ECLI:NL:OGHACMB:2024:80

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AUA2023H00188
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek verlenging vergunning orthodontist

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een orthodontist, [appellant], die zijn verzoek tot verlenging van zijn vergunning voor het uitoefenen van de geneeskunde heeft ingediend. De minister van Toerisme en Volksgezondheid heeft dit verzoek op 19 januari 2022 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar heeft gemaakt. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond op 28 november 2022. Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld, maar het Gerecht in eerste aanleg van Aruba verklaarde dit beroep op 4 oktober 2023 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Het Hof heeft de zaak op 17 april 2024 behandeld, waarbij [appellant] in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.C. Odor. De minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran en mr. C.L. Geerman. Het Hof oordeelde dat het beroepschrift van [appellant] ruim drie maanden te laat was ingediend en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het Hof bevestigde de motivering van het Gerecht dat [appellant] niet in verwarring was gebracht door de rechtsmiddelverwijzing naar de bezwaarschriftenprocedure. Het Hof concludeerde dat [appellant] had moeten begrijpen dat de bestreden beschikking een beslissing op zijn bezwaarschrift betrof en dat hij tijdig een rechtsmiddel had moeten instellen.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. W.H. Bel en de leden mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, in aanwezigheid van griffier mr. R.M.C.S. van der Heide, en werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Uitspraak

AUA2023H00188
Datum uitspraak: 12 juni 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in de Verenigde Staten van Amerika,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 4 oktober 2023 in zaak nr. AUA202301935, in het geding tussen:
appellant,
en
de minister van Toerisme en Volksgezondheid (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 19 januari 2022 heeft de minister het verzoek van [appellant] tot het verlengen van zijn vergunning voor het uitoefenen van de geneeskunde als orthodontist, afgewezen.
Bij beschikking van 28 november 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 4 oktober 2023 (ECLI:NL:OGEAA:2023:341) heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak op 17 april 2024 op een zitting behandeld. [appellant] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.J.C. Odor, advocaat. De minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran en mr. C.L. Geerman, beiden werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Overwegingen

1. [appellant] heeft op 9 januari 2019 de minister verzocht zijn vergunning voor het uitoefenen van de geneeskunde als orthodontist te verlengen voor de periode van 28 maart 2019 tot en met 1 juli 2021. Dit verzoek heeft de minister op 19 januari 2022 afgewezen wegens ernstige bezwaren en bedenkingen van de Inspectie Volksgezondheid in verband met een opgelegde maatregel door het Medisch Tuchtcollege. Op 1 maart 2022 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt. Tegen het met een fictieve afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op bezwaar heeft [appellant] op 14 juni 2022 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 oktober 2022 is de minister opgedragen binnen drie maanden reëel op het bezwaar te beslissen. Dat heeft de minister bij de bestreden beschikking gedaan en die beschikking is op 29 november 2022 door de gemachtigde van [appellant] in ontvangst genomen.
1.1.
Vervolgens heeft [appellant] op 26 januari 2023 het Gerecht verzocht een voorziening te treffen wegens het niet gevolg geven aan de uitspraak van 19 oktober 2022. In die procedure heeft de minister zich in het verweerschrift van 13 maart 2023 op het standpunt gesteld dat met de bestreden beschikking reeds gevolg is gegeven aan de uitspraak. [appellant] heeft naar aanleiding van dat standpunt op 14 maart 2023 zekerheidshalve beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.
2. Het Gerecht heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het op 14 maart 2023 ingestelde beroep tegen de bestreden beschikking onverschoonbaar te laat is. [appellant] had kunnen weten dat de in beroep bestreden beschikking een beslissing betrof op zijn op 1 maart 2022 ingediende bezwaarschrift. Zijn gemachtigde is immers zelf een procedure gestart tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar en in die procedure heeft het Gerecht de minister opgedragen binnen drie maanden reëel op het bezwaar te beslissen. Ruim een maand na die uitspraak ontving (de advocaat van) [appellant] de bestreden beschikking. In die beschikking wordt ingegaan op de bezwaargronden van [appellant] en ook wordt verwezen naar het bezwaar van 1 maart 2022. Verder is van belang dat dit de enige procedure was die [appellant] op dat moment had lopen. Uit al deze omstandigheden had [appellant], die ook toen werd bijgestaan door zijn advocaat, moeten begrijpen dat het een beslissing op zijn bezwaarschrift betrof. Als dat niet duidelijk was, bijvoorbeeld omdat er een verkeerde rechtsmiddelclausule was opgenomen, had het op zijn weg of op de weg van zijn advocaat gelegen om te informeren naar de status van het stuk en/of pro forma beroep in te stellen. Dat [appellant] dat heeft nagelaten, komt voor zijn risico, aldus het Gerecht.
3. [appellant] voert in hoger beroep aan dat hem de verkeerde rechtsingang is gewezen omdat in de rechtsmiddelclausule onder de bestreden beschikking naar de bezwaarschriftenprocedure wordt verwezen. Voor [appellant] en zijn advocaat was het dan ook niet duidelijk dat het om een beslissing op het bezwaarschrift ging. Dat volgt ook niet uit de tekst van de bestreden beschikking, omdat daarin wordt gewezen op een 'fictieve weigering van 1 maart 2022'. Verder staat er dat 'dit schrijven een bevestiging is van de afwijzing van 9 januari 2019'. Hierdoor is er een juridisch ondoorzichtige situatie geschapen met als gevolg dat [appellant] de bestreden beschikking niet als een beschikking op bezwaar heeft aangemerkt. Het beroep is dan ook verschoonbaar te laat ingediend.
3.1.
Artikel 27, eerste lid van de Lar luidt:
"1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend."
Artikel 28 van de Lar luidt:
"1. Een beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
2. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt, met redenen omkleed, aan de indiener van het beroepschrift meegedeeld.
3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt."
3.2.
De bestreden beschikking is gedagtekend op 28 november 2022 zodat de beroepstermijn op grond van artikel 27, eerste lid, van de Lar is aangevangen op 29 november 2022 en geëindigd op 9 januari 2023. Het beroepschrift is ingediend op 14 maart 2023. Dit is een termijnoverschrijding van ruim drie maanden. Het Hof is met de door het Gerecht gegeven motivering in de aangevallen uitspraak van oordeel dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. [appellant] was gelet op de door hem gestarte procedure tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar immers in afwachting van een reële beschikking op bezwaar. Het is daarom niet aannemelijk dat hij door de rechtsmiddelverwijzing naar de bezwaarschriftenprocedure in verwarring is gebracht. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat als hij daadwerkelijk in verwarring was gebracht en de rechtsmiddelverwijzing had gevolgd, het ten minste op zijn weg had gelegen om tijdig bezwaar te maken tegen de bestreden beschikking. Dat bezwaarschrift had dan moeten worden doorgestuurd naar het Gerecht als beroepschrift. [appellant] heeft echter nagelaten tijdig een rechtsmiddel tegen de bestreden beschikking in te dienen. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.