Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Aangevallen uitspraak
f2.000,- is. Dat dit salaris wordt aangevuld met fooien, is niet onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens, aldus het Gerecht.
Hoger beroep
Voor de toepassing van deze bepaling hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de "Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012". Op grond van paragraaf 3.7.1 van de richtlijnen, zoals deze luidde ten tijde van de aanvraag en de bestreden beschikking, geldt bij aanvragen van een echtgeno(o)t(e) dat de vreemdeling die voor zijn/haar echtgeno(o)t(e) van vreemde nationaliteit toelating aanvraagt, NA
f2.000,- bruto per maand aan inkomsten dient aan te tonen.
f2.000,- bruto per maand of NA
f24.000,- bruto per jaar beschikte. Daartoe heeft [appellant] een aangifte inkomstenbelasting 2019 van zijn echtgenote overgelegd, waarin een bruto jaarinkomen van NA
f24.541,- is aangegeven. Er is voorts een inkomensverklaring van de belastingdienst overgelegd waarin het belastbaar inkomen over het jaar 2019 is bevestigd. Blijkens de belastingaangifte heeft [echtgenote] NA
f17.400,- verdiend met het verrichten van schoonmaakdiensten en NA
f7.641,- voor haar werk bij MB Management B.V. Ter ondersteuning van dat inkomen zijn drie werkgeversverklaringen ingebracht van 24 juli 2020, 12 maart 2021 en 30 mei 2022. De werkgever van [echtgenote] verklaart daarin dat zij sinds 2013 in dienst is en NA
f2.160,-, onderscheidenlijk NA
f1.840,- onderscheidenlijk NA
f1.620 bruto per maand verdient. Er zijn voorts twee loonstroken van januari en februari 2021 ingebracht waaruit een brutosalaris van NA
f1.835,91 onderscheidenlijk NA
f1.672,02 blijkt. Wat haar schoonmaakdiensten betreft, heeft [echtgenote] bij brief van 23 juli 2020 aan de belastingdienst verklaard in 2019 schoonmaakdiensten te hebben verricht voor NA
f1.450,- per maand, vergezeld van maandelijkse betaalbonnen. Haar totale inkomen voor dat jaar is dus NA
f17.400,-, aldus de brief van 23 juli 2020. Ten slotte heeft [appellant] nog twee inkomensverklaringen van de belastingdienst over de jaren 2020 en 2021 overgelegd waarin een belastbaar inkomen van NA
f25.975,- onderscheidenlijk NA
f24.503,- is aangegeven.
f2.000,- bruto per maand verdient. Weliswaar zijn er salarisstroken en betaalbonnen ingebracht, maar er ontbreken stukken waaruit blijkt dat de bedragen op de salarisstroken en betaalbonnen daadwerkelijk aan de echtgenote van [appellant] zijn uitbetaald. Het ontbreken van deze uitbetalingsbewijzen klemt in dit geval temeer, omdat de ingebrachte loonstrookjes niet corresponderen met het bruto maandsalaris dat is genoemd in de werkgeversverklaringen. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat aan het middelenvereiste is voldaan. Het Gerecht is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog slaagt niet.