gedurende de voor hem geldende rusttijd, anders dan bij wijze van overwerk.
Artikel 28 Arbeidslijst en werkroosters
1. In de onderneming wordt op een plaats, die vrij toegankelijk is voor de betrokken werknemers, een arbeidslijst op zodanige wijze opgehangen, dat daarvan gemakkelijk kennis kan worden genomen. De arbeidslijst geeft een systematisch overzicht van de verschillende binnen de onderneming aanwezige functies en het daarbij begrote personeelsbestand, alsmede van de binnen de onderneming gehanteerde werktijden of werkroosters en van de binnen de onderneming geldende rusttijden.
2. Indien de op de arbeidslijst vermelde arbeidstijden geheel of gedeeltelijk vallen binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd, dan wel indien de arbeidslijst geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op werknemers, die schemawerk verrichten, zendt de werkgever onverwijld een afschrift van de arbeidslijst, alsmede bericht van iedere wijziging daarvan, toe aan de bevoegde autoriteit.
3. De bevoegde autoriteit is bevoegd de toepassing van de werktijden of een werkrooster, zoals opgenomen in de arbeidslijst, ten aanzien van een werknemer of een bepaalde groep werknemers in een onderneming geheel of gedeeltelijk te verbieden dan wel daaromtrent bindende aanwijzingen te geven, indien:
a. hij oordeelt, dat de aard van de onderneming, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder e, arbeid gedurende de op de arbeidslijst vermelde arbeidstijden niet noodzakelijk maakt. Een en ander uitsluitend voor zover die arbeidstijden vallen binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd; dan wel
b. hem dat met het oog op de gezondheid of het welzijn van de betreffende werknemer of werknemers wenselijk voorkomt.
4.2
De artikelen 7A:1614b en 7A:1614d BW luiden als volgt:
Art. 1614b
Geen loon is verschuldigd voor de tijd, gedurende welke de arbeider de bedongen arbeid niet heeft verricht.
Art. 1614d
Ook verliest de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon niet , indien hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten, doch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt, hetzij door eigen schuld of zelfs tengevolge van, hem persoonlijk betreffende, toevallige verhindering.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Het beoordelingskader van de onderhavige zaak is het volgende. In artt. 7A:1614b tot en met 7A:1614d BW is de zogenoemde loonrisicoregeling neergelegd. Ten aanzien van de hierboven weergegeven artt. 7A:1614b BW en 7A:1614d BW houdt de loonrisicoregeling in dat een redelijke toepassing van deze bepalingen meebrengt dat de werknemer zijn aanspraak op loon behoudt, indien de bedongen arbeid – buiten schuld van beide partijen – niet gebruikt kan worden ten gevolge van een omstandigheid die in de verhouding tussen de partijen meer in de risicosfeer van de werkgever of diens bedrijf ligt dan in die van de werknemer (vgl. HR 10 november 1972, ECLI:NL:HR:1972:AC1656, NJ 1973/60).
5.2
Dit beoordelingskader inachtgenomen, is het hoger beroep tevergeefs voorgesteld. Het Hof verenigt zich met de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne. Ter toelichting dient het volgende.
5.3
Het betoog van de werkgeefster dat het Hoofd van de Inspectie Arbeid is teruggekomen op zijn verwijten met betrekking tot de onrechtmatigheid van de werkroosters, mist feitelijke grondslag. Immers blijkt uit de brief van 12 oktober 2021 (prod. 7 inleidend verzoekschrift) dat slechts het verwijt omtrent de te lange arbeidsduur is ingetrokken en dat alle overige verwijten expliciet zijn gehandhaafd. Dit betreft de bezwaren dat de roosters:
- gebreken vertonen aangaande de wekelijkse rustdag, waardoor een of meer werknemers in het geheel geen rustdag hebben (in strijd met art. 9 lid 2 Arbeidsregeling 2000);
- geen rekening houden met het minimaal aantal zondagen waarop werknemers vrij dienen te hebben (in strijd met art. 9 lid 3 Arbeidsregeling 2000);
- ongelijk verdeeld en discriminerend zijn, in de zin dat sommige werknemers nul zondagen vrij hebben terwijl anderen vijf zondagen vrij hebben (in strijd met art. 9 lid 3 Arbeidsregeling 2000);
- niet zijn ingediend bij SOAW (in strijd met art. 28 lid 2 Arbeidsregeling 2000).
5.4
Het Hoofd van de Inspectie Arbeid heeft dus, gebruik makend van zijn bevoegdheid conform art. 28 lid 3 Arbeidsregeling 2000, terecht gelast de overtredingen van de Arbeidsregeling 2000 te stoppen en het gebruik van de roosters te staken. Dit brengt ingevolge art. 28 lid 3 Arbeidsregeling 2000 met zich dat niet meer volgens de roosters van werkgeefster gewerkt mocht worden en werkgeefster niet kon verlangen dat de werkneemsters zouden werken volgens die roosters. Het betoog van de werkgeefster dat werkneemster had moeten wachten totdat het alternatieve rooster door werkgeefster zou zijn overgenomen of het rooster van werkgeefster aangepast zou zijn, gaat dan ook niet op.
5.5
De omstandigheid dat werkneemster op het werk verscheen op de dagen en tijden volgens het alternatieve rooster in plaats van volgens het door de werkgeefster uitgevaardigde, met de Arbeidsregeling 2000 strijdige rooster, brengt mee dat er van werkweigering (“staking” in de woorden van de werkgeefster) geen sprake was. Dat zij vervolgens niet heeft gewerkt nadat zij was heengezonden, ligt in die omstandigheden meer in de risicosfeer van de werkgeefster dan in die van de werkneemster. De omstandigheid dat de eerste brief van de Arbeidsinspectie door de werkgeefster is ontvangen na de dag dat de werkneemster is verschenen volgens het alternatieve rooster, doet daaraan niet af, gezien de al langer bestaande (achteraf terecht gebleken) kritiek op en onenigheid over de roosters.
5.6
De vraag of de werkneemster nu wel of niet middels een schorsingsbrief geschorst was vanaf 11 oktober 2021, doet in deze omstandigheden niet ter zake. Een eventuele schorsing zou namelijk onterecht zijn wanneer die gebaseerd zou zijn op werkweigering, en dat is aan de (al dan niet uitgegane) schorsingsbrief ten grondslag gelegd (prod. 10 inleidend verzoekschrift). Voor het overige verenigt het Hof zich met rov. 4.5 van de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne.
5.7
Tenslotte ligt de omstandigheid dat de Landsbemiddelaar abusievelijk de verkeerde roosters had meegestuurd bij zijn bericht, ten gevolge waarvan van 21 tot en met 25 oktober 2021 ook niet is gewerkt, gezien bovengenoemde omstandigheden eveneens meer in de risicosfeer van de werkgeefster dan in die van de werkneemster.
5.8
De slotsom luidt dat de grieven niet opgaan en dat de vordering tot loonbetaling terecht door het Gerecht is toegewezen. Ook grief VIII faalt, die gericht is tegen rechtsoverweging 4.8 van het Gerecht. Het Gerecht heeft daarin het beroep verworpen dat de werkgeefster heeft gedaan op matiging van de vertragingsrente wegens de kwetsbare situatie van de minderjarigen in de tehuizen die door de werkweigering hulp en begeleiding moesten missen. Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat de werkneemster een periode niet heeft gewerkt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voor de verantwoordelijkheid van de werkgeefster komt. Daarom is er geen reden voor matiging van de vertragingsrente.
5.9
Dit betekent dat de bestreden beslissing zal worden bevestigd (inclusief toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van de werkgeefster in de proceskosten van de procedure bij het Gerecht). Werkgeefster zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep van werkneemster worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op een achtste deel van drie punten x tarief 5 van het liquidatietarief, in verband met de gelijktijdige behandeling en sterke samenhang met de zaken van de zeven andere werkneemsters.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking;
veroordeelt werkgeefster in de kosten van het hoger beroep van de werkneemster, tot op heden begroot op NAf 750,-.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, E.A. Saleh en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 21 januari 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.