ECLI:NL:OGHACMB:2024:288

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AUA202301800 – AUA2024H00040
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor arbeidsongeval van leerkracht op schoolplein

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval waarbij een leerkracht op het schoolplein van haar school ten val is gekomen over een schooltas. De leerkracht, werkzaam bij de stichting SKOA, heeft SKOA aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het ongeval. Het Hof heeft vastgesteld dat het ongeval zich heeft voorgedaan in de uitoefening van haar werkzaamheden, ondanks dat het voor aanvang van de officiële werktijd plaatsvond. De leerkracht heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder een partiële dwarslaesie en een gebroken arm, en is nog steeds aan het revalideren. SKOA heeft de aansprakelijkheid afgewezen, maar het Hof oordeelt dat SKOA niet heeft voldaan aan haar zorgplicht om een veilige werkomgeving te bieden. Het Hof concludeert dat de aanwezigheid van tassen op het schoolplein een gevaarlijke situatie creëerde en dat SKOA onvoldoende maatregelen heeft genomen om dit te voorkomen. De leerkracht heeft geen opzet of bewuste roekeloosheid getoond, en het Hof bevestigt de eerdere beschikking van het Gerecht, waarbij SKOA is veroordeeld tot schadevergoeding aan de leerkracht.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: AUA202301800 – AUA2024H00040
Uitspraak: 19 november 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de stichting
[appellante],
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. C.B.A. Coffie,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.W. Rep.
Partijen worden hierna SKOA en de leerkracht genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 19 februari 2024 ingekomen beroepschrift, met één productie, is SKOA in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 9 januari 2024 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft SKOA acht grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en de verzoeken alsnog zal afwijzen met veroordeling van de leerkracht tot terugbetaling van hetgeen op grond van de bestreden beschikking aan haar is betaald met veroordeling van de leerkracht in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
1.2
De leerkracht heeft op 26 september 2024 een verweerschrift met zeven producties ingediend. Zij concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking met veroordeling van SKOA in de kosten van de procedure. SKOA heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog drie producties ingestuurd.
1.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 1 oktober 2024 in het Gerechtsgebouw in Aruba. Daar zijn verschenen de leerkracht, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor SKOA is alleen de gemachtigde verschenen. Bij die gelegenheid hebben de gemachtigden hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnota’s en hebben zij en ook de leerkracht vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Beschikking is aangezegd en bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
De leerkracht is vanaf 1 augustus 2014 als leerkracht basisonderwijs in loondienst van SKOA. Vanaf 1 augustus 2021 is zij in het kader van dat dienstverband werkzaam op [de school] (hierna: de school) waar zij les geeft aan klas 4B.
2.2
Op 24 maart 2022 is de leerkracht voor aanvang van de lessen, toen zij naar het lokaal van de schoolleider wilde gaan om iets met hem te bespreken, op het schoolplein ten val gekomen (hierna: het ongeval).
2.3
De leerkracht is na het ongeval met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is geconstateerd dat zij een partiële dwarslaesie had en een gebroken arm. Vanwege de dwarslaesie kon de leerkracht pas na drie weken aan haar arm worden geopereerd.
2.4
De leerkracht is via SKOA verzekerd voor ziektekosten bij de zogeheten AZV+. Niet alle in verband met het ongeval en de revalidatie gemaakte kosten vallen onder die verzekering. De leerkracht is nog steeds aan het revalideren en maakt in dat verband nog steeds kosten die niet door de AZV+ worden gedekt.
2.5
Bij brief van 7 oktober 2022 heeft de leerkracht SKOA aansprakelijk gesteld voor alle door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. SKOA heeft geen aansprakelijkheid aanvaard.
2.6
Bij vonnis in kort geding van het Gerecht van 3 mei 2024 is ten laste van SKOA aan de leerkracht een aanvullend voorschot op de schadevergoeding toegekend van Afl. 10.000.

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
In deze rechtszaak heeft de leerkracht verzocht:
- een verklaring voor recht dat SKOA aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het ongeval,
- veroordeling van SKOA tot vergoeding van de schade die de leerkracht als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat,
- veroordeling van SKOA om als voorschot op de schadevergoeding Afl. 10.000 te betalen en
- veroordeling van SKOA in de proceskosten.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de vorderingen toegewezen.

4.De beoordeling

wettelijk kader
4.1
Bij de beoordeling van dit geschil stelt het hof het volgende voorop.
- In artikel 7:658 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
- Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
- Voornoemd artikel houdt een ruime zorgplicht in. De werkgever gaat daarom niet snel vrijuit. Tegelijkertijd gaat de zorgplicht niet zo ver dat de werkgever zijn werknemers tegen iedere vorm van gevaar moet beschermen en hen absolute veiligheid moet bieden bij de uitoefening van hun werkzaamheden. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
in de uitoefening van de werkzaamheden
4.2
Het Hof gaat net als het Gerecht er vanuit dat het ongeval heeft plaatsgehad in werktijd. Daarvoor is naar het oordeel van het Hof niet doorslaggevend op welk tijdstip de leerkrachten geacht werden aanwezig te zijn, wat het juiste aanvangstijdstip van de lessen was of op welk tijdstip precies het ongeval is gebeurd. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad moeten zowel het begrip ‘werkzaamheden’ als ‘werkplek’ immers ruim worden uitgelegd. Vast staat dat de leerkracht op het moment van het ongeval op het schoolplein liep waar toen al veel leerlingen aanwezig waren, omdat de lessen kort erna zouden aanvangen en een toets zou worden afgenomen. De leerkracht liep naar de schoolleider om iets te vragen over de af te nemen toets. Deze handelingen staan naar het oordeel van het Hof zo nauw in relatie met het dienstverband tussen SKOA en de leerkracht en de uitoefening van haar werkzaamheden op de werkplek, dat het ongeval dat haar is overkomen – zelfs als dat zou zijn gebeurd vóór aanvang van de officiële werktijd – heeft te gelden als een ongeval in de uitoefening van haar werkzaamheden (vergelijk Gerechtshof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2019:1266 over een ongeval na werktijd).
in beginsel aansprakelijkheid
4.3
Het voorgaande brengt mee dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW SKOA in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de leerkracht heeft geleden (dat zij schade heeft is naar het oordeel van het Hof voldoende gebleken), tenzij SKOA aantoont dat zij aan haar verplichting als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 heeft voldaan of wanneer de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de leerkracht.
toedracht ongeval
4.4
De leerkracht heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitvoerig uitgelegd en toegelicht hoe het ongeval is gebeurd aan de hand van de volgende foto en afbeelding, met vermelding van de ligging van de klaslokalen. SKOA heeft aangevoerd dat deze foto geen juist beeld geeft van de situatie, maar zij heeft niet uitgelegd waarom dat beeld niet juist is. De foto is niet genomen op de dag van het ongeval, maar dat laat onverlet dat de foto een algemeen beeld geeft van de situatie ter plaatse.
4.5
Vast staat dat het lokaal waar de leerkracht lesgeeft is gelegen in een hoek van een galerij/gang waaraan vier klaslokalen (van de klassen 3A, 3B, 4A en 4B) zijn gelegen (zie laatste afbeelding). Op de ochtend van het ongeval is de leerkracht vanuit haar lokaal linksaf geslagen (richting de op de foto zichtbare muur met oranje streep) om naar het lokaal van de schoolleider te lopen. Er waren toen al veel kinderen aanwezig mede vanwege de op die dag af te nemen toets. Op het moment van het ongeval waren de lessen nog niet bezig; de kinderen van alle vier de naast elkaar gelegen klassen waren (volgens de leerkracht naar schatting 80 kinderen) met hun tassen nog buiten waar ze zich hadden verzameld op en voor de ‘stoep’ waaraan de vier lokalen zijn gelegen. Tegen de muur stond een leerling die naar de leerkracht toe kwam om haar iets te vragen over de toets. Vlak voor het drempeltje bij de muur met de oranje streep lag op de grond de tas (op wieltjes) van de desbetreffende leerling en in het lopen is de leerkracht met haar voet in de lus van die tas blijven hangen en ten val gekomen, toen zij haar voet uit die lus of dat hengsel probeerde los te maken. Daarbij verloor zij haar evenwicht en is zij eerst een beetje achterover geheld om daarna met haar gezicht tegen een muur terecht te komen. Deze geschetste toedracht komt overeen met wat de leerkracht onmiddellijk na het ongeval en ook een dag later, bij het invullen van het ongevallenformulier, aan de schoolleider heeft meegedeeld en is in zoverre consistent. SKOA heeft tegenover de gestelde en door de leerkracht ter zitting in hoger beroep uitvoerig toegelichte toedracht niets ingebracht; er is kennelijk geen feitelijk onderzoek naar de situatie van het ongeval verricht. Daarmee heeft SKOA ook in hoger beroep de hiervoor geschetste toedracht onvoldoende gemotiveerd betwist.
onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen
4.6
De vraag is of SKOA heeft voldaan aan haar verplichting om maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat een werknemer schade lijdt. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.7
De aanwezigheid op de grond op het schoolplein van (een bepaalde hoeveelheid) tassen, met daaraan bevestigd lussen en hengsels - daargelaten of de leerlingen bij die tas zitten of verderop aan het spelen zijn - is naar het oordeel van het Hof en anders dan SKOA betoogt, geen huis-, tuin- en keukensituatie. De aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid tassen op de grond van het schoolplein levert een potentieel gevaarlijke situatie op die kan leiden tot schade met vergaande gevolgen. SKOA heeft aangevoerd dat het op de school de regel is dat kinderen hun tassen voor schooltijd bij zich houden en/of dat zij bij hun tassen blijven. Desgevraagd heeft SKOA verklaard dat die regel niet op schrift staat; evenmin is gebleken dat SKOA duidelijke instructies heeft gegeven aan de leerkrachten om erop toe te zien dat die regel wordt nageleefd. Maar zelfs als dat het geval zou zijn, is dat naar het oordeel van het Hof in de gegeven omstandigheden niet voldoende om valgevaar te voorkomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat kinderen in deze leeftijd (7 tot 10 jaar) niet altijd geneigd zullen zijn zich aan een dergelijke regel te houden en er dus, bij gebrek aan andere maatregelen, altijd enige tassen op de grond zullen liggen. Dat SKOA andere maatregelen heeft genomen of aanwijzingen heeft verstrekt om te voorkomen dat de leerkracht over de tassen zou vallen heeft zij ook in hoger beroep niet aangevoerd.
4.8
Naar het oordeel van het Hof had SKOA op een eenvoudige manier maatregelen kunnen nemen om dit specifieke gevaar zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van rekjes/kastjes tegen de muren naast de lokalen of het bevestigen van haakjes waarin of waaraan de leerlingen hun tassen kunnen neerleggen of ophangen. In eerste aanleg heeft de leerkracht dit ook aangevoerd, met verwijzing naar een foto (productie 6 eerste aanleg) die genomen is op een andere school vallend onder SKOA en waarop haakjes aan een muur te zien zijn met daaraan schooltassen. SKOA heeft dit alles niet betwist, en heeft slechts aangevoerd dat dit een investering met zich mee brengt, terwijl algemeen bekend is dat het onderwijs onvoldoende wordt gefinancierd. Door geen maatregelen te nemen, terwijl SKOA onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat dit niet mogelijk was, heeft SKOA niet voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Zij is daarmee aansprakelijk voor de door de leerkracht geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
geen opzet of bewuste roekeloosheid; eigen schuld verweer gaat niet op
4.9
Van opzet of bewuste roekeloosheid bij de leerkracht is in dit geval niet gebleken. Het enkele feit dat de leerkracht slippers (flip-flops) droeg is onvoldoende voor die conclusie. Voor een ‘eigen schuld’ verweer is in deze procedure geen plaats. Immers, nu de schade binnen een dienstverband wordt geleden en het de werkgever is die in eerste instantie de werkomstandigheden bepaalt, eist de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid om de schuld van de werknemer die niet bestaat in opzet of bewuste roekeloosheid, voor rekening van de werkgever te laten komen (ECLI:NL:HR:2001:AD3985).
slotsom
4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Bij de grieven 1 en 2 tegen de door het Gerecht vastgestelde feiten heeft SKOA geen belang, omdat het Hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld. De overige grieven falen, zoals uit het voorgaande volgt.
4.11
De beschikking waarvan beroep zal daarom worden bevestigd en SKOA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt SKOA in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de leerkracht gevallen en tot op heden begroot op Afl 4.000 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Saleh, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 19 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.