ECLI:NL:OGHACMB:2024:5

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
SXM2021H00138 en SXM2021H00114
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaten in faillissementszaak met schadevergoeding als gevolg

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door verschillende appellanten tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg. De curator verwijt de advocaten van de appellanten dat zij onvolledig hebben geadviseerd, wat heeft geleid tot de privé faillietverklaring van hun cliënt, [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de vraag of de advocaten een beroepsfout hebben gemaakt door hun cliënt niet te wijzen op de mogelijkheid van vernietiging van de hoofdelijke aansprakelijkheid door zijn echtgenote, wat had kunnen voorkomen dat hij persoonlijk aansprakelijk werd gesteld.

Het Gerecht in eerste aanleg oordeelde dat de advocaten inderdaad een beroepsfout hadden gemaakt en kende schadevergoeding toe aan de curator. De appellanten, waaronder [appellant 1] c.s. en Grassroots, kwamen in hoger beroep. Het Hof herbeoordeelt de vordering van de curator en de tegenvordering van de appellanten. Het Hof concludeert dat de advocaten in hun handelen niet tekort zijn geschoten en dat de curator niet kan worden aangesproken voor de schade die is ontstaan door de faillietverklaring van [geïntimeerde 2].

Uiteindelijk vernietigt het Hof het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en wijst de vorderingen van de curator af, terwijl het de curator veroordeelt tot terugbetaling van de door de appellanten betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van beide instanties worden ook voor rekening van de curator gesteld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202000603 – SXM2021H00138 en SXM2021H00114
Uitspraak: 17 januari 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak (SXM2021H00138) van:

1.[APPELLANT 1],

wonend in Sint Maarten,
2. de openbare vennootschap
[APPELLANT 2]
3. de besloten vennootschap
[APPELLANT 3]
4. de besloten vennootschap
[APPELLANT 4].,
alle gevestigd in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
thans appellanten in het principaal hoger beroep en geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mr. J.J. [appellante 1] en mr. M.N.A Hoeve
en in de zaak (SXM2021H00114) van:

5.de naamloze vennootschapGRASSROOTS LAWYERS N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
6.
[appellante 6],
wonend in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden,
thans appellanten in het principaal hoger beroep en geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mr. Z.J. Bary en mr. W.A. van Sambeek
tegen
[GEÏNTIMEERDE],in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[geïntimeerde 2],
kantoorhoudend in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
thans geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellant in het incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. R.H. van den Heuvel.
Appellant 1 wordt hierna [appellant 1] genoemd. Appellanten 1 tot en met 4 gezamenlijk worden hierna [appellant 1] c.s. genoemd. Appellant 6 wordt [appellante 6] genoemd. Appellanten 5 en 6 gezamenlijk worden hierna Grassroots genoemd. Geïntimeerde wordt hierna de curator genoemd.
1.
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant 1] en [appellante 6] een beroepsfout hebben gemaakt. De curator verwijt de advocaten dat zij [geïntimeerde 2] onjuist of onvolledig hebben geadviseerd met als gevolg dat de cliënt in privé failliet is verklaard respectievelijk dat het faillissement ook in hoger beroep heeft stand gehouden. De curator vordert de daaruit voortvloeiende schade. Het Gerecht in eerste aanleg (hierna: het Gerecht) heeft geoordeeld dat beide advocaten een beroepsfout hebben gemaakt en heeft de gevorderde schadeposten grotendeels toegewezen; een tweetal posten heeft het Gerecht afgewezen. Zowel [appellant 1] c.s., Grassroots als de curator komen daartegen in (principaal respectievelijk incidenteel) hoger beroep. Het hof beoordeelt de vordering van de curator en de tegenvordering van [appellant 1] opnieuw.
2.
Het verloop van de procedure
2.1
Bij op 26 oktober 2021 en 22 september 2021 ingekomen akten van appel zijn [appellant 1] c.s. en Grassroots in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 14 september 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht (het bestreden vonnis).
2.2
Bij op 7 december 2021 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant 1] c.s. achttien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de curator zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - die van [appellant 1] c.s. zal toewijzen, de curator zal veroordelen tot terugbetaling van alles wat [appellant 1] c.s. op grond van het bestreden vonnis al heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met veroordeling van de curator in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Grassroots heeft in de op 2 november 2021 ingekomen memorie van grieven vijftien grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de curator zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - de curator zal veroordelen tot terugbetaling van alles wat zij op grond van het bestreden vonnis al heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met de veroordeling van de curator in de proceskosten in beide instanties.
2.4
De curator heeft bij memorie van antwoord, ingekomen op 23 december 2021 en bij memorie van antwoord, ingekomen op 26 januari 2022, beide memories voorzien van producties, de grieven bestreden en op zijn beurt onder aanvoering van twee grieven incidenteel hoger beroep ingesteld. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het principaal hoger beroep zal verwerpen en in het incidenteel hoger beroep de afgewezen schadeposten alsnog zal toewijzen en [appellant 1] c.s. en Grassroots hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de nog voor pleidooi te specificeren faillissementskosten, het bestreden vonnis voor het overige zal bevestigen en [appellant 1] c.s. zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
2.5
Op 25 februari 2022 heeft Grassroots een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen en op 17 maart 2022 heeft [appellant 1] c.s. een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep genomen.
2.6
Bij akte van 21 oktober 2022 heeft de curator zijn eis gewijzigd en producties overgelegd.
2.7
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend.
2.8
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
3.
De feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[geïntimeerde 2] heeft op 13 juni 2018 een
promissory note getekend, waarbij hij zich hoofdelijk schuldenaar verklaart voor een schuld van VT SXM aan [naam 1].
3.1.2 [
[geïntimeerde 2] heeft een
"Engagement Letter for Legal Services"d.d. 17 januari 2019 ondertekend op briefpapier van [appellant 1]. Daarin verklaart hij onder andere de General Terms & Conditions van [appellant 1] te hebben ontvangen en daarmee akkoord te zijn. Het doel van de inschakeling van [appellant 1] is:
"Legal representation and legal related work in the case filed by Resort of the World N.V., h.o.d.n. [naam 1] MAHO Beach Resort and Casino.”De cliënten zijn [geïntimeerde 2] en twee vennootschappen waarvan hij bestuurder is: S.D. Technologies N.V. (VT SXM) en Virtual Technology Anguilla Distribution Limited (VTA).
3.1.3
Bij vonnis van het Gerecht van 23 juli 2019 zijn [geïntimeerde 2] en zijn twee vennootschappen hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam 1] van USD 58.860,00 alsmede de rente hierover en de proceskosten. Het Gerecht heeft [geïntimeerde 2] veroordeeld omdat hij de vordering heeft erkend.
3.1.4
Hij werd in die procedure bijgestaan door [appellante 1]. In een e-mail namens [appellant 1] van 26 juli 2019 aan [geïntimeerde 2] staat de volgende tekst:
"If you do not agree with the judgement (...) you can always appeal your case. (...). However, we do not recommend to appeal the case as you have never denied the claims made by Resort of the World N.V."
3.1.5 [
geïntimeerde 2] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Op basis van het vonnis van 23 juli 2019 heeft [naam 1] het executoriale beslag op de woning van [geïntimeerde 2] en zijn echtgenote op 26 september 2019 overbetekend.
3.1.6
Bij vonnis van het Gerecht van 13 december 2019 is [geïntimeerde 2] op verzoek van [naam 1] wegens het onbetaald laten van haar vordering persoonlijk in staat van faillissement verklaard. In die procedure heeft [geïntimeerde 2] in persoon verweer gevoerd.
3.1.7
Per email van 14 december 2019 bericht [geïntimeerde 2] aan [appellant 1] naar aanleiding van zijn faillietverklaring onder meer het volgende:
‘’This is really tough on me and I am completely heart broken. I would like to know if I can come see you on Monday or one of your Lawyers to start the Appeal or stop this Bankruptcy until the case is reviewed properly.”Per email van 16 december 2019 bericht [appellant 1] dat hij, noch zijn kantoorgenoten, tijd hebben voor [geïntimeerde 2] en verwijst hem naar drie met name genoemde advocaten.
3.1.8
Bij beroepschrift van 20 december 2019 is [geïntimeerde 2], bijgestaan door [appellante 6], in hoger beroep gekomen van het faillissementsvonnis. Bij vonnis van dit Hof van 7 februari 2020 is het faillissementsvonnis bekrachtigd.
3.1.9
Bij brief van 16 april 2020 heeft de curator [appellante 1] aansprakelijk gesteld voor de schade van [geïntimeerde 2], en dus de faillissementsboedel, omdat de advocaat niet heeft geadviseerd zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had mogen worden verwacht. [appellant 1] heeft aansprakelijkheid afgewezen. Bij brief van 22 juni 2020 is ook [appellante 6] hiervoor aansprakelijk gehouden. [appellante 6] heeft evenmin aansprakelijkheid aanvaard.
4.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
4.1
In deze rechtszaak heeft de curator (in conventie) gevorderd [appellant 1] c.s. en Grassroots te veroordelen tot betaling van schade die – kort gezegd- voortvloeit uit de faillietverklaring van [geïntimeerde 2], waaronder (misgelopen) proceskostenveroordelingen van [geïntimeerde 2] in de procedure tegen [naam 1], gemaakte boedelkosten en nog te maken faillissementskosten. Daarnaast heeft de curator betaling van een voorschot van NAf 35.000 gevorderd, alsmede, voor zover de werkelijke proceskosten niet als schadevergoeding worden toegekend, de hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] c.s. en [appellante 6] c.s. in de proceskosten.
4.2 [
[appellant 1] c.s. heeft op zijn beurt (in reconventie) gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat de curator zich jegens hen op onzorgvuldige/onrechtmatige wijze heeft gedragen en de curator aansprakelijk te verklaren voor alle schade die [appellant 1] c.s. geleden en nog te lijden heeft en de curator (zowel in hoedanigheid van als persoonlijk) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, voorlopig begroot op USD 3.750 en tot betaling van overige schade, nader op te maken bij staat met veroordeling van de curator in de proceskosten.
4.3
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht in conventie geoordeeld dat [appellant 1] en [appellante 6] beiden een beroepsfout hebben gemaakt door, kort gezegd, [geïntimeerde 2] niet te wijzen op de mogelijkheid van vernietiging van de
promissory notedoor zijn echtgenote (op grond van het toestemmingsvereiste bedoeld in de artikelen 1:88 jo 1:89 BW). Het Gerecht heeft de gevorderde schadeposten grotendeels toegewezen (met uitzondering van de misgelopen proceskostenveroordelingen). Het Gerecht heeft Grassroots hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep tegen de faillietverklaring (NAf 6.000). Verder heeft het Gerecht [appellant 1] c.s. en Grassroots hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de boedelkosten, nader op te maken bij staat, tot betaling van een voorschot van NAf 25.000 en tot betaling van de proceskosten. Het Gerecht heeft de vorderingen in reconventie afgewezen.
5.
De beoordeling
Juridisch kader
5.1
Bij de beoordeling van de vordering is het uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in vergelijkbare omstandigheden mag worden verwacht. De zorgvuldigheidsplicht van een advocaat brengt in het geval dat een advocaat een procedure voert mee dat hij zijn cliënt niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406). Een advocaat moet zelfstandig beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelen en mag zich niet beperken tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd (HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0303).
Het verwijt dat de curator [appellant 1] maakt
5.2
De curator verwijt [appellant 1], kort gezegd, dat hij [geïntimeerde 2] niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat de
promissory note- waarin [geïntimeerde 2] zich hoofdelijke mede-schuldenaar had verklaard voor een schuld van (een van) zijn vennootschappen (zie 3.1.2) met een beroep op artikel 1:88 lid 1 onder c BW door zijn echtgenote buitengerechtelijk kon worden vernietigd, zodat [geïntimeerde 2] had kunnen ontkomen aan persoonlijke aansprakelijkheid die uiteindelijk tot zijn faillissement heeft geleid. [appellant 1] erkent dat hij [geïntimeerde 2] niet heeft gewezen op die mogelijkheid, maar meent
– zo vat het Hof zijn verweer samen - dat dat in de gegeven omstandigheden geen schending van zijn zorgplicht oplevert.
Oordeel hof: geen beroepsfout
5.3 [
[geïntimeerde 2] heeft zich gewend tot [appellant 1] om verweer te voeren in een incassoprocedure die [naam 1] jegens hem en de twee vennootschappen had aangespannen (zie 3.1.1). [naam 1] stelde een vordering te hebben op VTA. [naam 1] had een bestelling geplaatst bij VTA voor de levering van LG tv’s en daarvoor USD 83.860 betaald op 29 mei 2017. Toen bleek dat VTA de tv’s niet kon leveren binnen de daarvoor gestelde termijn wilde [naam 1] terugbetaling van het betaalde bedrag. Op 12 januari 2018 betaalde VTA USD 25.000. Betaling van het resterende bedrag bleef echter uit. Na vele pogingen van [naam 1] om haar geld alsnog geïnd te krijgen heeft de gemachtigde van [naam 1] VTA bij brief van 16 april 2018 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft [geïntimeerde 2] op 13 juni 2018 de
promissory noteondertekend, waarmee hij zichzelf in privé naast VT SXM als hoofdelijke medeschuldenaren verbond voor de schuld van VTA. In de
promissory noteis een betalingsregeling overeengekomen, die inhield dat op 13 augustus 2018 het volledige bedrag aan [naam 1] zou zijn terugbetaald. Toen betaling ook daarna nog uitbleef is [naam 1] een incassoprocedure gestart. Op 30 augustus 2018 heeft zij een verzoekschrift bij het Gerecht ingediend, waarin zij de hoofdelijke veroordeling vorderde van [geïntimeerde 2] en de twee vennootschappen tot betaling van USD 58.860 (hoofdsom).
5.4
Pas op 17 januari 2019 heeft [geïntimeerde 2] zich tot [appellant 1] gewend. De zaak stond op dat moment voor conclusie van antwoord en zou binnen enkele dagen dienen. [appellant 1] heeft - onweersproken door de curator - als volgt verklaard over het verloop en de inhoud van het (eerste) gesprek met [geïntimeerde 2]. [appellant 1] heeft met [geïntimeerde 2] het verzoekschrift van [naam 1] doorgenomen. Hij heeft naar aanleiding van de stellingen in het verzoekschrift (kritische) vragen aan [geïntimeerde 2] gesteld, onder andere of het waar was – zoals in het verzoekschrift stond – dat hij met het van [naam 1] ontvangen geld een aanbetaling op zijn huis had gedaan. Daarop heeft [geïntimeerde 2] beaamd dat het geld van [naam 1] voor andere doeleinden was gebruikt. Hij wilde niet voor zijn verantwoordelijkheid weglopen en wilde dat de zaak werd geregeld. Omdat [naam 1] hem steeds meer het vuur aan de schenen had gelegd en een betalingsregeling met termijnen had geëist, had hij de
promissory noteondertekend. Zijn vrouw was daarvan op de hoogte, zoals zij van de hele kwestie op de hoogte was. Vervolgens heeft [appellant 1] [geïntimeerde 2] voorgehouden dat in het verzoekschrift stond dat hij meermaals de vordering tegenover [naam 1] had erkend. Dat werd in een productie (bij het verzoekschrift) bevestigd. [appellant 1] heeft [geïntimeerde 2] voorgehouden dat het een moeilijke zaak zou zijn, dat hij niet de indruk had dat [geïntimeerde 2] de
promissory noteniet vrijwillig had ondertekend en dat, wanneer [geïntimeerde 2] geen uitleg kon geven over de besteding van het geld hij mogelijk persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld. Daarmee heeft [appellant 1] [geïntimeerde 2] gewezen op de risico’s die hij liep en heeft hij op dat punt aan zijn zorgplicht voldaan. Verder gaf [geïntimeerde 2] meermaals te kennen dat hij [naam 1] het geld wilde terugbetalen, maar dat hij daar meer tijd voor nodig had. Hij wilde daarom dat [appellant 1] zou aansturen op een regeling. Kosten voor een juridisch gevecht wilde hij niet maken, omdat hij dat geld beter aan [naam 1] kon betalen
5.5
Zoals overwogen moet een advocaat zelfstandig beoordelen wat voor de zaak van nut kan zijn. Dat betekent dat hij niet onder alle omstandigheden kritiekloos mee moet gaan in wat de cliënt wil. Echter, in dit geval was het proberen te komen tot een regeling, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, naar het oordeel van het Hof een alleszins verdedigbare processtrategie, zeker nu [geïntimeerde 2] de vordering aantoonbaar meermaals had erkend tegenover [naam 1]. Het niet wijzen op de mogelijkheid van vernietiging van de
promissory notedoor de echtgenote kan in deze context niet als een schending van de zorgplicht worden aangemerkt. De vordering van artikel 1:88 BW strekt ter bescherming van de echtgenote en kan daarom alleen door haar worden ingesteld en niet door degene die de schuld is aangegaan. In dit geval was het [geïntimeerde 2] die zich - ook namens zijn twee vennootschappen - bij de advocaat meldde en niet (ook) zijn echtgenote, zij was ook niet bij de bespreking aanwezig. Bovendien is naar het oordeel van het Hof gelet op alle omstandigheden, waarbij het uitdrukkelijk de intentie van [geïntimeerde 2] was om de zaak te regelen, niet zonder meer een gegeven dat [geïntimeerde 2], was hij van de mogelijkheid tot vernietiging door zijn vrouw op de hoogte geweest, haar had aangespoord om daar gebruik van te maken, nog daargelaten of dat tot het beoogde resultaat had geleid. Bij vonnis van 23 juli 2019 zijn [geïntimeerde 2] en de twee vennootschappen hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [naam 1] van USD 58.860, met rente en proceskosten. Omdat [geïntimeerde 2] in eerste aanleg de vordering had erkend, was ook het instellen van hoger beroep weinig zinvol. [appellant 1] heeft hem dan ook geadviseerd daarvan af te zien. Niet valt in te zien waarom dat advies in de gegeven omstandigheden een schending van de zorgplicht door [appellant 1] oplevert. Van een beroepsfout is geen sprake.
Het verwijt aan [appellante 6]
5.6
Het verwijt dat de curator [appellante 6] maakt, komt eveneens erop neer dat zij [geïntimeerde 2] in het kader van het hoger beroep tegen het faillissementsvonnis niet heeft gewezen op de mogelijkheid van vernietiging van de
promissory notedoor zijn echtgenote. [appellante 6] heeft niet bestreden dat zij dat niet heeft gedaan, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Ook zij meent dat zij daarmee niet haar zorgplicht heeft geschonden.
Oordeel hof: geen beroepsfout
5.7 [
[geïntimeerde 2] heeft zich tot [appellante 6] gewend nadat hij al in staat van faillissement was verklaard. Het faillissement was bij vonnis van 13 december 2019 uitgesproken op verzoek van [naam 1] als schuldeiser op basis van het onherroepelijk geworden vonnis van 23 juli 2019, waarbij [geïntimeerde 2] was veroordeeld tot betaling van USD 58.860. Naast de schuld bij [naam 1] was er op dat moment een steunvordering bij de hypotheekverstrekker, de PSB-bank. Vast staat dat de opdracht waarmee [geïntimeerde 2] zich tot [appellante 6] wendde was om het faillissement ongedaan te maken door hoger beroep daartegen in te stellen. [appellante 6] heeft [geïntimeerde 2] in de hoger beroep procedure tegen het faillissementsvonnis bijgestaan.
5.8 [
[geïntimeerde 2] heeft zich tot [appellante 6] gewend op 19 december 2019, een dag voordat de termijn voor hoger beroep tegen het faillissementsvonnis zou verstrijken. [appellante 6] heeft
- onweersproken door de curator - onder meer het volgende verklaard over het verloop en de inhoud van het (eerste) gesprek met [geïntimeerde 2]. Zij heeft [geïntimeerde 2] gevraagd naar de reden om in hoger beroep te gaan. Daarbij ging het [geïntimeerde 2] vooral om de steunvordering, de schuld aan de hypotheekbank, de PSB-bank. Volgens hem was daar een misverstand over in die zin dat er op die schuld werd afgelost. Tijdens de meeting heeft [appellante 6] contact opgenomen met de bank om na te gaan wat de problemen waren. Zij begreep toen dat er een achterstand in de betalingen was. Zij heeft de bank gevraagd om een overzicht van de achterstand. [appellante 6] heeft geïnformeerd naar het onherroepelijke vonnis waarop het faillissementsvonnis was gebaseerd. Zij heeft dat vonnis gelezen en ook het onderliggende verzoekschrift van [naam 1]. Zij heeft doorgevraagd naar de ontvangst door [geïntimeerde 2] van de gelden van [naam 1] en de besteding daarvan. Ook heeft zij [geïntimeerde 2] gewezen op het risico van een strafrechtelijke vervolging. Verder heeft [appellante 6] geïnformeerd naar de achtergrond van de
promissory notewaarop [geïntimeerde 2] antwoordde dat zijn echtgenote wist wat er speelde en ook van het bestaan van de
promissory noteop de hoogte was en daarmee instemde. De vader van de echtgenote zou bereid zijn om een bedrag van USD 10.000 te betalen, zodat [geïntimeerde 2] op die manier ‘goodwill’ kon tonen aan [naam 1]. [appellante 6] heeft duidelijk gemaakt dat het een moeilijke zaak is en dat er voornamelijk mogelijkheden waren ten aanzien van de steunvordering van de PSB-bank. De afspraak was dat [appellante 6] zich in het hoger beroep zou richten op het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers.
5.9
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het Hof dat [appellante 6] heeft gedaan wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in vergelijkbare omstandigheden mocht worden verwacht. Zij heeft [geïntimeerde 2], die zich tot haar wendde om hem bij te staan in een hoger beroep tegen het uitgesproken faillissement, (kritische) vragen gesteld, zich door hem laten informeren, hem voorgelicht en daarbij gewezen op risico’s die hij liep. Verder heeft zij in overleg met [geïntimeerde 2] en in overeenstemming met de bestaande situatie alsmede de mogelijkheid van een (deel/voorschot)betaling door de schoonvader van [geïntimeerde 2] een processtrategie uitgezet, waarbij de pijlen zich zouden richten op de vordering van de PSB-bank en het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers. Naar het oordeel van het Hof was dat op dat moment in de gegeven omstandigheden een alleszins verdedigbare processtrategie. Het advies om de echtgenote de
promissory notete laten vernietigen lag gezien alle omstandigheden niet voor de hand en het niet wijzen op die mogelijkheid is dan ook niet aan te merken als een schending van de zorgplicht. Daarbij is van belang dat de vordering van artikel 1:88 BW strekt ter bescherming van de echtgenote (die zich niet tot [appellante 6] had gewend) en de omstandigheid dat op grond van artikel 1:89 BW alleen de echtgenote daar een beroep op had kunnen doen. Overigens is het de vraag of met het advies om de vernietigingsgrond door de echtgenote te laten inroepen het faillissement van de baan zou zijn. Bedacht moet worden dat niet de
promissory notemaar het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis aan de faillissementsaanvraag ten grondslag lag.
Tegenvordering van [appellant 1] c.s. (reconventie)
5.10 [
[appellant 1] c.s. heeft een tegenvordering ingediend. Hij stelt dat de curator jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij daarom aansprakelijk is voor de daaruit voor [appellant 1] c.s. voortvloeiende schade. Die bestaat uit gemaakte kosten ter verdediging van de vordering van de curator. [appellant 1] c.s. heeft vanwege de tijd die hij en zijn kantoorgenoten aan deze zaak hebben moeten besteden geen tijd kunnen besteden aan andere zaken, hetgeen heeft geleid tot inkomstenvermindering.
5.11
Van onrechtmatig handelen van de curator is niet gebleken. Het enkele starten van deze procedure, waarvoor de curator van de rechter-commissaris in het faillissement toestemming heeft gekregen is op zichzelf, ook bij een voor de curator ongunstige afloop, niet onrechtmatig. Andere feiten of omstandigheden waaruit onrechtmatig handelen van de curator blijkt, zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Het hof wijst de tegenvordering daarom af.
Slotsom
5.12
Het principaal hoger beroep slaagt. Dat leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vorderingen van de curator alsnog zullen worden afgewezen. Aan het incidenteel hoger beroep komt het Hof dan niet meer toe. De vordering van [appellant 1] c.s. in reconventie zal worden afgewezen.
5.13
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen van de curator af,
wijst de vordering van [appellant 1] c.s. af,
veroordeelt de curator tot terugbetaling van al hetgeen [appellant 1] c.s. en Grassroots ter uitvoering van het vernietigde vonnis aan de curator hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling,
veroordeelt de curator in de kosten van beide instanties, aan de zijde van [appellant 1] c.s. in eerste aanleg tot aan het bestreden vonnis begroot op NAf 4.500 aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep tot op heden begroot op NAf 2.080 aan griffierecht, NAf 499 aan betekeningskosten en NAf 10.000 voor salaris voor de gemachtigde,
veroordeelt de curator in de kosten van beide instanties, aan de zijde van Grassroots in eerste aanleg tot aan het bestreden vonnis begroot op NAf 4.500 aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep tot op heden begroot op NAf 2.080 aan griffierecht, NAf 499 aan betekeningskosten en NAf 10.000 voor salaris van de gemachtigde,
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 17 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.