ECLI:NL:OGHACMB:2024:46

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
CUR2022H00346
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheiding en erkenning van buitenlandse vonnissen in familierechtelijke geschillen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een internationale echtscheiding. De appellant, de man, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de vrouw werd toegewezen in haar vordering tot betaling van een aanzienlijk bedrag, dat voortvloeit uit een eerder UK-vonnis. De man betwist de erkenning van dit vonnis in Curaçao, met als argument dat het Nederlandse/Britse Verdrag tot wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken niet van toepassing is op familierechtelijke geschillen. Tijdens de procedure heeft het Hof de grieven van de man en de verdediging van de vrouw gehoord, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities. Het Hof heeft vastgesteld dat buitenlandse rechterlijke beslissingen in Curaçao alleen uitvoerbaar zijn als er een verdrag of wet is die dit bepaalt. Aangezien het verdrag tussen Curaçao en het Verenigd Koninkrijk niet van toepassing is op familierechtelijke aangelegenheden, moet het Hof de vraag beantwoorden of de beslissing van de UK-rechter gezag toekomt, waarbij het de Gazprombank-criteria in acht neemt. Het Hof heeft besloten dat de vrouw het verzoek dat zij in januari 2016 bij de UK-rechter heeft ingediend, moet overleggen voor verdere beoordeling. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor akte aan de zijde van de vrouw, waarna de man kan reageren met een antwoordakte.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202003576 – CUR2022H00346
Uitspraak: 19 maart 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE MAN],
wonende in Portugal,
appellant, in eerste aanleg gedaagde,
hierna te noemen: de man,
gemachtigden: mrs. T.E. Matroos en H.K. Kiripalani,
tegen
[DE VROUW],
wonende in het Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerde, in eerste aanleg eiseres,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigden: mrs. D.M. Douwes en S.H. Barten.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 9 december 2022 ingekomen akte van appel is de man in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 31 oktober 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 20 januari 2023 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de man grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen, met veroordeling van de vrouw– uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft de vrouw de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
1.4
Op 23 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de zittingszaal van het Hof in Curaçao waren aanwezig namens de man mrs. L.F.F.M. Drissen en H.K. Kiripalani en namens de vrouw mrs. S.H. Barten, J.W. de Groot en L. Tolatzis. Aan beide kanten is gepleit aan de hand van pleitnotities. Aan de zitting hebben via videoverbinding deelgenomen de man en zijn buitenlandse advocaten K. Khatoun, K. Sivanadian en C. Silva, allen bijgestaan door een tolk.
1.5
Voorafgaand aan de zitting zijn door partijen de volgende stukken overgelegd:
a. namens de man: een e-mailbericht van mr. Drissen van 17 januari 2024 met een link naar pleitnotities (via We Transfer);
b. namens de vrouw: een e-mailbericht van mr. Barten van donderdag 18 januari 2024 waarin hij protesteert tegen de door mr. Drissen overgelegde pleitnotities (als verkapte conclusie);
c. namens de vrouw: een e-mailbericht van donderdag 18 januari 2024 met productie 8:
d. namens de man: een e-mailbericht van donderdag 18 januari 2024 met producties 18 tot en met 26.
1.6
Het Hof heeft bij e-mailbericht van 19 januari 2024 beslist dat de hiervoor sub a genoemde pleitnota wordt geweigerd, dat de spreektijd wordt verlengd en dat mr. Drissen in de gelegenheid zal worden gesteld zijn pleitnota in te korten zodanig dat hij deze binnen de toegestane spreektijd kan voordragen.
1.7
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 5 juni 1969 met elkaar gehuwd in Japan. De vrouw is geboren in China en heeft de Japanse en Portugese nationaliteit. De man is geboren in Irak en heeft de Irakese, Portugese en Britse nationaliteit.
2.2
Na hun huwelijk zijn partijen eerst gaan wonen in Kuwait, daarna zijn zij in 1987 naar het Verenigd Koninkrijk (Londen) verhuisd en in 1994 naar Portugal. Zij hebben de beschikking over huizen onder meer in het Verenigd Koninkrijk en in Portugal.
2.3
In 2014 zijn zij gescheiden van elkaar gaan wonen. In 2015 is de vrouw een procedure tegen de man gestart in het Verenigd Koninkrijk, met onder meer een verzoek tot echtscheiding. In die procedure zijn door het High Court twee vonnissen gewezen, op 30 juli 2015 (hierna: het eerste UK-vonnis) en op 12 oktober 2016 (hierna: het tweede UK-vonnis). Het door de man verzochte verlof om in hoger beroep te mogen gaan tegen deze beide vonnissen is afgewezen door het Court of Appeal bij twee aparte beslissingen van 20 maart 2017.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling van GBP 61.559.339 (dan wel de tegenwaarde daarvan in NAf), dat is het bedrag waartoe de man is veroordeeld in het tweede UK-vonnis. Zij heeft gesteld dat deze beslissing voor erkenning in aanmerking komt op grond van artikel 431 lid 2 Rv. De man heeft betwist dat dit vonnis erkend kan worden in Curaçao.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering van de vrouw toegewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1
Buitenlandse rechterlijke beslissingen zijn alleen in Curaçao uitvoerbaar als een verdrag of wet dat bepaalt; dit volgt uit de artikelen 431 lid 1 Rv jo 985 Rv. Weliswaar zijn Curaçao en het Verenigd Koninkrijk partij bij een verdrag dat de wederzijdse erkenning van vonnissen regelt (het Nederlandse/Britse Verdrag tot wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken van 17 november 1967), maar dit verdrag is niet van toepassing op vonnissen in familierechtelijke aangelegenheden, zoals beide UK-vonnissen in deze zaak zijn.
4.2
Dit betekent dat artikel 431 lid 2 Rv van toepassing is. In dat kader moet het Hof de vraag beantwoorden of en in hoeverre, gelet op de omstandigheden van dit geval, aan de beslissing van de UK-rechter gezag toekomt, waarbij getoetst moet worden aan de Gazprombank-criteria (zie 4.1 en 4.2 van het bestreden vonnis).
4.3
Voor deze beoordeling acht het Hof het noodzakelijk dat de vrouw het verzoek overlegt dat volgens haar advocaten namens haar in januari 2016 is ingediend bij de UK-rechter, zoals ter zitting aangeboden. Indiening van dit stuk kan gebeuren bij akte, waarbij slechts een korte toelichting op het stuk zelf zal worden toegestaan. De man kan daarop reageren bij antwoordakte, waarbij dezelfde beperking geldt.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
23 april 2024voor akte aan de zijde van de vrouw, waarna de man op een nadere rolzitting een antwoordakte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, E.A. Saleh en E.M. van der Bunt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.