ECLI:NL:OGHACMB:2024:92

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
CUR2023H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurders voor brandschade en subrogatie vordering eigenaren

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van huurders voor brandschade die is ontstaan op 2 mei 2019 in een pand te Curaçao, eigendom van de appellanten, die in hoger beroep zijn gekomen tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg. De huurders, [huurder] en [echtgenote huurder], waren in het pand gevestigd voor kooklessen. De eigenaren vorderden schadevergoeding van de huurders, maar het Gerecht had de vorderingen afgewezen. De eigenaren hebben in hoger beroep zes grieven ingediend, waarin zij betogen dat de huurders aansprakelijk zijn voor de schade, zowel uit hoofde van de huurovereenkomst als uit onrechtmatige daad. De huurders hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door het Gerecht zijn vastgesteld en heeft de eiswijziging van de eigenaren toegestaan. Het Hof oordeelt dat de vorderingen van de eigenaren niet toewijsbaar zijn, omdat de aansprakelijkheid van de huurders niet is komen vast te staan. Bovendien is in een andere procedure de vordering van de eigenaren op de verzekeraar Fatum toegewezen, waardoor de vordering op de huurders door subrogatie is overgegaan op de verzekeraar. Het Hof bevestigt daarom het vonnis waarvan beroep en veroordeelt de eigenaren in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202200999 en CUR2023H00004
Uitspraak: 18 juni 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S

1.[eigenaar 1],

2. [
[eigenaar 2],
2. [
[eigenaar 3],
allen woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
in eerste aanleg: eisers, thans: appellanten,
gemachtigden: aanvankelijk mr. A.I. Martis, thans mr. J.E. Lovert.
tegen

1.[HUURDER]

2. [
[ECHTGENOTE HUURDER],
beiden woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
in eerste aanleg: gedaagden, thans: geïntimeerden,
gemachtigden: mr. M.F. Bonapart en mr. P. Ch. M. Tweeboom.
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als de eigenaren en de geïntimeerden gezamenlijk als de huurders (en afzonderlijk als [huurder] en [echtgenote huurder]).
1.
De zaak in het kort
Op 2 mei 2019 is op de benedenverdieping van het pand [het pand] te Curaçao brand ontstaan. Het pand is eigendom van de appellanten en was door hun moeder en rechtsvoorgangster verhuurd aan [huurder], wiens echtgenote het pand in gebruik had, onder meer voor kooklessen. In deze procedure gaat het om de aansprakelijkheid van de huurders voor de door de brand ontstane schade. In de gevoegde zaak van dezelfde eisers tegen de verzekeraar Fatum gaat het om dekking van de geleden schade onder de verzekeringsovereenkomst (CUR2023H00003). Het Gerecht heeft in beide zaken de vorderingen afgewezen.
Het Hof beoordeelt de vorderingen opnieuw.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
De procedure van de eigenaren tegen Fatum General Insurance N.V. (nummer CUR2023H00003) is in eerste aanleg gevoegd met de onderhavige procedure. Net als het Gerecht heeft gedaan zal het Hof in beide gevoegde zaken gelijktijdig vonnis wijzen.
2.2
Bij op 6 januari 2023 ingekomen akte van hoger beroep zijn de eigenaren in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 28 november 2022 uitgesproken (en bij herstelvonnis van 2 december 2022 hersteld) vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.3
Bij op 17 februari 2023 ingediende memorie van grieven, met producties, hebben de eigenaren zes grieven tegen het vonnis waarvan beroep ingediend en geconcludeerd dat het Hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de huurders aansprakelijk zijn voor de door hen geleden schade (de eerste uit hoofde van de huurovereenkomst, de laatste uit hoofde van onrechtmatige daad), alsmede hen zal veroordelen tot schadevergoeding ten bedrage van NAf 69.964,13, met rente, althans schadevergoeding op basis van de door Fatum gemaakte kostenraming, met indexering en inflatiecorrectie, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de huurders in de proceskosten.
2.4
Bij op 18 april 2023 ingekomen memorie van antwoord hebben de huurders – onder overlegging van producties - de grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met veroordeling van de eigenaren in de proceskosten.
2.5
Op 19 september 2023 hebben partijen pleitnotities overgelegd.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.
3
De beoordeling
3.1
Het Hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door het Gerecht in rechtsoverweging 2 van het vonnis waarvan beroep (ECLI:NL:OGEAC:2022:340), nu partijen daartegen geen bezwaren hebben aangevoerd en het Hof er geen bedenkingen bij heeft.
eiswijziging
3.2
In hoger beroep hebben de eigenaren hun eis gewijzigd, in die zin dat thans ook verklaringen voor recht worden gevorderd. De huurders hebben tegen die wijziging van eis geen bewaar gemaakt. Het Hof staat haar toe op de voet van artikel 278 jo 109 Rv nu zij niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
oordelen en beslissing Gerecht
3.5
Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen. Het heeft ten aanzien van [huurder] overwogen dat de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst dat deze het pand als goed huisvader dient te onderhouden en na het verlaten van het pand de binnen en buitenruimte van het gebouw in een redelijke staat te doen verkeren, niet ziet op de situatie dat het pand door brand schade heeft opgelopen. Ten aanzien van [echtgenote huurder] heeft het Gerecht overwogen – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [echtgenote huurder] – dat de eigenaren onvoldoende hebben onderbouwd dat [echtgenote huurder] onrechtmatig heeft gehandeld.
grieven
3.6
De eigenaren bestrijden het vonnis waarvan beroep met zes grieven. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat [huurder] niet aansprakelijk is jegens de eigenaren uit hoofde van de huurovereenkomst. Grief 2 betreft het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de brand veroorzaakt is door de gedragingen van [echtgenote huurder]. Grief 3 voert aan dat het Gerecht ten onrechte [echtgenote huurder] is gevolgd in de stelling dat regelmatig sprake zou zijn geweest van stroomuitval en dat de elektriciteit in het pand ondeugdelijk zou zijn aangelegd. Grief 4 betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft vastgesteld dat de huurders een gasfles in het pand hebben binnengesmokkeld. Grief 5 is gericht tegen de overweging ten overvloede dat de vraag kan worden gesteld of het niet op de weg van de moeder had gelegen een deugdelijke verzekering af te sluiten en of, bij gebreke daarvan, de eigenaren de schade kunnen afwentelen op de huurders, ook indien van wanprestatie respectievelijk onrechtmatig handelen sprake zou zijn. Grief 6 is gericht tegen de laatste overweging ten overvloede waarin het Gerecht zich uitlaat over een aantijging van de eigenaren aan het adres van de huurders.
de zaak tegen de verzekeraar Fatum
3.7
In het eveneens vandaag uitgesproken vonnis gewezen tussen de eigenaren en de verzekeraar Fatum, is de vordering van de eigenaren op grond van de verzekeringsovereenkomst toegewezen. De vordering die de eigenaren stellen te hebben op de huurders is daarom door subrogatie overgegaan op de verzekeraar (artikel 7:962 lid 1 BW). Er vanuit gaande dat de verzekeraar zal uitkeren, bestaat daarom geen grondslag meer voor toewijzing van die vordering in deze zaak.
3.8
Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. De eigenaren zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep.
veroordeelt de eigenaren in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de huurders gevallen en tot op heden begroot op NAf 322,93 aan verschotten en
NAf 6.000 aan salaris van de gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 18 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.