ECLI:NL:OGHACMB:2024:57

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
CUR2023H00270
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deskundigenadvies in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van [verweerder], die na een verkeersongeval in 2012 volledig arbeidsongeschikt is verklaard. De SVB had [verweerder] per 16 juli 2020 arbeidsgeschikt verklaard, maar dit werd door het Gerecht in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard en de herziene beschikking op bezwaar van de SVB werd vernietigd. De SVB heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof de deskundigenadviezen en de onderbouwing van de SVB kritisch heeft beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de SVB onvoldoende heeft aangetoond dat [verweerder] niet langer volledig arbeidsongeschikt is, vooral met betrekking tot de belasting van boven schouderhoogte. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak voor zover deze de SVB opdraagt opnieuw te beschikken en herroept de beschikking van 16 juni 2020, waardoor [verweerder] met terugwerkende kracht volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en recht heeft op ongevallengeld. De SVB wordt veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over het na te betalen ongevallengeld.

Uitspraak

CUR2023H00270
Datum uitspraak: 29 mei 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 5 juli 2023 in zaak nr. CUR202100400, in het geding tussen:
[verweerder], wonend in Curaçao,
en
de SVB

Procesverloop

Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de SVB [verweerder] per 16 juli 2020 arbeidsgeschikt verklaard en het ongevallengeld per die datum beëindigd.
Bij beschikking van 30 december 2020 heeft de SVB het door [verweerder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft [verweerder] beroep ingesteld bij het Gerecht. Naar aanleiding van de behandeling op de zitting van het Gerecht heeft de SVB de beschikking van 30 december 2020 ingetrokken en beslist dat het ongevallengeld per 16 augustus 2020 wordt beëindigd (hierna: herziene beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 5 juli 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:170, heeft het Gerecht het door [verweerder] tegen de beschikking van 30 december 2020 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het van rechtswege ontstane beroep tegen de herziene beschikking op bezwaar gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en de SVB opgedragen binnen acht weken opnieuw op het bezwaar te beschikken.
Tegen deze uitspraak heeft de SVB hoger beroep ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beschikking van 17 augustus 2023 heeft de SVB het bezwaar van [verweerder] opnieuw ongegrond verklaard (hierna: herstelbeschikking op bezwaar).
Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld heeft [verweerder] een reactie gegeven op de herstelbeschikking op bezwaar.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 april 2024. De SVB werd vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, vergezeld door dr. N.J.M. Huizing, dr. E.A. Helstone en C. Hau, allen werkzaam bij de SVB. [verweerder] was zelf aanwezig.

Overwegingen

Inleiding
1. [verweerder] was vanaf 1999 werkzaam als optometrist bij [naam optiek]. Op 31 juli 2012 heeft hij, terwijl hij onderweg was naar zijn werk, een verkeersongeval gehad. Als gevolg daarvan kampt hij met nek-, schouder- en hoofdpijnklachten en is hij vanaf 8 augustus 2013 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Op diezelfde dag is hij ontslagen. Sindsdien ontvangt [verweerder] ongevallengeld op grond van de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov).
1.1.
Op 22 januari 2020 is [verweerder] onderzocht door de controlerend geneeskundige van de SVB. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 3 februari 2020. Daarin is vastgesteld dat [verweerder] nu nog klachten met bewegingsbeperking ervaart aan nek, onderrug en schouders en psychische klachten met concentratie- en geheugenproblemen. De controlerend geneeskundige heeft op 4 februari 2020 een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld, waarin de beperkingen in de belastbaarheid van [verweerder] in kaart zijn gebracht. Bij onder andere het beoordelingspunt "boven schouderhoogte actief zijn" is aangegeven dat [verweerder] dit beperkt, dat wil zeggen minder dan vijf minuten achtereen, kan. Vervolgens is [verweerder] op 10 maart 2020 onderzocht door een arbeidsdeskundig adviseur. Deze heeft op 24 maart 2020 een werkplekonderzoek uitgevoerd bij de voormalige werkgever van [verweerder]. Op 20 mei 2020 heeft zij overlegd met de controlerend geneeskundige en in een rapport van 4 juni 2020 (hierna: arbeidskundig rapport) heeft zij geconcludeerd dat de belastbaarheid van [verweerder] niet wordt overschreden in zijn eigen werk.
1.2.
Bij de beschikking van 16 juni 2020, gehandhaafd bij de beschikking op bezwaar van 30 december 2020, heeft de SVB de mate van arbeidsongeschiktheid van [verweerder] vastgesteld op nihil en het ongevallengeld per 16 juli 2020 ingetrokken. Bij de herziene beschikking op bezwaar is de intrekkingsdatum van het ongevallengeld in verband met een minimale uitlooptermijn van twee maanden gewijzigd van 16 juli 2020 naar 16 augustus 2020.
Aangevallen uitspraak
2. Het Gerecht heeft overwogen dat [verweerder] als gevolg van de herziene beschikking op bezwaar geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen de beschikking van 30 december 2020. Vervolgens heeft het Gerecht de herziene beschikking op bezwaar beoordeeld. Het Gerecht is van oordeel dat [verweerder] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is en ziet dan ook geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Dat ligt anders bij het arbeidskundig rapport. Omdat de standpunten van de SVB en [verweerder] ver uiteen lagen, heeft het Gerecht aanleiding gezien een arbeidsdeskundige van Optima als deskundige te raadplegen. Op 3 april 2023 heeft zij een deskundigenadvies uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat de belasting in de functie van optometrist niet juist is vastgesteld omdat er geen rekening is gehouden met i. boven schouderhoogte actief zijn, ii. leidinggevende aspecten en iii. persoonlijk en sociaal functioneren. Het is volgens de deskundige zeer waarschijnlijk dat [verweerder] niet in staat is zijn eigen werk van optometrist te verrichten. Het Gerecht heeft de deskundige gevolgd op het eerste punt: boven schouderhoogte actief zijn. Voor de definitie daarvan is de deskundige uitgegaan van het verrichten van werkzaamheden met de handen boven schouderhoogte, ongeacht vanuit welke lichaamshouding. Volgens de SVB volgt uit de Basisinformatie Claim Beoordelings- en Borgingssysteem van mei 2020 (hierna: CBBS) dat pas sprake is van boven schouderhoogte actief zijn als de elleboog boven schouderhoogte wordt gebracht. Het Gerecht heeft de SVB hierin niet gevolgd, omdat de door de deskundige gebruikte definitie nog van toepassing was ten tijde van het opstellen van de FML. Het Gerecht volgt daarom de deskundige in haar oordeel dat het arbeidskundig rapport niet de juiste belasting van de functie van optometrist weergeeft omdat het boven schouderhoogte actief zijn ten onrechte daarbij niet is betrokken. De SVB heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de mate van arbeidsongeschiktheid nihil is. De SVB moet een nieuwe beschikking geven en daarbij, uitgaande van de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, de arbeidskundige grondslag in overeenstemming brengen met het oordeel van de deskundige voor zover dat ziet op het boven schouderhoogte actief zijn.
Herstelbeschikking op bezwaar
3. Bij de herstelbeschikking op bezwaar heeft de SVB de mate van arbeidsongeschiktheid van [verweerder] opnieuw vastgesteld op nihil. Op grond van artikel 78c van de Landsverordening administratieve rechtspraak heeft het beroep mede betrekking op die beschikking. In de herstelbeschikking op bezwaar heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat er bij het verrichten van oogmetingen niet of nauwelijks sprake is van een arbeidsbelastingfactor in de zin van het boven schouderhoogte werken omdat de optometrist zijn stoel kan bijstellen of kan opstaan. Zelfs in het geval er sprake is van het boven schouderhoogte werken, is dat minder dan 30 seconden achtereen per oogmeting. De SVB heeft daarvoor verwezen naar een addendum van 2 augustus 2023 bij het arbeidskundig rapport (hierna: addendum).
Beoordeling door het Hof
4. De SVB voert aan dat het Gerecht onvoldoende rekening heeft gehouden met haar reactie op het deskundigenadvies van 3 april 2023. De definitie van boven schouderhoogte actief zijn is door de deskundige verkeerd uitgelegd en toegepast en het Gerecht heeft dat ten onrechte overgenomen. In geen enkel stuk wordt boven schouderhoogte actief zijn gedefinieerd als het verrichten van werkzaamheden 'met de handen' boven schouderhoogte. Volgens de SVB hanteren beide versies van de CBBS als kader dat de ellebogen boven schouderhoogte moeten uitkomen. Dat blijkt ook uit de voorbeelden gordijnen ophangen of gloeilamp vervangen. In de versie uit 2020 is dit slechts verduidelijkt. Daarnaast voert de SVB aan dat, ongeacht of van handen of ellebogen wordt uitgegaan, er niet of nauwelijks sprake is van boven schouderhoogte actief zijn omdat een oogmeting met meer apparaten plaatsvindt. De foropter is er daar slechts één van en wordt doorgaans maximaal vijf minuten gebruikt. Bij het verrichten van een oogmeting kan de stoel van de cliënt en die van de optometrist in hoogte worden versteld. Ook kan de optometrist gaan staan. Er is hierdoor geen noodzaak voor het werken boven schouderhoogte en kan er op dit punt geen overschrijding van de belastbaarheid zijn.
4.1.
Het Hof overweegt dat, zoals ook het Gerecht heeft overwogen, als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusie van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van het Hof is dat hier niet het geval. Blijkens het deskundigenadvies van 3 april 2023 heeft de deskundige zonder daarbij de bron te vermelden de volgende definitie gehanteerd van boven schouderhoogte actief zijn: "Het verrichten van werkzaamheden/activiteiten, met de handen, boven schouderhoogte ongeacht vanuit welke lichaamshouding". Het Hof stelt vast dat deze definitie, in het bijzonder het onderdeel 'met de handen', niet wordt gebezigd in de FML en ook niet in de CBBS van mei 2013 en mei 2020. De SVB heeft daar in haar reactie op het deskundigenadvies van 26 april 2023 op gewezen. Het Gerecht heeft daar in de aangevallen uitspraak niet toereikend op gereageerd door te overwegen dat de door de deskundige gebruikte definitie uit de CBBS (van mei 2013) van toepassing was op het moment waarop de vastgestelde beperkingen in de FML zijn opgenomen. De door de deskundige gebruikte definitie wordt immers, zoals de SVB terecht heeft aangevoerd, in het geheel niet gehanteerd in de FML en de CBBS.
4.2.
Nu vaststaat dat de door de deskundige gebruikte definitie niet wordt gehanteerd in de FML en de CBBS van mei 2013 en mei 2020, en niet is gebleken van een andere bron waar de deskundige de definitie van boven schouderhoogte actief zijn op gebaseerd heeft, is het deskundigenadvies op dit punt onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Dat leidt ertoe dat de motivering in het deskundigenadvies het Hof niet overtuigend voorkomt. In het deskundigenadvies kan dan ook geen steun worden gevonden voor het oordeel dat in verband met het boven schouderhoogte actief zijn bij 70% van de werkzaamheden van [verweerder] sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid. Dit neemt echter niet weg dat in het arbeidskundig rapport, zoals het Gerecht met juistheid heeft vastgesteld, niet blijkt dat het boven schouderhoogte actief zijn, is betrokken in de beoordeling of de belastbaarheid van [verweerder] in zijn functie wordt overschreden. Dat had de SVB wel moeten doen, omdat de controlerend geneeskundige [verweerder] op dit punt beperkt belastbaar heeft geacht in die zin dat [verweerder] niet langer dan vijf minuten boven schouderhoogte actief kan zijn. In het arbeidskundig rapport ontbreekt een onderbouwing waarom de belasting van [verweerder] in zijn functie op dit punt niet wordt overschreden. De conclusie is dat het Gerecht het beroep terecht heeft gegrond heeft verklaard en de herziene beschikking op bezwaar terecht heeft vernietigd, maar de SVB ten onrechte heeft opgedragen een nieuwe beschikking op bezwaar te nemen die in overeenstemming is met het oordeel van de deskundige voor zover dat ziet op het boven schouderhoogte actief zijn.
4.3.
Het Hof stelt vervolgens vast dat de SVB in de herstelbeschikking op bezwaar heeft onderbouwd waarom volgens haar de belasting van [verweerder] in zijn functie wat betreft het boven schouderhoogte actief zijn, niet wordt overschreden. Volgens het addendum is deze arbeidsbelastingfactor niet of nauwelijks aan de orde omdat er geen noodzaak is voor het werken met handen of ellebogen boven schouderhoogte. De optometrist kan namelijk gaan staan bij de meting, en ook is de stoel van zowel optometrist als van cliënt in hoogte verstelbaar. Voor de oogmeting met specifiek een foropter geldt dat deze in totaal vijf minuten duurt, en als er al sprake zou zijn van boven schouderhoogte actief zijn, dit minder is dan 30 seconden achtereen. Daarmee wordt de belastbaarheid van [verweerder] niet overschreden, aldus de herstelbeschikking op bezwaar. Naar het oordeel van het Hof zijn hiermee de beperkingen in de belastbaarheid van [verweerder] ten onrechte niet integraal beoordeeld. Daarbij is vooral van belang dat, gelet op de verklaring van [verweerder] op de zitting van het Hof, de SVB onvoldoende in kaart heeft gebracht hoe een optometrist zijn werkzaamheden uitvoert. [verweerder] heeft tijdens de zitting uitgebreid verklaard hoe hij als optometrist oogmetingen en contactlensaanpassingen verricht. Bij elke afspraak is het uitgangspunt dat een oogmeting wordt verricht en hiervoor wordt alleen een foropter gebruikt. De andere door de SVB genoemde apparaten, zoals de spleetlamp en de kerato-meter, worden alleen gebruikt bij een contactlensaanpassing. Bij het verrichten van een oogmeting wordt met subjectieve refractie samen met de cliënt bepaald bij welke sterkte de cliënt het beste kan zien. Dat gebeurt met behulp van de foropter waarmee door middel van wisselende voorzetglaasjes verschillende sterktes voor het oog worden gehouden, eerst per oog en vervolgens voor beide ogen tegelijk. Dit proces neemt al gauw tien tot vijftien minuten in beslag omdat cliënten vaak meermaals door hetzelfde voorzetglaasje willen kijken. Daarnaast kan het langer duren indien een cliënt een multifocale bril wenst, of andere problemen heeft, zoals een prisma. Tijdens de oogmeting is het noodzakelijk om constant de handen aan de foropter te hebben en de waardes op de foropter af te lezen. Dat is alleen mogelijk als de optometrist recht voor de foropter zit of staat. Het aanpassen van de hoogte van de stoel van de optometrist of het gaan staan tijdens de meting verandert daar niets aan, omdat de positie van de optometrist recht voor de foropter van belang is. Juist daardoor wordt de belastbaarheid overschreden, aldus [verweerder]. Deze weergave door [verweerder] van de feitelijke gang van zaken bij een oogmeting, die het Hof overtuigend voorkomt, komt niet terug in het addendum. Naar het oordeel van het Hof heeft de SVB daarom op basis daarvan niet kunnen vaststellen dat [verweerder] niet langer volledig arbeidsongeschikt is.
Slotsom
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover het Gerecht de SVB heeft opgedragen opnieuw op het bezwaar van [verweerder] te beschikken met inachtneming van zijn uitspraak. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Het beroep van rechtswege tegen de herstelbeschikking op bezwaar is gegrond, zodat deze moet worden vernietigd. Het Hof ziet in de omstandigheid dat de SVB opnieuw niet deugdelijk heeft onderbouwd dat [verweerder] per 16 juni 2020 volledig arbeidsgeschikt moet worden geacht, aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de beschikking van 16 juni 2020 te herroepen. Dit betekent dat [verweerder] met terugwerkende kracht tot 16 juni 2020 volledig arbeidsongeschikt is en per die datum onverminderd recht heeft op ongevallengeld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
7. Het verzoek van [verweerder] om de SVB te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over het na te betalen ongevallengeld vanaf 16 augustus 2020 zal worden toegewezen.
8. De SVB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 5 juli 2023 in zaak nr. CUR202100400 voor zover daarbij is bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beschikking neemt op het bezwaar van [verweerder] tegen de beschikking van 16 juni 2020 met inachtneming van de uitspraak;
II.
bevestigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 5 juli 2023 voor het overige;
III.
verklaarthet beroep van [verweerder] tegen de beschikking van 17 augustus 2023
gegronden
vernietigtdie beschikking;
IV.
herroeptde beschikking van 16 juni 2020;
V.
veroordeeltde Sociale Verzekeringsbank tot vergoeding aan [verweerder] van wettelijke rente zoals onder 5 van deze uitspraak is vermeld.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.