ECLI:NL:OGEAC:2022:340

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
CUR202200999
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding vordering tegen huurder na brand in gehuurd pand

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eisers, erfgenamen van de overleden eigenaar van een pand, een vordering ingesteld tegen gedaagden, die het pand huurden. De eisers vorderen schadevergoeding naar aanleiding van een brand die op 2 mei 2019 in het pand heeft plaatsgevonden. De huurovereenkomst liep van 1 maart 2018 tot 1 maart 2019, maar gedaagden maakten na deze datum nog gebruik van het pand tegen betaling van een vergoeding. De eisers stellen dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade door wanprestatie en onrechtmatige daad, omdat gedaagde sub 2 de brand zou hebben veroorzaakt door een gasoven aan te laten staan.

Tijdens de rechtszittingen zijn de eisers niet verschenen, terwijl gedaagden wel aanwezig waren. Er is een wrakingsverzoek ingediend door de gemachtigde van eisers, maar dit werd later ingetrokken. De rechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat gedaagden aansprakelijk waren voor de schade. De rechter oordeelde dat de bepalingen in de huurovereenkomst niet van toepassing waren op de situatie van schade door brand. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat gedaagde sub 2 onrechtmatig had gehandeld.

De rechter heeft de eisers ook veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op NAf 4.500,-. Het vonnis is uitgesproken op 28 november 2022 door mr. O. Nijhuis, met mr. G. Benedictus als griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Afdeling Civiel
Zaaknummer: CUR202200999
Vonnis van 28 november 2022
In de zaak van

1.[EISER SUB 1],

2.
[EISERES SUB 2],
3.
[EISER SUB 3],
allen woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: aanvankelijk mr. A.I. Martis (gedesisteerd),
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1],

2.
[GEDAAGDE SUB 2],
beiden woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
gedaagden,
gemachtigden: mrs. M.F. Bonapart en P.Ch.M. Tweeboom.
Partijen zullen hierna gezamenlijk respectievelijk [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. worden genoemd en zullen afzonderlijk worden aangeduid met hun achternaam.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, ingediend op 4 maart 2022;
- de conclusie van antwoord met producties, ingediend op 27 juni 2022;
- de comparitie van partijen op 12 oktober 2022, waar zijn verschenen (via een onvoldoende functionerende videoverbinding met Nederland) [gedaagden] c.s., bijgestaan door hun gemachtigde mr. Tweeboom in de zittingzaal. [eisers] c.s. en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De griffier heeft geprobeerd telefonisch contact te krijgen met die gemachtigde. Dat lukte niet omdat de telefoon van zijn kantoor niet in gebruik bleek te zijn. Daarop is besloten de zaak niet inhoudelijk te behandelen en de comparitie van partijen aan te houden;
- de comparitie van partijen op 26 oktober 2022, waar zijn verschenen (via een videoverbinding met Nederland) [gedaagden] c.s., bijgestaan door hun gemachtigde mr. Tweeboom in de zittingzaal. [eisers] c.s. en hun gemachtigde zijn niet verschenen. [gedaagden] c.s. en hun voornoemde gemachtigde hebben allen het woord gevoerd en vragen van de rechter beantwoord;
- het wrakingsverzoek van 31 oktober 2022 van de gemachtigde van [eisers] c.s. jegens de rechter mr. O. Nijhuis;
- de e-mail van 17 november 2022 van mr. Tweeboom aan de secretaris van de wrakingskamer met betrekking tot het wrakingsverzoek;
- de intrekking van voornoemd wrakingsverzoek door de gemachtigde van [eisers] c.s. op 21 november 2022.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Wijlen de moeder van [eisers] c.s. (hierna: de moeder) was eigenares van het pand aan de [adres] 19/21 te Curaçao (hierna: het pand) met een bovenverdieping (nr. 19) en een benedenverdieping (nr. 21).
2.2 [
gedaagden] heeft van de moeder de benedenverdieping van het pand gehuurd. De huurovereenkomst gold voor bepaalde tijd, van 1 maart 2018 tot 1 maart 2019, en de overeengekomen huurprijs bedroeg NAf 550,- per maand. Deze huurovereenkomst bevat de volgende bepalingen:
“Deze huurovereenkomst wordt aangegaan voor de volgende bedrijfsactiviteiten:
- het les geven van zoete – hartige hapjes.
Het uitoefenen van andere dan hierboven vermelde aktiviteiten is niet toegestaan tenzij tussen partijen schriftelijk is overeengekomen”
en
“De huurder dient het pand als goede huisvader te onderhouden
Na het verlaten van de pand moet de binnen en buitenruimte van het gebouw in een redelijke staat verkeren.”
2.3
Na het einde van de huurovereenkomst is [gedaagden] gebruik blijven maken van de benedenverdieping tegen betaling van een vergoeding. Dat gebruik is gestopt na de hierna in r.o. 2.4 bedoelde brand.
2.4
Op 2 mei 2019 is er op de benedenverdieping van het pand een binnenbrand geweest, waardoor schade is ontstaan.
2.5
Inside Out Design begroot volgens een aanbieding van 10 juni 2019 de herstelwerkzaamheden op een bedrag van NAf 69.964,13.
2.6
De moeder is inmiddels overleden. [eisers] c.s. zijn de erfgenamen van de moeder en hebben haar nalatenschap zuiver aanvaard. Als zodanig zijn zij de eigenaren van het pand.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 23 september 2020 heeft dit gerecht de vorderingen van [eisers] c.s. tegen [gedaagden] c.s. die onder meer strekten tot een veroordeling tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding, afgewezen.

3.Het geschil

3.1 [
eisers] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – [gedaagden] c.s. te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van NAf 56.000,00, welk bedrag bestaat uit 36 maanden huurderving, de helft van het bedrag dat Inside Out Design heeft berekend en NAf 2.000,- smartengeld, althans een ander door het gerecht in goede justitie vast te stellen bedrag, met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten en het honorarium van de gemachtigde van eisers en tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift.
3.2
In het licht van de feiten leggen [eisers] c.s. aan hun vordering het volgende ten grondslag. Voor de schade die een gevolg is van de brand, is [gedaagden] aansprakelijk wegens wanprestatie op grond van de huurovereenkomst en [gedaagde sub 2] uit onrechtmatige daad omdat door haar toedoen de brand is ontstaan. Mogelijk heeft [gedaagde sub 2] bewust gehandeld toen zij het pand met de aangezette oven verliet, waardoor de brand is ontstaan.
3.3 [
gedaagden] c.s. voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.
3.4
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen [eisers] c.s. als eisers en Fatum General Insurance N.V. als gedaagde is een procedure met zaaknummer CUR202201001 bij dit gerecht aanhangig. Die procedure is gevoegd met de onderhavige procedure. Ook in die procedure met zaaknummer CUR202201001 zal vandaag vonnis worden gewezen.
t.a.v. [gedaagden]
4.2 [
eisers] c.s. baseren hun vordering jegens [gedaagden] op wanprestatie. Zij stellen daartoe dat hij zijn verplichtingen uit de bepaling in de huurovereenkomst die hiervoor in r.o. 2.2 als laatste is geciteerd, niet is nagekomen.
4.3
Die bepaling is opgenomen in de huurovereenkomst en deze aangevoerde grondslag doet daarom allereerst de vraag rijzen of [gedaagden] ten tijde van de brand huurder was. De huurovereenkomst eindigde immers per 1 maart 2019 en de brand heeft gewoed op 2 mei 2019. In het inleidend verzoekschrift is daaromtrent niets gesteld, maar nu [gedaagden] heeft verklaard dat hij na 1 maart 2019 de benedenverdieping is blijven gebruiken tegen betaling van een vergoeding, moet worden geconcludeerd dat [gedaagden] na het verstrijken van de in de huurovereenkomst overeengekomen huurtermijn van een jaar huurder is gebleven tegen de daarin opgenomen voorwaarden.
4.4.
In dat licht wordt met betrekking tot de bepaling
“De huurder dient het pand als goede huisvader te onderhouden
Na het verlaten van de pand moet de binnen en buitenruimte van het gebouw in een redelijke staat verkeren.”
het volgende overwogen. Die bepaling is kennelijk niet geschreven voor een situatie als de onderhavige, waarin het gehuurde is beschadigd als gevolg van een brand. Gezien de strekking van die bepaling – dat de huurder het gehuurde op een nette manier moet gebruiken en na het einde van de huurovereenkomst netjes moet achterlaten – ziet deze op het reguliere gebruik en de reguliere beëindiging van de huurovereenkomst en niet op een situatie als de onderhavige, waarin tijdens het gebruik c.q. de huur brand is ontstaan en dat gebruik c.q. de huurovereenkomst als gevolg daarvan is beëindigd. Anders benaderd: indien de betekenis van deze bepaling overeenkomstig de zogenaamde Haviltex-maatstaf– Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 – wordt uitgelegd, kan niet anders dan de conclusie worden getrokken dat de vraag hoe in de huurovereenkomst de verhouding van partijen is geregeld, gezien de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, aldus moet worden beantwoord dat de verplichtingen van [gedaagden] om het pand als goede huisvader te onderhouden en na het verlaten van het pand de binnen- en buitenruimte van het pand in een redelijke staat te doen verkeren in elk geval niet zien op de situatie dat het pand door brand schade heeft opgelopen. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat op [gedaagden] als (voormalige) huurder ingevolge bedoelde bepaling in de huurovereenkomst de verplichting rust de schade als gevolg van de brand aan [eisers] c.s. te vergoeden.
t.a.v. [gedaagde sub 2]
4.4
Hun vordering jegens [gedaagde sub 2] baseren [eisers] c.s. op onrechtmatige daad.
4.5
De stelplicht en bewijslast ter zake het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] rusten op [eisers] c.s. Zij voeren ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld, aan dat [gedaagde sub 2] gevaarzettend gedrag heeft vertoond. En zij verwijten voorts [gedaagde sub 2] het volgende:
“de kern is dat zij een kleine gasbom binnen heeft gesmokkeld en daarnaast ook de oven aan heeft laten staan met keshi jena.”
4.6
Daaromtrent wordt allereerst overwogen dat gevaarzettend gedrag onvoldoende is om tot aansprakelijkheid te kunnen concluderen. Voorwaarde voor aansprakelijkheid is immers het bestaan van causaal verband tussen een doen (of nalaten) en de schade. Alleen als gevaarzettend gedrag schade tot gevolg heeft, kan dat gedrag dus tot aansprakelijkheid leiden.
4.7 [
gedaagde sub 2] betwist dat zij de brand heeft veroorzaakt. In dat verband wijst zij onder meer op de verklaring van de Commandant van de Brandweer van 6 mei 2019 (prod. 2 bij antwoord), waarin staat dat de oorzaak van de brand bij de brandweer onbekend is, en op het feit dat weliswaar keshi yena in de oven stond, maar dat de oven niet verbrand en nog intact was, zodat dat niet de oorzaak van de brand is geweest.
4.8
Bovendien is van de zijde van [gedaagde sub 2] erop gewezen dat regelmatig sprake was van stroomuitval en dat enige tijd voor de brand een elektricien heeft vastgesteld dat in het pand de elektriciteit ondeugdelijk was aangelegd.
4.9
In het licht van deze gemotiveerde betwisting hebben [eisers] c.s. onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de brand heeft veroorzaakt. Hun stelling dat [gedaagde sub 2] gevaarzettend gedrag heeft vertoond, blijkt volgens [eisers] c.s. uit haar eigen verklaringen in en buiten de media, bij de rechter in kort geding en tegenover de experts van Guardian Group. Zij verzuimen echter te concretiseren wat die verklaringen inhielden, zodat zulks voor het gerecht niet toetsbaar is. Dat [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld, kan ook niet worden afgeleid uit de na te noemen stukken die zich in het procesdossier bevinden en waarop [eisers] c.s. overigens geen beroep doen. Het voorlopig expertiserapport van 3 mei 2019 (prod. 11(?) bij verzoekschrift) vermeldt in dit verband niet meer dan dat dat de brand bij de oven is ontstaan en volgens de brief van 22 mei 2019 van Fatum General Insurance N.V. (prod. 3 bij antwoord) staat slechts vast dat de brand op de begane grond is ontstaan, dus geen van beide stukken kan strekken ter (voldoende) onderbouwing van de verwijten jegens [gedaagde sub 2].
4.10 [
gedaagde sub 2] betwist dat zij een gasbom heeft binnengesmokkeld, zoals [eisers] c.s. eveneens zonder enige onderbouwing stellen.
conclusie
4.11
Gezien het vorenstaande zullen de vorderingen van [eisers] c.s. jegens [gedaagden] c.s. worden afgewezen.
de proceskosten
4.12 [
eisers] c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [gedaagden] c.s. Deze worden tot aan dit vonnis begroot op NAf 4.500,- wegens salaris gemachtigde (3 punten, tarief 7). Daarbij wordt aan de verschijning van [gedaagden] c.s. ter comparitie van partijen op 12 oktober 2022 1 punt toegekend, nu de inhoudelijke behandeling op die datum niet heeft plaatsgevonden vanwege de afwezigheid van [eisers] c.s. en hun gemachtigde.
ten overvloede
4.13
Gezien het vorenstaande ten overvloede kan nog de vraag worden gesteld of het niet op de weg lag van de moeder een deugdelijke verzekering af te sluiten en of, bij gebreke daarvan, [eisers] c.s. de schade kunnen afwentelen op [gedaagden] c.s., ook ingeval van wanprestatie respectievelijk onrechtmatig handelen sprake zou zijn.
4.14
Het gerecht moet voorts het volgende van het hart. [eisers] c.s. suggereren dat [gedaagden] c.s. hen ervan op de hoogte hadden moeten stellen dat zij hun eigendommen hadden verzekerd. Dat ontgaat het gerecht ten enenmale. Voorts vermag het gerecht niet in te zien dat het vertrek van [gedaagden] c.s. naar Nederland, nadat zij een uitkering hadden ontvangen uit hoofde van die verzekering, zou getuigen van kwade wil aan de zijde van [gedaagden] c.s. en dat daarom niet mag worden uitgesloten dat [gedaagde sub 2] bewust heeft gehandeld toen zij het pand verliet met een aangezette gasoven, dus kennelijk – zo begrijpt het gerecht deze stelling van [eisers] c.s. – met de bedoeling om brand te doen ontstaan. Zonder toelichting, die niet is gegeven, mist deze aantijging elke grond.

5.De beslissing

Het gerecht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] c.s. in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van [gedaagden] c.s. en tot aan dit vonnis begroot op NAf 4.500,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, rechter, bijgestaan door mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.