ECLI:NL:OGEAC:2023:170

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
CUR202100400
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ongevallengeld en beoordeling arbeidsongeschiktheid van optometrist na verkeersongeval

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) behandeld, die het recht op ongevallengeld van eiser per 16 juli 2020 beëindigde. Eiser, een optometrist, was van mening dat de SVB zijn graad van arbeidsongeschiktheid ten onrechte op nihil had vastgesteld. Het Gerecht oordeelt dat de SVB niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het beëindigen van het ongevallengeld, omdat de arbeidsdeskundige beoordeling niet de juiste belasting van de functie van eiser weergeeft. De SVB had de medische beperkingen van eiser, vastgesteld door de verzekeringsarts, niet correct meegenomen in haar beoordeling. Het Gerecht vernietigt de bestreden beschikking II en verplicht de SVB om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser tegen de eerdere beschikking van 16 juni 2020, waarbij de SVB de graad van arbeidsongeschiktheid opnieuw moet vaststellen. Tevens moet de SVB het griffierecht van NAf 50,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser]

wonend in Curaçao,
eiser,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster, hierna: de SVB,
gemachtigde: mr. Bonafasia

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de beslissing van de SVB van 30 december 2020 (bestreden beschikking I). Bij deze beschikking heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 16 juni 2020 ongegrond verklaard. De SVB heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het recht van eiser op ongevallengeld met ingang van 16 juli 2020 beëindigd moet worden omdat hij niet meer arbeidsongeschikt is.
1.2.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het beroep van eiser op de zitting van 30 maart 2022 behandeld. Eiser is zelf verschenen en de SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook verzekeringsarts [X], arts [Y] en arbeidsdeskundig adviseur [Z] zijn namens de SVB verschenen. Het Gerecht heeft de behandeling van de zaak ter zitting aangehouden omdat de SVB niet op alle beroepsgronden van eiser had gereageerd. De SVB en eiser hebben vervolgens over en weer gereageerd op de vragen die het Gerecht heeft gesteld. Vervolgens is de behandeling van de zaak voortgezet op de zitting van 24 augustus 2022. Partijen zijn daarbij in dezelfde samenstelling verschenen.
1.4.
De SVB heeft naar aanleiding van de zitting van 24 augustus 2022 de bestreden beschikking I ingetrokken en een nieuwe, ongedateerde, beschikking genomen (beschikking II). De SVB blijft bij haar standpunt over de graad van arbeidsongeschiktheid van eiser, maar heeft de beëindigingsdatum van het ongevallengeld van eiser met een maand verschoven naar 16 augustus 2020.
1.5.
Het Gerecht heeft na de zitting van 24 augustus 2022 besloten gebruik te maken van zijn wettelijke bevoegdheid om een deskundige op te dragen verslag en advies uit te brengen aan het Gerecht. Daarvoor heeft het Gerecht Optima Arbodienst (Optima) op 7 december 2022 verzocht om een arbeidsdeskundig advies. Partijen hebben over een weer gereageerd op de vraagstelling van het Gerecht aan de arbeidsdeskundige van Optima (deskundige). De deskundige heeft op 3 april 2023 haar definitieve rapport uitgebracht. De SVB heeft hierop gereageerd bij brief van 26 april 2023.
1.6.
Het Gerecht heeft het onderzoek in deze zaak op 20 juni 2023 gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de beëindiging van zijn ongevallengeld. Hij vindt dat de SVB zijn graad van arbeidsongeschiktheid ten onrechte op nihil heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft zijn medische beperkingen onderschat en de arbeidsdeskundig adviseur de belasting in zijn functie niet zorgvuldig en niet juist vastgesteld. De SVB blijft bij haar standpunt dat de medische en arbeidsdeskundige beoordelingen gevolgd kunnen worden waarmee de graad van ongeschiktheid van eiser op nihil is vast te stellen. Het Gerecht zal aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht én op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOV) beoordelen of de SVB het ongevallengeld van eiser terecht heeft beëindigd op de grond dat zijn graad van ongeschiktheid nihil is. Op dit geschil is artikel 1 van de LvOV van toepassing. Dit betekent in de kern dat de vraag beantwoord moet worden of eiser op de beëindigingsdatum van het ongevallengeld in een stabiele medische eindsituatie verkeert en in die situatie zijn normale arbeid kan verrichten.

Beoordeling door het Gerecht

3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep tegen de bestreden beschikking I niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen de bestreden beschikking II gegrond is. De SVB heeft deze beschikking niet mogen nemen en dus is het ongevallengeld ten onrechte met ingang van 16 augustus 2020 beëindigd. De arbeidskundige beoordeling waarop de bestreden beschikking II is gebaseerd is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Van welke feiten en omstandigheden gaat het Gerecht uit?
4.1.
Eiser werkte vanaf 1999 fulltime als optometrist bij Optica [A]. Op 31 juli 2012 was hij op weg naar zijn werk betrokken bij een verkeersongeval. In verband met dit ongeval heeft de SVB eiser vanaf 8 augustus 2013 volledig arbeidsongeschikt geacht en hem op grond van de LvOV ongevallengeld toegekend. Eiser is op 8 augustus 2013 ook ontslagen.
4.2.
Na medisch onderzoek in januari 2020, een arbeidskundig onderzoek in juni 2020 én een heroverweging na bezwaar heeft de SVB de bestreden beschikking I genomen, zoals in de inleiding van deze uitspraak is vermeld.
Heeft eiser nog belang bij beoordeling van zijn beroep tegen de bestreden beschikking I?
5.1.
Uit de bestreden beschikking II volgt dat de SVB bestreden beschikking I heeft herzien, uitsluitend voor wat betreft de beëindigingsdatum van het ongevallengeld.
5.2.
Nu de SVB bestreden beschikking I heeft ingetrokken en het Gerecht niet is gebleken van een belang van eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de bestreden beschikking I, zal het Gerecht zijn beroep voor zover gericht tegen die beschikking niet-ontvankelijk verklaren.
5.3.
Uit artikel 9b, eerste lid, van de Lar volgt dat het beroep van eiser van rechtswege mede betrekking heeft op de nieuwe beschikking, in dit geval dus de bestreden beschikking II. Het Gerecht zal hierna de beroepsgronden van eiser tegen de bestreden beschikking II beoordelen.
Wat vindt het Gerecht van het medisch onderzoek dat de SVB heeft gebruikt voor haar beslissing?
6.1
Voorop staat dat de SVB beschikkingen over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van de verzekeringsarts, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Als een verzekerde vindt dat de SVB zijn beschikking niet op de rapportage van de verzekeringsarts mocht baseren, dan moet hij dat gemotiveerd aanvoeren bij de bestuursrechter. Het is dan aan de verzekerde om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Ook niet medisch geschoolden kunnen dit aanvoeren. Maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk.
6.2
Het Gerecht stelt op basis van de rapportage van de arts en de verzekeringsarts vast dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft gedaan, dat eiser op 22 januari 2020 tijdens het spreekuur lichamelijk en psychisch is onderzocht, en dat de verzekeringsarts informatie bij de behandelaars van eiser heeft opgevraagd. Dat betreft informatie van fysiotherapeut [B] van 10 april 2018 en 7 februari 2020, van psycholoog [C] van 9 mei 2018 en van psychiater [D] van 5 maart 2019 en 20 februari 2020. De verzekeringsarts heeft vervolgens de diagnose whiplash en een depressieve periode vastgesteld. Zij schrijft in de rapportage van 22 januari 2020 dat eiser op basis van haar onderzoek belastbaar is indien rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Deze beperkingen betreffen lang lopen, staan, veelvuldig traplopen, zwaar tillen en/of dragen, duwen, trekken en lang zitten. Ook is eiser niet in staat frequent te bukken en gedurende meer dan vijf minuten boven schouderhoogte actief te zijn. Voor wat betreft zijn psychische klachten is eiser beperkt voor werk met veelvuldige deadlines of productiepieken en kan hij geen leidinggevende taken vervullen. De situatie van betrokkene kan volgens de verzekeringsarts gezien worden als een medische eindtoestand omdat een aanzienlijke verandering in de belastbaarheid niet is te verwachten. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2020.
6.3.
Eiser is van mening dat hij meer lichamelijk en psychisch beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij wijst daarvoor op de informatie van de door de verzekeringsarts bij haar onderzoek betrokken behandelaars, en daarnaast op de informatie van zijn behandelend fysiotherapeut [E] van 19 maart 2013. Deze fysiotherapeut heeft de diagnose whiplash gesteld en vermeld dat zijn prognose is dat eiser niet restloos zal herstellen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts onvoldoende acht geslagen op de beperkingen die hieruit voortkomen.
6.4.
Het Gerecht is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts onjuist is.
6.4.1
De verzekeringsarts heeft volledig onderzoek gedaan, waarbij zij medisch relevante informatie van de behandelaars van eiser heeft betrokken, haar rapport is begrijpelijk en bevat geen tegenstrijdigheden. De verzekeringsarts heeft na onderzoek lichamelijke en psychische beperkingen als gevolg van het ongeval op 31 juli 2012 vastgesteld. Zij heeft ook vastgesteld dat bij eiser sprake is van een medische eindsituatie. Daar komt bij dat het juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om op basis van medische informatie te bepalen welke beperkingen iemand heeft bij het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts had de door eiser in deze procedure overgelegde medische stukken grotendeels al betrokken bij haar onderzoek en mede op basis daarvan ook beperkingen bij eiser aangenomen. Eiser heeft in deze procedure geen andere medische stukken overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat de verzekeringsarts de beperkingen van eiser heeft onderschat. Het Gerecht ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts.
Wat vindt het Gerecht van het arbeidskundig onderzoek dat de SVB heeft gebruikt voor zijn beslissing?
7.1.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de taak van de arbeidsdeskundige is om de belastbaarheid van de werknemer met zijn beperkingen methodisch af te zetten tegen de belasting van zijn taken en functie. Daartoe moet de arbeidsdeskundige zich dus een oordeel vormen over de belasting van de taken en functie van de werknemer. In dit geval gaat het op grond van artikel 1 van de LvOV om de belasting in de normale arbeid van eiser. Hieronder moet worden verstaan de belasting in de werkzaamheden die eiser vóór het verkeersongeval in zijn functie van optometrist bij [A]verrichtte. In de regel zal een onderzoek naar de belasting in een bepaalde functie bij de laatste werkgever van een werknemer plaatsvinden. Vanuit zorgvuldigheidsoverwegingen staat er niets aan in de weg dat de arbeidsdeskundige besluit een andere werkplek met vergelijkbare arbeid te onderzoeken. Dit zal aan de orde kunnen zijn indien, zoals bijvoorbeeld in dit geval, een conflictsituatie tussen de werknemer en zijn ex-werkgever speelt.
7.2.
Uit de arbeidsdeskundige rapportage van 4 juni 2020 is op te maken dat de arbeidsdeskundig adviseur de verklaring van eiser heeft gevolgd dat zijn functie van optometrist bij [A] voor 80% bestond uit aanmeten van contactlenzen, het in verband hiermee oplossen van problemen en het doen van controles. Voor de overige 20% deed eiser oogmetingen voor brillen. Het grootste deel van het werk deed eiser met een spleetlamp waarbij hij veel moest zitten en buigen en boven schouderhoogte moest werken. De arbeidsdeskundig adviseur heeft na een werkplekonderzoek bij [A] en een gesprek met de werkgever de werkzaamheden van eiser procentueel verdeeld in vier hoofdtaken: I. oogmetingen voor/controle van contactlenzen en brillen, 70%, II. begeleiden en instrueren contactlenzen bij nieuwe gebruikers, 10%, III. overzetten van meetgegevens op brillenglazen, 5% en IV. voorraadbeheer, 15%. Per hoofdtaak heeft de arbeidsdeskundig adviseur de belasting beschreven in aard, frequentie en mate. Zo staat bijvoorbeeld bij I. oogmetingen dat dit gebeurt met een spleetlamp, bij gemiddeld 10 klanten per dag en 30 minuten per klant, dat eiser hierbij vijf uur zit en meer dan 50 keer per uur frequent moet reiken tijdens het werk. De arbeidsdeskundig adviseur heeft geen belastingaspect vermeld dat ziet op het boven schouderhoogte actief zijn.
7.3.
De arbeidsdeskundig adviseur heeft de vastgestelde belasting in de functie van optometrist afgezet tegen eisers beperkingen, zoals vermeld in de FML van
4 februari 2020. Aan de hand daarvan heeft de arbeidsdeskundig adviseur in het rapport van 4 juni 2020 geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiser de belasting in zijn functie van optometrist niet overschrijdt. Met andere woorden: de arbeidsdeskundig adviseur is van mening dat eiser met zijn beperkingen weer in staat is volledig zijn eigen werk van optometrist te verrichten.
7.4.
Eiser vindt dat het onderzoek van de arbeidsdeskundig adviseur onzorgvuldig is uitgevoerd. De vastgestelde belasting in zijn functie is niet juist vastgesteld en bovendien niet te rijmen met de medische beperkingen, zoals opgenomen in de FML. Een van de belangrijkste punten die eiser hierbij benoemt is dat de arbeidsdeskundig adviseur bij het vaststellen van de belasting niet heeft meegenomen dat hij bij oogmetingen werkt met een Foropter (instrument waarmee oogmetingen worden gedaan) en daarbij wel degelijk boven schouderhoogte moet werken. Op dit punt had de verzekeringsarts beperkingen voor hem vastgesteld.
7.5.
De SVB heeft tijdens de procedure meerdere malen uiteengezet dat de belasting in de functie van eiser van optometrist de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Zo schrijft de verzekeringsarts in de reactie van 16 augustus 2022 dat er in de functie wel belastingaspecten voorkomen die zien op het frequent moeten reiken, maar het boven schouderhoogte actief zijn komt niet als belastingaspect in de functie voor. Indien dit wel zou voorkomen dan duurt deze beweging in de functie minder dan vijf minuten achtereen. Dat blijft binnen de voor eiser vastgestelde belastbaarheid.
7.6.
Omdat de standpunten van partijen over de arbeidsdeskundige beoordeling ver uiteen lagen, heeft het Gerecht aanleiding gezien, zoals vermeld in de inleiding, een arbeidsdeskundige van Optima als deskundige (deskundige) op dit punt te raadplegen. De deskundige heeft op 3 april 2023 haar definitieve rapport uitgebracht.
7.7.
De hoofdvraag aan de deskundige was of zij het eens was met de door de arbeidsdeskundig adviseur in de rapportage van 4 juni 2020 vastgestelde belastingaspecten in de functie van optometrist. Zo niet, dan was het verzoek aan te geven op welke aspecten de belasting niet juist was vastgesteld. De deskundige heeft, na dossierstudie, een intakegesprek met eiser en onderzoek bij een soortgelijke werkgever als optometrist [A], de hoofdvraag ontkennend beantwoord. De deskundige is van mening dat de arbeidsdeskundig adviseur de belasting in de functie van optometrist niet juist heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundig adviseur heeft volgens de deskundige ten onrechte geen rekening gehouden met de volgende belastingsaspecten in de functie van optometrist: 1. Boven schouderhoogte actief zijn, 2. Leidinggevende aspecten en 3. Persoonlijk en sociaal functioneren. Op grond daarvan is de deskundige van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat eiser op de peildatum, 16 juli 2020 (lees: 16 augustus 2020) niet in staat was zijn eigen werk van optometrist te verrichten. Het Gerecht bespreekt hierna op welke punten zij de deskundige volgt in haar oordeel.
7.7.1.
Als uitgangspunt geldt, zoals ter zitting op 24 augustus 2022 ook met partijen is besproken, dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
7.7.2.
Gelet op dit uitgangspunt ziet het Gerecht geen aanleiding de deskundige niet te volgen op het punt 1. Boven schouderhoogte actief zijn. De deskundige stelt in de eerste plaats vast dat bij het verrichten van oogmetingen en het werken met de Foropter min of meer continu boven schouderhoogte wordt gewerkt voor een periode van 10 tot 15 minuten. Ook bij het op- en afzetten en instellen en of plaatsen van glaasjes in een pasbril en bij het assisteren bij het passen van brillen komt deze belasting voor. Het verrichten van oogmetingen beslaat 70% van de wekelijkse werkzaamheden van een optometrist. Voor de definitie van boven schouderhoogte actief zijn gaat de deskundige uit van het verrichten van werkzaamheden/activiteiten met de handen, boven schouderhoogte, ongeacht vanuit welke lichaamshouding. De arbeidsdeskundig adviseur heeft volgens de deskundige het boven schouderhoogte actief zijn ten onrechte als frequent moeten reiken in de belasting van de functie van eiser van optometrist aangemerkt.
7.7.2.
De verzekeringsarts heeft tegen het oordeel van de deskundige op dit punt ingebracht dat pas sprake is van boven schouderhoogte actief zijn indien de elleboog boven schouderhoogte wordt gebracht. Daarvan is niet gebleken bij het bedienen van de Foropter of bij het uitvoeren van alle andere handelingen van een optometrist. De verzekeringsarts heeft daarbij gewezen op de verduidelijking en aanpassing van dit belastingpunt in de Basisinformatie Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) versie 5, mei 2020. Het Gerecht volgt dit standpunt niet. De door de deskundige gebruikte definitie uit het CBBS was van toepassing op het moment waarop de vastgestelde beperkingen van eiser in de FML van 4 februari 2020 zijn opgenomen. De door de verzekeringsarts genoemde basisinformatie CBBS is van na de datum waarop de FML is opgesteld en hier dus niet van toepassing.
7.7.3.
Voor wat betreft het oordeel van de deskundige over belastingpunt 2. De leidinggevende aspecten, ziet het Gerecht aanleiding om, in afwijking van het genoemde uitgangspunt, de deskundige op dit punt niet te volgen. In het hier toepasselijke basisinformatie CBBS van 6 mei 2013 wordt onder het Beoordelingspunt 2.12.5, leidinggeven gedefinieerd als: “het aansturen van een of meerdere personen als kenmerkende taak in een functie”. Het gaat dan om het geven van opdrachten aan personen en het bevorderen van de uitvoering ervan. Uit het rapport van de arbeidsdeskundig adviseur van 4 juni 2020 is op te maken dat eiser bij [A]geen collega’s had aan wie hij leiding kon geven, zodat feitelijk geen sprake was van leidinggevende aspecten in het werk van eiser. Het standpunt van de deskundige dat het algemeen gebruikelijk is dat in het werk van optometrist ook leidinggevende aspecten voorkomen en dat dat dus ook geldt voor het werk van eiser, volgt het Gerecht dan ook niet. Dat eiser de eigenaar van [A] bij zijn afwezigheid verving, moet worden gezien als incidentele gebeurtenissen, wat niet betekent dat eiser daarmee ook structureel leiding gaf.
7.7.4.
Tot slot volgt het Gerecht de deskundige ook niet voor wat betreft de onder 3. genoemde, in de arbeidskundige rapportage ontbrekende belastingaspecten over het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts heeft in de FML van
4 februari 2020 op dit punt slechts beperkingen vastgesteld voor het werken met veelvuldige deadines of productiepieken en, zoals hiervoor besproken, voor werk met leidinggevende aspecten. De arbeidsdeskundig adviseur heeft deze punten betrokken bij de vaststelling van de belasting in de functie van eiser van optometrist.
7.7.5.
De deskundige heeft de bevoegdheid van de arbeidsdeskundig adviseur nog in twijfel getrokken. Hoewel dit de vraagstelling van het Gerecht aan de deskundige niet raakt, wijst het Gerecht naar zijn uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:111. Het Gerecht heeft in die uitspraak overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de arbeidsdeskundig adviseur niet bevoegd of in staat is om de SVB te adviseren over de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
7.7.6.
Het standpunt van de deskundige dat een arbeidsdeskundige beoordeling binnen drie maanden na het opstellen van een FML moet zijn opgemaakt, volgt het Gerecht in dit geval niet. Uit de hiervoor gegeven overweging 6 van het Gerecht volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling onjuist is. Die medische beoordeling bevat ook het oordeel van de verzekeringsarts dat sprake is van een stabiele medische eindsituatie van eiser. Dit betekent dat niet verwacht hoeft te worden dat de voor eiser vastgestelde beperkingen nog zullen wijzigen. De op 4 februari 2020 opgestelde FML kon dan ook als basis dienen voor het arbeidsdeskundig rapport van 4 juni 2020.
7.7.7.
De suggestie van de deskundige om een onafhankelijke verzekeringsarts of bedrijfsarts de beperkingen van eiser opnieuw te laten vaststellen, volgt het Gerecht evenmin. Nog los van het feit dat deze suggestie voorbijgaat aan de vraag die de deskundige was voorgelegd, ziet het Gerecht hiervoor geen aanleiding. Het Gerecht heeft immers, zoals hiervoor ook is overwogen, geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de verzekeringsarts voor eiser vastgestelde beperkingen.
7.8.
De conclusie is dat het Gerecht de deskundige volgt in haar oordeel dat het arbeidsdeskundig rapport van 4 juni 2020 niet de juiste belasting van de functie van eiser van optometrist weergeeft. De arbeidsdeskundig adviseur heeft het boven schouderhoogte actief zijn ten onrechte niet betrokken bij het vaststellen van de belastingaspecten in deze functie. De verzekeringsarts had eiser op dit punt wel beperkt belastbaar geacht. Dit betekent dat het arbeidsdeskundig rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Op grond van dit rapport heeft de SVB niet kunnen vaststellen dat eiser op 16 augustus 2020 met de voor hem vastgestelde medische beperkingen in staat was zijn werk van optometrist weer volledig te verrichten.

Conclusie en gevolgen

8. De SVB heeft niet aannemelijk gemaakt dat de graad van arbeidsongeschikt- heid van eiser met ingang van 16 augustus 2020 nihil is. Het recht op ongevallengeld is dus ten onrechte met ingang van die datum geheel beëindigd.
9. Het beroep is gegrond. Het Gerecht zal de bestreden beschikking II vernietigen. Hieruit volgt dat de SVB opnieuw op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 16 juni 2020 moet beslissen. De SVB zal daarbij de graad van arbeidsongeschiktheid van eiser vanaf 16 augustus 2020 opnieuw moeten vaststellen. Het Gerecht kan dit niet zelf vaststellen en kan daarom het geschil niet definitief beëindigen. Zij zal de SVB opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen.
9.1.
De SVB moet bij het nemen van deze nieuwe beslissing uitgaan van de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen en de arbeidsdeskundige grondslag in overeenstemming brengen met het oordeel van de deskundige, voor zover dat ziet op het boven schouderhoogte actief zijn. Het Gerecht wijst er daarbij nog op dat de deskundige, net zoals de arbeidskundig adviseur, ervan uitgaat dat 70% van het werk van eiser van optometrist bestaat uit het doen van oogmetingen. Bij deze werkzaamheden overschrijdt de belasting de voor eiser vastgestelde belastbaarheid op het punt van boven schouderhoogte actief zijn.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet de SVB het griffierecht van NAf 50,- aan eiser vergoeden. Verder zijn er geen door eiser gemaakte kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking I niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking II gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking II;
  • bepaaltdat de SVB binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking neemt op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 16 juni 2020, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaaltdat de SVB het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mrs. S. Lanshage, voorzitter, J. Sybesma en M.A. Evertsz, leden, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023, in tegenwoordigheid van
mr. M.F.G. Maes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.