ECLI:NL:OGHACMB:2024:56

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SXM2023H00039
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter wegens schijn van vooringenomenheid in civiele procedure

Op 20 mei 2024 heeft de wrakingskamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekers [A], [B] en [C] tegen mr. [D], lid van het Hof. De verzoekers vreesden dat de rechter in de hoofdzaak vooringenomen zou zijn, wat objectief gerechtvaardigd bleek te zijn. Dit kwam voort uit een verschil in behandeling van de partijen, waarbij de rechter voor de wederpartij een tolk regelde, terwijl verzoekers zelf verantwoordelijk waren voor het regelen van een tolk voor hun getuigen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet adequaat had gereageerd op de vragen van verzoekers over deze ongelijkheid en dat de schijn van partijdigheid niet kon worden weggenomen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak door een andere rechter moet worden voortgezet. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 29 april 2024, waarbij de rechter en de gemachtigde van verzoekers aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve onpartijdigheid van rechters en de noodzaak voor rechters om transparant te zijn in hun beslissingen, vooral in situaties waar de schijn van partijdigheid kan ontstaan.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM2024H00039
Datum uitspraak: 20 mei 2024

Wrakingskamer

gegeven op het verzoek van:

1.[A],

2. [B],

3. [C],

hierna: verzoekers
,
gemachtigde: mr. E.E.S. Moenir-Alam,
tot wraking van:
mr [D],
lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 20 februari 2024 hebben verzoekers verzocht om wraking van de rechter in de zaak met nummer SXM2019H00088 (hoofdzaak).
1.2.
De wrakingskamer heeft het verzoek bij beschikking van 18 maart 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:33 ongegrond verklaard.
1.3.
Het proces in de hoofdzaak is vervolgens voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Dit betrof het horen van getuigen in de contra-enquête.
1.4.
Op 21 maart 2024 hebben verzoekers een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.5.
Met een e-mailbericht van 7 april 2024 heeft de rechter de wrakingskamer bericht dat zij niet in de wraking berust, dat zij schriftelijk op het wrakingsverzoek zal reageren en gebruik zal maken van de gelegenheid om haar standpunt tijdens een mondelinge behandeling toe te lichten.
1.6.
De wrakingskamer heeft op 22 april 2024 het schriftelijk verweer van
de rechter ontvangen.
1.7.
Verzoekers hebben nog aanvullende producties ingediend.
1.8.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 29
april 2024 in het openbaar plaatsgevonden via een directe beeld- en geluidsverbinding tussen het gerechtsgebouw in Curaçao en het gerechtsgebouw in Sint Maarten. De leden van de wrakingskamer en de griffier waren aanwezig in Curaçao. Voor verzoekers is hun gemachtigde in Curaçao verschenen.
Mr. Choennie en de rechter waren in Sint Maarten aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zich na de uitspraak van de wrakingskamer op 18 maart 2024 feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de rechter de wederpartij heeft bevoorrecht en partijen dus ongelijk heeft behandeld. De rechter heeft daarmee in ieder geval de schijn gewekt in het nadeel van verzoekers partijdig te zijn. Verzoekers doelen op de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.1.
De op 18 maart 2024 door de wederpartij in de contra-enquête aangekondigde getuigen [E] en [F] zijn bij alle verhoren in de enquête aanwezig geweest terwijl verzoekers als partijgetuigen bij geen enkel verhoor aanwezig mochten zijn. Zij moesten van de rechter buiten de zittingszaal wachten tot zij zelf werden verhoord. De rechter is ondanks dit gegeven toch akkoord gegaan met het horen van de aangekondigde getuigen in de contra-enquête.
2.1.2.
Verder heeft de rechter aangegeven voor de wederpartij in de contra-enquête een tolk te zullen regelen, terwijl verzoekers voor hun getuigen in de enquête steeds zelf een tolk hadden moeten regelen. Zo heeft de rechter getuige [A] op 22 januari 2024 laten weten dat hijzelf een tolk moest regelen voor zijn verhoor op 24 januari 2024 en dat de rechter het verhoor niet door zou laten gaan als hij geen tolk had geregeld. Ook [B] en [C] moesten voor hun verhoor op 25 januari 2024 respectievelijk 19 februari 2024 zelf een tolk regelen. Daarentegen heeft de rechter [E] in het kader van de contra-enquête met de volgende e-mail van 18 maart 2024 meegedeeld via de griffier een tolk voor [F] te zullen laten regelen.
“Dank [E] voor de snelle reactie. Denkt u dat het verstandig is om de getuigen op 2 aparte data te horen? Ik zal de griffier vragen een tolk te regelen voor het getuigenverhoor van [F].”
Verzoekers hebben ook allen de door hen ingeschakelde tolk zelf betaald, terwijl nu de indruk wordt gewekt dat de wederpartij de tolk niet hoeft te betalen. Bij e-mail van 18 maart 2024 hebben verzoekers de rechter hierover om uitleg gevraagd. De rechter heeft daar niet op gereageerd.
2.2.
Verzoekers willen met het wrakingsverzoek bereiken dat de rechter wordt vervangen door een andere rechter.

3.De reactie op het wrakingsverzoek

3.1.
De rechter bestrijdt dat zij verzoekers als partijgetuigen heeft verplicht buiten de zittingszaal hun verhoor af te wachten. De gemachtigde van verzoekers heeft zelf voorgestel om, verzoekers buiten de zittingszaal te laten wachten totdat zij als partijgetuigen verhoord zouden worden.
3.2.
Op de zitting heeft de rechter de gang van zaken ten aanzien van de tolk voor getuige [F] als volgt toegelicht. Het bleek in de enquête lastig een goede tolk te vinden. De eerste tolk die door verzoekers voor de verhoren in de enquête was ingeschakeld voldeed totaal niet. Uiteindelijk was het verzoekers gelukt om voor de verdere verhoren een goede tolk te vinden. Vanuit deze ervaring hechtte de rechter eraan dat deze tolk ook in de contra-enquête zou worden ingezet. Vanuit louter praktische overwegingen heeft de rechter [E] meegedeeld dat zij een tolk zal laten regelen. Zij heeft er niet bij stilgestaan dat verzoekers in de enquête zelf een tolk hadden moeten regelen en betalen.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wraking mogelijk ingeval er ten aanzien van een rechter feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling hiervan moet het uitgangspunt zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens één partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
Het wrakingsverzoek dat nu voorligt staat niet geheel los van het eerste wrakingsverzoek waarin het verwijt aan de rechter is gemaakt dat zij zich door de wijze van verhoren partijdig gedroeg in het nadeel van verzoekers. De wrakingskamer heeft in die uitspraak onder andere het volgende overwogen:
“ (…) De wrakingskamer wil wel aannemen dat de[ze] bejegening van de getuigen tijdens de verhoren confronterend is geweest en verzoekers wellicht het gevoel heeft gegeven dat zij niet de gelegenheid hebben gekregen in vrijheid te verklaren op een wijze zoals zij dat wilden, maar een objectieve rechtvaardiging voor de bij verzoekers ontstane vrees van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekers kan hieraan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden ontleend. (…)”
4.3.
Uitgangspunt in zaken als de onderhavige hoofdzaak is dat partijen in voorkomende gevallen zelf een tolk regelen. De rechter heeft hier ook naar gehandeld door verzoekers in de enquête te verzoeken zelf een tolk te regelen.
4.4.
Daartegenover staat dat de rechter blijkens de door haar op 18 maart 2024 gestuurde e-mail, voor de wederpartij in de contra-enquête, anders dan voor verzoekers in de enquête, aangaf een tolk te zullen laten regelen. Waarom de rechter dit deed, tegen de gangbare procedure over het inschakelen van de tolk in, en met een verschil in kosten voor beide partijen tot gevolg, is door haar destijds niet toegelicht. Ook heeft de rechter niet gereageerd op de expliciete vraag van verzoekers van 18 maart 2024 om een uitleg over de mededeling van de rechter om voor de wederpartij een tolk te zullen laten regelen. Dit verzoek was begrijpelijk, alleen al gelet op de blijkbaar gewijzigde houding van de rechter ten voordele van de wederpartij over wie een tolk moet inschakelen en betalen. Een uitleg van de rechter had niet uit mogen blijven, te minder nu de verhoudingen tussen partijen na het eerste wrakingsverzoek en de daarop volgende beschikking reeds gespannen waren.
4.5.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leiden ertoe dat de vrees van verzoekers dat de rechter in de procedure in de hoofdzaak vooringenomen zal zijn, naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De uitleg van de rechter op de zitting, dat er louter praktische redenen waren voor het regelen van een tolk voor de wederpartij en dat zij zich onvoldoende bewust is geweest van het bekostigingsaspect, doet onvoldoende af aan de al opgewekte objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid.
4.6.
Het wrakingsverzoek is dan ook gegrond en zal worden toegewezen. De overige in het verzoek tot wraking aangedragen gronden kunnen daarmee buiten bespreking blijven.

5.Beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet door een andere rechter;
- draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, belanghebbenden, de gewraakte rechter, en aan de vicepresident van de vestiging Sint Maarten.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van Lieshout, mr. S.M. Christiaan en mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 20 mei 2024.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.