ECLI:NL:OGHACMB:2024:86

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SXM2023H00102 en SXM2023H00125
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf en toegangsweigering voor een directrice

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], een Vincentiaanse nationaliteit, tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. [appellante] had een verzoek ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) met als doel arbeid als directrice. Dit verzoek werd op 14 mei 2021 afgewezen omdat zij niet in het buitenland had gewacht op de beslissing en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Daarnaast was er een onherroepelijke aanzegging gegeven om Sint Maarten te verlaten, waaraan [appellante] geen gevolg had gegeven. Op 27 januari 2022 werd haar de toegang tot Sint Maarten geweigerd, wat leidde tot een beroep bij het Gerecht. Het Gerecht verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen de toegangsweigering, wat [appellante] aanvocht in hoger beroep.

Het Hof oordeelde dat de minister van Justitie van Sint Maarten niet bevoegd was om de toegang te weigeren, omdat de immigratieambtenaar geen mandaat had gekregen om deze beslissing te nemen. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht over de toegangsweigering en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak over de vttv werd bevestigd, omdat [appellante] in strijd met de openbare orde had gehandeld door niet tijdig Sint Maarten te verlaten. Het Hof oordeelde dat de minister de proceskosten van [appellante] moest vergoeden en dat het griffierecht terugbetaald moest worden. De uitspraak werd gedaan op 12 juni 2024.

Uitspraak

SXM2023H00102 en SXM2023H00125
Datum uitspraak: 12 juni 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], wonend in Sint Vincent,
appellante,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 31 juli 2023 in zaken nrs. SXM202200293 en SXM202300050 in de gedingen tussen:
appellante
en
de minister van Justitie van Sint Maarten (hierna: de minister)
Procesverloop
Zaak nr. SXM2023H00125
Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel arbeid als directrice, afgewezen.
Bij beschikking van 13 december 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 31 juli 2023, ECLI:NL:OGEAM:2023:71, heeft het Gerecht het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard (zaak nr. SXM202300050).
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Zaak nr. SXM2023H00102
Op 27 januari 2022 heeft de minister [appellante] de toegang tot Sint Maarten geweigerd (hierna: toegangsweigering).
Bij uitspraak van 31 juli 2023, ECLI:NL:OGEAM:2023:65, heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het daartegen door [appellante] ingestelde beroep (zaak nr. SXM202200293).
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 19 april 2024. [appellante], vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
[appellante] is op [geboortedatum] 1988 geboren in Sint Vincent en de Grenadines en heeft de Vincentiaanse nationaliteit. Zij is op 7 maart 2020 als toerist naar Sint Maarten gereisd met een toegestaan verblijf van 30 dagen. Zij heeft Sint Maarten na het verstrijken van deze termijn niet verlaten. Sinds 26 juni 2020 staat zij ingeschreven als directrice van Tuckspro N.V. Op 14 september 2020 heeft [appellante] een aan die onderneming verbonden directeursvergunning voor Sint Maarten verkregen. Op 9 oktober 2020 verzocht zij de minister om een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) voor het verblijfsdoel arbeid als directrice. Dit verzoek is op 14 mei 2021 afgewezen omdat [appellante] haar aanvraag niet in het buitenland heeft afgewacht (hierna: uitlandigheidsvereiste) en ook niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1. Op 1 december 2021 heeft [appellante] opnieuw verzocht om een vttv. Dit verzoek is opnieuw afgewezen omdat [appellante] in strijd met het uitlandigheidsvereiste sinds 7 maart 2020 illegaal op Sint Maarten verblijft. In de bestreden beschikking heeft de minister zijn standpunt gehandhaafd met een gewijzigde motivering. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het Hof stelt de minister dat het uitlandigheidsvereiste niet mag worden tegengeworpen aan degene die toelating als directeur verzoekt. [appellante] wordt echter tegengeworpen dat zij in strijd met de openbare orde heeft gehandeld door willens en wetens en zonder rechtvaardiging Sint Maarten niet te verlaten binnen zes weken na de eerste afwijzing van haar verzoek om een vttv. Dit verzoek is op 14 mei 2021 afgewezen en daartegen heeft zij geen rechtsmiddelen aangewend zodat zij het eiland uiterlijk 29 juli 2021 had moeten verlaten, aldus de beschikking op bezwaar.
2.2. [appellante] heeft Sint Maarten op 17 december 2021 verlaten en wilde Sint Maarten weer inreizen op 27 januari 2022. Op die dag is haar de toegang tot Sint Maarten geweigerd omdat zij niet in het bezit was van een retourticket en omdat zij met opzet de maximale verblijfsperiode voor toeristen heeft overschreden.
Aangevallen uitspraken
3. Het Gerecht heeft in de uitspraak over de vttv overwogen dat [appellante] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij Sint Maarten niet tijdig heeft verlaten wegens een vulkaanuitbarsting in Sint Vincent in december 2020. [appellante] heeft een vertrektermijn gekregen van zes weken, ingaande op 14 mei 2021, en heeft het eiland pas op 17 december 2021 verlaten. Dat zij in de tussenliggende periode niet naar Sint Vincent kon vliegen, is niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is [appellante] pas vertrokken nadat zij op 1 december 2021 opnieuw had verzocht om een vttv. Ondanks dat zij eind december 2021 wist dat dit verzoek was afgewezen, heeft zij op 27 januari 2022 gepoogd zich toegang te verschaffen tot Sint Maarten. Dit handelen van [appellante] is voldoende om de conclusie van de minister te kunnen dragen dat [appellante] een gevaar vormt voor de openbare orde.
Het Gerecht heeft in de uitspraak over de toegangsweigering overwogen dat de wet niet voorziet in het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een dergelijke beslissing. Dat de minister een rechtsmiddelclausule onder de toegangsweigering heeft opgenomen, maakt dit niet anders. Het Gerecht heeft zich onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen.
Hoger beroep
Vttv
4. [ [appellante] betoogt dat zij niet in strijd met de openbare orde heeft gehandeld. Zij stelt dat zij Sint Maarten niet kon verlaten omdat de vulkaanuitbarsting niet alleen in december 2020 plaatsvond, maar ook nog op 9 april 2021. Het is niet meer dan logisch dat zij als gevolg hiervan in 2021 niet naar Sint Vincent kon reizen en dus niet kon voldoen aan de aanzegging Sint Maarten te verlaten. Zij voert daarnaast aan dat er voor haar als directrice geen uitlandigheidsvereiste geldt en dat zij op grond van een bijzondere toelatingsregeling voor ondernemers een verblijfstitel voor de duur van zes maanden had moeten krijgen. Er is dus geen sprake geweest van illegaal verblijf op Sint Maarten.
4.1. Het Hof overweegt dat de minister op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) een vttv kan weigeren met het oog op de openbare orde. In dit geval heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in strijd met de openbare orde heeft gehandeld door willens en wetens en zonder rechtvaardiging geen gevolg te geven aan de aanzegging Sint Maarten binnen zes weken te verlaten. Anders dan waar [appellante] van uitgaat, heeft de minister haar dus niet tegengeworpen dat zij niet aan het uitlandigheidsvereiste heeft voldaan of dat zij illegaal op Sint Maarten verbleef. De aanzegging Sint Maarten binnen zes weken te verlaten, is gegeven in de beschikking van 14 mei 2021. Vaststaat dat [appellante] daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Deze beschikking is dus onherroepelijk. Daarmee is ook de aanzegging Sint Maarten binnen zes weken te verlaten onherroepelijk. Vaststaat dat [appellante] hieraan geen gevolg heeft gegeven. Zij heeft Sint Maarten immers niet uiterlijk 29 juli 2021 verlaten, maar pas maanden later op 17 december 2021. Alleen al om die reden heeft de minister zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat [appellante] in strijd met de openbare orde heeft gehandeld en het verzoek om vttv op die grond mogen weigeren. De stelling van [appellante] dat zij een rechtvaardiging had voor het niet tijdig verlaten van Sint Maarten omdat zij als gevolg van meerdere vulkaanuitbarstingen niet terug kon keren naar Sint Vincent, geeft geen grond voor een ander oordeel. Nog los van het feit dat de laatste vulkaanuitbarsting op 22 april 2021 plaatsvond en [appellante] Sint Maarten uiterlijk 29 juli 2021 moest verlaten, lag het op haar weg ten minste tijdig aan de minister mede te delen dat zij wegens buiten haar macht liggende omstandigheden niet kon voldoen aan de onherroepelijke aanzegging Sint Maarten te verlaten. Dat heeft zij nagelaten. Het betoog slaagt niet.
Toegangsweigering
5. [ [appellante] betoogt dat de toegangsweigering een beschikking is als bedoeld de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) en dat daartegen beroep openstaat. Een bepaling in het Toelatingsbesluit kan daar niets aan veranderen.
5.1. Het Hof overweegt dat de toegangsweigering een beschikking is in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Lar waartegen beroep kan worden ingesteld. Het betreft immers een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan dat een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De toegangsweigering berust op artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit en heeft daarmee een publiekrechtelijke grondslag. Het rechtsgevolg is dat [appellante] Sint Maarten niet mag binnenkomen. Ten slotte is het besluit niet van algemene strekking omdat het zich alleen tot [appellante] richt. Aldus is de toegangsweigering een beschikking. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen daartegen beroep instellen bij het Gerecht. In het tweede lid zijn de beschikkingen genoemd waartegen geen beroep openstaat. Vaststaat dat een op het Toelatingsbesluit gebaseerde toegangsweigering daar niet is genoemd. Dit betekent dat op grond van de Lar beroep kan worden ingesteld tegen de toegangsweigering. Deze op een wet in formele zin gebaseerde rechtsgang kan niet worden geblokkeerd door een bepaling in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zoals in dit geval artikel 2, vierde lid, tweede volzin, van het Toelatingsbesluit. Het Gerecht heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen de toegangsweigering. Het betoog slaagt.
5.2. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak die over de toegangsweigering gaat, moet worden vernietigd. Met toestemming van partijen zal het Hof het beroepschrift niet terugverwijzen naar het Gerecht, maar zelf het beroep van [appellante] beoordelen.
Beroep tegen de toegangsweigering
6. Het Hof volgt de minister niet in zijn primaire verweer dat het beroepschrift niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. Het beroepschrift is tijdig op 10 maart 2022 per e-mailbericht ingediend en is een dag later afgegeven bij de griffie van het Gerecht. Het Hof zal overgaan tot een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
7. [appellante] betoogt dat haar de toegang ten onrechte is geweigerd. Ten eerste trekt zij in twijfel of de desbetreffende immigratieambtenaar bevoegd was haar de toegang tot Sint Maarten te weigeren omdat de minister die bevoegdheid niet heeft gemandateerd. Daarnaast stelt zij, anders dan in de toegangsweigering is vermeld, in het bezit te zijn geweest van een retourticket. Wat de overschrijding van de maximale verblijfsperiode betreft, voert [appellante] aan dat er op dat moment een lockdown gaande was in verband met de coronapandemie. Toen luchtverkeer weer mogelijk was, kon zij echter niet terugreizen naar Sint Vincent wegens de vulkaanuitbarsting daar. Zij heeft de maximale verblijfsperiode dus niet met opzet overschreden.
7.1. Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Tb kan door of namens de minister aan toeristen de binnenkomst worden geweigerd. Het Hof overweegt dat dit een exclusief aan de minister gegeven bevoegdheid betreft. De minister wordt dan ook niet gevolgd in het verweer dat een immigratieambtenaar aan zijn functieomschrijving de inherente bevoegdheid ontleent om toeristen de binnenkomst te mogen weigeren. Er is voorts niet gebleken van een andere wettelijke regeling die deze bevoegdheid aan immigratieambtenaren toekent. Aldus kan de minister de bevoegdheid zelf uitoefenen of deze mandateren aan (immigratie)ambtenaren. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de minister op de zitting verklaard dat er op dit moment geen mandaatregeling is. Deze is er wel geweest, maar is op enig moment ingetrokken. De gemachtigde heeft voorts desgevraagd verklaard dat de minister voor de toegangsweigering van [appellante] aan de desbetreffende immigratieambtenaar geen mandaat heeft gegeven. Dit leidt ertoe dat deze ambtenaar niet bevoegd was om [appellante] op 27 januari 2022 de toegang tot Sint Maarten te weigeren. Het betoog slaagt. De overige beroepsgronden hoeven niet meer te worden besproken.
Slotsom
8. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak over de vttv is ongegrond. Die uitspraak moet worden bevestigd.
9. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak over de toegangsweigering is gegrond. Die uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de toegangsweigering vernietigen.
10. De minister moet de proceskosten van [appellante] in de zaak over de toegangsweigering vergoeden. Het Hof stelt die in beroep vast op NA
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op NA
f1.400,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 31 juli 2023 in zaak nr. SXM202300050;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 31 juli 2023 in zaak nr. SXM202200293;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten van 27 januari 2022, kenmerk 2829;
V.
veroordeeltde minister van Justitie van Sint Maarten tot vergoeding van bij [appellante] in verband met het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NA
f2.800,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VI.
gelastdat de minister van Justitie van Sint Maarten aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van NA
f450,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

[…]
Artikel 3
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
[…]
Artikel 7
1. Natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, kunnen daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
2. Geen beroep staat open tegen een beschikking:
a. houdende intrekking of vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift;
b. houdende goedkeuring van een in onderdeel a bedoelde beschikking;
c. die aan goedkeuring onderworpen is;
d. houdende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan;
e. inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit, tenzij deze beschikking de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft;
f. ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, met uitzondering van een beschikking houdende weigering van de goedkeuring van een dergelijke beschikking;
g. waartegen beroep bij een andere administratieve rechter kan of kon worden ingesteld;
h. waarover krachtens landsverordening de rechterlijke macht is of moet worden gehoord;
i. die is gegeven op grond van bepalingen van strafrechtelijke aard;
j. houdende de beoordeling van het kennen of kunnen van iemand die te dier zake is geëxamineerd of op andere wijze is getoetst;
k. inhoudende een technische beoordeling van een voertuig, vaartuig of luchtvaartuig en de daarop of daarin aanwezige apparatuur alsmede een meetmiddel, een onderdeel daaraan of een hulpinrichting daarvoor;
l. op grond van een in een wettelijk voorschrift voor het geval van buitengewone omstandigheden toegekende bevoegdheid of opgelegde verplichting in deze omstandigheden genomen;
m. op grond van een wettelijk voorschrift ter beveiliging van de militaire belangen van het Koninkrijk of diens bondgenoten genomen;
n. op grond van een wettelijk voorschrift inzake de militaire dienst genomen, voor zover het betreft de inlijving, werkelijke dienst, groot verlof of ontslag, tenzij de beschikking betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst, kostwinnersvergoeding of vrijstelling van militaire dienst;
o. op grond van een wettelijk voorschrift inzake de militaire dienst genomen, voor zover het betreft de inlijving, werkelijke dienst, groot verlof of ontslag, tenzij de beschikking betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst, kostwinnersvergoeding of vrijstelling van militaire dienst;
p. inzake de nummering van kandidaatlijsten, de geldigheid van lijstverbindingen, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van leden van vertegenwoordigende organen;
q. beschikkingen gegeven op grond van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten (P.B.1972, nr.111).
[…]

Landsverordening toelating en uitzetting

[…]
Artikel 9
1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
a.met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
b.indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
[…]

Toelatingsbesluit

[…]
Artikel 2
[…]
4. Door of namens de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, kan aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in Sint Maarten worden ontzegd. Van zodanige beslissing kan niet in beroep worden gegaan.