Uitspraak
6 december 2023 in zaak nr. AUA202301286, in het geding tussen:
Procesverloop
Overwegingen
Is een voorlopige voorziening mogelijk tijdens hoger beroep?
Toetsingskader
De gevraagde schorsing of voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zich voordoen voordat in de hoofdzaak is beslist. De voorzieningenrechter kan daarbij zijn verwachtingen inzake de uitkomst van de hoofdzaak alsmede het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat dat een spoedeisend belang is vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen.
Is er spoedeisend belang?
De jaarlijkse hoeveelheid medisch afval wordt geschat op 650 ton, ongeveer 60 ton per maand. Daarvan is op dit moment zo'n 420 ton opgeslagen te Parkietenbos, deels in zes (40ft) containers en het overgrote deel (90%) onafgedekt.
Bij de afvalstroom dierlijke karkassen gaat het naar schatting om 325 ton per jaar, met een dagelijkse toestroom van karkassen, vooral zwerfhonden. Van de ongeveer 220 ton aan karkassen op Parkietenbos is op dit moment een gedeelte opgeslagen in een gekoelde container, de rest in een loods (de zogeheten 'Industrial Waste Facility Hall') en in de open lucht. DOW tracht de verspreiding van ziekten door muggen en zwerfhonden, die zich tegoed doen aan medisch afval en dierlijke karkassen, momenteel te voorkomen door 'spraying'.
De hoeveelheid slib wordt geschat op 2.000 ton per jaar. Het slib is sinds september 2023 opgeslagen in (30yd) containers. Tot nu toe is ongeveer 300 ton slib opgeslagen in 12 tot 14 containers op Parkietenbos. Slib van RWZI Bubaliplas is tijdelijk opgeslagen op het terrein van RWZI Zeewijk. Mede daardoor is de opslagcapaciteit van RWZI Zeewijk nu met 95% gebruikt. De RWZI Parkietenbos kent een beperkte opslagcapaciteit voor slib. De RWZI Bubaliplas heeft te maken met toenemende en ernstige klachten over geuroverlast.
Dient een voorlopige voorziening te worden getroffen?
Kunnen de geconstateerde gebreken worden hersteld?
Een aantal beroepsgronden van [verweerster] zijn door het Gerecht verworpen (zie de randnummers 14 - 23.3). Het Gerecht heeft naar aanleiding van de overige beroepsgronden van [verweerster] geoordeeld dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen vrees bestaat voor hinder van ernstige aard, schade aan de gezondheid of gevaar als bedoeld in artikel 10 van de Hinderverordening. Daarbij is geoordeeld dat de minister aan zijn besluit tot vergunningverlening niet de adviezen van DNM, de Dienst Technische Inspecties (hierna: DTI) en van de Dienst Brandweer ten grondslag heeft mogen leggen wegens de aan die adviezen klevende zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat inmiddels duidelijk is welke voorschriften aan de vergunning zijn verbonden, ook wat betreft de emissiegrenswaarden. Dat geldt ook voor de bronnen van het afval, de hoeveelheden die maximaal mogen worden verwerkt en verbrand in de incinerator en de emissiegrenswaarden. De voorlopige conclusie is dat de door het Gerecht geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken in de bezwaarfase kunnen worden hersteld, zodat herroeping van de hindervergunning (het primaire besluit) niet noodzakelijk was, althans niet langer noodzakelijk is.
Ernst van de situatie en belangenafweging
Uit hetgeen hiervoor onder 3-4 is vermeld volgt dat sprake is van een ernstige situatie. De hoeveelheid opgeslagen afval leidt tot serieuze risico's voor natuur, milieu en volksgezondheid. Eenvoudige en snelle alternatieven zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Zo stuit uitbreiding van de opslagcapaciteit op financiële en praktische bezwaren. De opslag van de drie genoemde afvalsoorten is bedoeld als tijdelijke maatregel. Meer en langer opslaan van afval, maakt het afvalprobleem alleen maar groter. Uiteindelijk dient het afval toch te worden verwerkt en/of verbrand. Daar komt bij dat voor medisch afval en dierlijke karkassen, beide behorend tot 'kritisch' afval, verbranding de meest aangewezen methode van afvalverwerking is. Verbranding in de open lucht is geen alternatief voor verbranding in de incinerator omdat, naar niet in geschil is, verbranding in de open lucht, al dan niet met gebruik van een 'curtain', leidt tot onwenselijke uitstoot van schadelijke stoffen. Voor rioolwaterzuiveringslib geldt dat het drogen van het slib, met gebruik van de 'Environ drying oven' al tot milieuwinst leidt, omdat door droging een aanzienlijke volumereductie kan worden bewerkstelligd. Dit maakt de opslag van slib eenvoudiger en kan ook eventuele geuroverlast beperken. Export van de drie afvalsoorten per schip naar een ander land, om daar te worden verwerkt, zoals door [verweerster] voorgesteld, is geen reëel alternatief. Aruba is zelf verantwoordelijk voor verwerking van de eigen afvalstromen. Verder stuit verplaatsing van de incinerator naar een andere locatie op het eiland, zoals door [verweerster] voorgesteld, op problemen van technische en juridische aard, nog los van de daarmee gemoeide kosten en tijd. Ten slotte biedt uitkoop van [verweerster], zodat zij kan verhuizen naar een andere locatie op het eiland, geen soelaas aan andere omwonenden van Parkietenbos, wier belangen mede in de afweging dienen te worden betrokken.
Conclusie over het treffen van een voorlopige voorziening
De in acht te nemen voorschriften bij gebruik van de incinerator
Aan de hindervergunning zelf zijn 16 voorschriften verbonden. De voorschriften 1-11 komen overeen met de voorwaarden die DNM in het advies van 24 juli 2020 de minister heeft geadviseerd op te nemen in de vergunning. De voorschriften 12-16 zijn aan de vergunning toegevoegd naar aanleiding van uitspraken van de civiele rechter.
De voorschriften 5 (emissiegrenswaarden) en 6 (maandelijkse rapportage) van de hindervergunning moeten worden gelezen in combinatie met de bijlage bij genoemd advies, geheten: "Environmental requirements and standards for waste incineration plant or waste co-incineration plant". Daarin zijn "Permit Requirements" opgenomen (1-8). Daarnaast zijn er in de "Environmental requirements" bepalingen opgenomen over 'Control of emissions' (9-23). Bepaling 9 gaat over de hoogte van de uitlaatpijp, die zo moet worden uitgevoerd dat volksgezondheid en milieu worden beschermd. Bepaling 10 verwijst naar Appendix I waarin emissiegrenswaarden zijn opgenomen ('Air emission limit values for waste incineration plants'). Bepaling 12 verwijst naar Appendix II met daarin voorschriften over 'waste water emission limit values for discharges from cleaning of waste gases'.
Tevens zijn in deze "Environmental requirements" bepalingen opgenomen over:
-'Monitoring of emissions' (24-28), met daarin een verwijzing naar de voorschriften in Appendix III;
-'Compliance with emission limit values' (29), met een verwijzing naar de voorschriften in Appendix IV;
- 'Operating conditions' (30-40);
- 'Acceptance and reception of waste' (41-44);
- 'Residues' (45-47);
- 'Nuisances and hazards' (48-50), en
- 'Additional requirements' (51-58).
De vraag of deze voorschriften en bepalingen adequaat zijn kan aan de orde komen in de hoofdzaak. Adequaat betekent in dit verband met inachtneming van internationaal erkende normen voor afvalverbranding, zoals het 'Reference document on the Best Available Techniques for Waste Incineration', en met toepassing van 'Best Available Techniques' (hierna: BAT) en met emissies 'As Low As Reasonaly Achievable' (ALARA). Hierover zal door het Gemeenschappelijk Hof advies worden gevraagd van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) in Nederland.
Gelet hierop is het van belang dat een duidelijke werkinstructie voor het personeel wordt gemaakt hoe met de incinerator om te gaan. Niet in algemene termen, zoals die in de overgelegde brochures van de fabrikant, maar in duidelijke taal en toegespitst op de incinerator in Parkietenbos 2 en de verwerking en verbranding van de betreffende afvalsoorten. Dit sluit aan bij voorschrift 10 van de vergunning en de bepalingen uit de "Environmental requirements" over 'operating conditions' (30-40).
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om aan de schorsing / voorlopige voorziening de voorwaarde te verbinden dat de minister (DOW), zo nodig in samenspraak met de fabrikant / leverancier van de incinerator, binnen uiterlijk drie maanden na de dag van deze uitspraak een werkinstructie opstelt op basis waarvan de dagelijkse werkzaamheden zodanig kunnen worden uitgevoerd dat er veilig gewerkt wordt en de installatie zo optimaal mogelijk functioneert. Daarbij valt te denken aan concrete werkinstructies over de volgende aspecten:
- het opstellen van een lijst met periodieke onderhoudswerkzaamheden aan de installaties (welke onderhoud moet op welk moment plaatsvinden?);
- de bedrijfstemperatuur van de verbrandingskamers (zowel bij het opstarten van de incinerator met diesel als bij dagelijks gebruik);
- de wijze waarop de toegevoerde verbrandingslucht moet worden gedoseerd;
- de wijze waarop medisch afval voor verbranding moet worden aangeboden (aantal kilogrammen per ovenbelading, in zakken of vermalen);
- de wijze waarop dierlijke karkassen voor verbranding moeten worden aangeboden (aantal kilogram per ovenbelading, geheel of in stukken of vermalen);
- de wijze waarop gedroogd rioolwaterzuiveringsslib voor verbranding moet worden aangeboden (eisen t.a.v. het droge stofgehalte, aantal kilogram per ovenbelading);
- of het vermalen en vermengen van medisch afval met dierlijke karkassen kan worden toegestaan uit oogpunt van optimale verbranding;
- duidelijke instructies hoe te handelen bij storingen.
Volgens de fabrikant van de incinerator liggen de prestaties van de installatie in lijn met de emissiebandbreedtes uit het BAT reference document 'BREF Waste incineration'. De grenswaarden die in de hiervoor genoemde Appendix I ('Air Emission limit values for Waste Incineration Plants) zijn opgenomen voor stof, vluchtige organische stoffen en stikstofoxiden lijken echter ruimer te zijn dan de fabrikant aangeeft te kunnen halen. In de hoofdzaak kan aan de orde komen of de gestelde emissiegrenswaarden adequaat zijn, gelet op algemeen geaccepteerde internationale standaarden. Om te kunnen toetsen of de aan de vergunning verbonden voorschriften adequaat zijn, is tevens van belang dat de emissies worden gemeten om te kunnen beoordelen of de gestelde grenswaarden in de praktijk haalbaar zijn. Omdat er nog geen meetwaarden bekend zijn, is er nu geen informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen of de aan de hindervergunning verbonden grenswaarden dienen te worden bijgesteld.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat inmiddels een module is aangeschaft (CEMS/AMS-module) waarmee de volgende componenten uit de vergunning continu kunnen worden gemeten: koolmonoxide (CO), stikstofoxiden (NO + NO2), zwaveldioxide (SO2), zoutzuur (HCl), waterstoffluoride (HF) en op indicatieve wijze vluchtige organische stoffen (TVOC of TOC). Daarnaast kunnen ook zuurstof (O2) en water (H2O) continu worden gemeten.
Onduidelijk is nog of alle stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld, ook worden gemonitord met de CEMS/AMS-module. Voor de mogelijkheid van toezicht en voor de aanvaardbaarheid van het gebruik van de incinerator is van belang dat data worden verzameld. Met behulp van de CEMS/AMSmodule dienen daarom de volgende emissies in de uittredende rookgassen continu te worden gemeten:
- stof;
- koolmonoxide (CO),
- stikstofoxiden (NO + NO2),
- zwaveldioxide (SO2),
- zoutzuur (HCl),
- waterstoffluoride (HF),
- vluchtige organische stoffen (TVOC of TOC),
- zuurstof (O2), en
- water (H2O).
Voor verwerking van het rioolwaterzuiveringsslib zou DOW kunnen bezien of het ontwaterde slib uit de RWZI's kan worden gedroogd in de 'Environ oven dryer' tegelijk met of parallel aan de afvalverbrandingsinstallatie van de incinerator. Dit is aan DOW ter beoordeling.
Hoe gaat het nu verder?
Het Hof zal het advies van de STAB betrekken bij zijn oordeelsvorming in de hoofdzaak. De minister kan de inhoud van het advies van de STAB betrekken bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van [verweerster]. Afhankelijk van de voortgang in de procedure zal het Hof de zaak op zitting behandelen in oktober 2024 dan wel voorjaar 2025.
Slotsom
Beslissing
wijsthet verzoek
toe;
schorstde uitspraak van het Gerecht van 6 december 2023 in zaak nr. AUA202301286, voor zover daarbij de hindervergunning van 23 december 2020 is herroepen;
treftde voorlopige voorziening dat de incinerator op Parkietenbos 2 per direct mag worden gebruikt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.