7.7.De hoofdvraag aan de deskundige was of zij het eens was met de door de arbeidsdeskundig adviseur in de rapportage van 4 juni 2020 vastgestelde belastingaspecten in de functie van optometrist. Zo niet, dan was het verzoek aan te geven op welke aspecten de belasting niet juist was vastgesteld. De deskundige heeft, na dossierstudie, een intakegesprek met eiser en onderzoek bij een soortgelijke werkgever als optometrist [A], de hoofdvraag ontkennend beantwoord. De deskundige is van mening dat de arbeidsdeskundig adviseur de belasting in de functie van optometrist niet juist heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundig adviseur heeft volgens de deskundige ten onrechte geen rekening gehouden met de volgende belastingsaspecten in de functie van optometrist: 1. Boven schouderhoogte actief zijn, 2. Leidinggevende aspecten en 3. Persoonlijk en sociaal functioneren. Op grond daarvan is de deskundige van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat eiser op de peildatum, 16 juli 2020 (lees: 16 augustus 2020) niet in staat was zijn eigen werk van optometrist te verrichten. Het Gerecht bespreekt hierna op welke punten zij de deskundige volgt in haar oordeel.
7.7.1.Als uitgangspunt geldt, zoals ter zitting op 24 augustus 2022 ook met partijen is besproken, dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
7.7.2.Gelet op dit uitgangspunt ziet het Gerecht geen aanleiding de deskundige niet te volgen op het punt 1. Boven schouderhoogte actief zijn. De deskundige stelt in de eerste plaats vast dat bij het verrichten van oogmetingen en het werken met de Foropter min of meer continu boven schouderhoogte wordt gewerkt voor een periode van 10 tot 15 minuten. Ook bij het op- en afzetten en instellen en of plaatsen van glaasjes in een pasbril en bij het assisteren bij het passen van brillen komt deze belasting voor. Het verrichten van oogmetingen beslaat 70% van de wekelijkse werkzaamheden van een optometrist. Voor de definitie van boven schouderhoogte actief zijn gaat de deskundige uit van het verrichten van werkzaamheden/activiteiten met de handen, boven schouderhoogte, ongeacht vanuit welke lichaamshouding. De arbeidsdeskundig adviseur heeft volgens de deskundige het boven schouderhoogte actief zijn ten onrechte als frequent moeten reiken in de belasting van de functie van eiser van optometrist aangemerkt.
7.7.2.De verzekeringsarts heeft tegen het oordeel van de deskundige op dit punt ingebracht dat pas sprake is van boven schouderhoogte actief zijn indien de elleboog boven schouderhoogte wordt gebracht. Daarvan is niet gebleken bij het bedienen van de Foropter of bij het uitvoeren van alle andere handelingen van een optometrist. De verzekeringsarts heeft daarbij gewezen op de verduidelijking en aanpassing van dit belastingpunt in de Basisinformatie Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) versie 5, mei 2020. Het Gerecht volgt dit standpunt niet. De door de deskundige gebruikte definitie uit het CBBS was van toepassing op het moment waarop de vastgestelde beperkingen van eiser in de FML van 4 februari 2020 zijn opgenomen. De door de verzekeringsarts genoemde basisinformatie CBBS is van na de datum waarop de FML is opgesteld en hier dus niet van toepassing.
7.7.3.Voor wat betreft het oordeel van de deskundige over belastingpunt 2. De leidinggevende aspecten, ziet het Gerecht aanleiding om, in afwijking van het genoemde uitgangspunt, de deskundige op dit punt niet te volgen. In het hier toepasselijke basisinformatie CBBS van 6 mei 2013 wordt onder het Beoordelingspunt 2.12.5, leidinggeven gedefinieerd als: “het aansturen van een of meerdere personen als kenmerkende taak in een functie”. Het gaat dan om het geven van opdrachten aan personen en het bevorderen van de uitvoering ervan. Uit het rapport van de arbeidsdeskundig adviseur van 4 juni 2020 is op te maken dat eiser bij [A]geen collega’s had aan wie hij leiding kon geven, zodat feitelijk geen sprake was van leidinggevende aspecten in het werk van eiser. Het standpunt van de deskundige dat het algemeen gebruikelijk is dat in het werk van optometrist ook leidinggevende aspecten voorkomen en dat dat dus ook geldt voor het werk van eiser, volgt het Gerecht dan ook niet. Dat eiser de eigenaar van [A] bij zijn afwezigheid verving, moet worden gezien als incidentele gebeurtenissen, wat niet betekent dat eiser daarmee ook structureel leiding gaf.
7.7.4.Tot slot volgt het Gerecht de deskundige ook niet voor wat betreft de onder 3. genoemde, in de arbeidskundige rapportage ontbrekende belastingaspecten over het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts heeft in de FML van
4 februari 2020 op dit punt slechts beperkingen vastgesteld voor het werken met veelvuldige deadines of productiepieken en, zoals hiervoor besproken, voor werk met leidinggevende aspecten. De arbeidsdeskundig adviseur heeft deze punten betrokken bij de vaststelling van de belasting in de functie van eiser van optometrist.
7.7.5.De deskundige heeft de bevoegdheid van de arbeidsdeskundig adviseur nog in twijfel getrokken. Hoewel dit de vraagstelling van het Gerecht aan de deskundige niet raakt, wijst het Gerecht naar zijn uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:111. Het Gerecht heeft in die uitspraak overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de arbeidsdeskundig adviseur niet bevoegd of in staat is om de SVB te adviseren over de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. 7.7.6.Het standpunt van de deskundige dat een arbeidsdeskundige beoordeling binnen drie maanden na het opstellen van een FML moet zijn opgemaakt, volgt het Gerecht in dit geval niet. Uit de hiervoor gegeven overweging 6 van het Gerecht volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische beoordeling onjuist is. Die medische beoordeling bevat ook het oordeel van de verzekeringsarts dat sprake is van een stabiele medische eindsituatie van eiser. Dit betekent dat niet verwacht hoeft te worden dat de voor eiser vastgestelde beperkingen nog zullen wijzigen. De op 4 februari 2020 opgestelde FML kon dan ook als basis dienen voor het arbeidsdeskundig rapport van 4 juni 2020.
7.7.7.De suggestie van de deskundige om een onafhankelijke verzekeringsarts of bedrijfsarts de beperkingen van eiser opnieuw te laten vaststellen, volgt het Gerecht evenmin. Nog los van het feit dat deze suggestie voorbijgaat aan de vraag die de deskundige was voorgelegd, ziet het Gerecht hiervoor geen aanleiding. Het Gerecht heeft immers, zoals hiervoor ook is overwogen, geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de verzekeringsarts voor eiser vastgestelde beperkingen.