ECLI:NL:OGHACMB:2024:253

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
480.00449/21
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.W. van ‘t Westeinde
  • M.C.B. Hubben
  • W. Foppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overschrijding van de vrije termijn van verblijf op Bonaire

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende op Curaçao, was eerder veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van 2.500 US dollar voor het illegaal verblijf op Bonaire van 2 oktober 2018 tot en met 30 juni 2021, zonder de vereiste toelating of vergunning. De procureur-generaal had gevorderd het vonnis te vernietigen, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd, onder andere omdat het vonnis geen dictum bevatte. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vrije termijn van verblijf met 732 dagen heeft overschreden en heeft haar opnieuw veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van 1.000 US dollar, met een proeftijd van één jaar. De verdachte erkende dat zij langer op Bonaire verbleef dan toegestaan, maar voerde aan dat zij geen schade had toegebracht aan anderen. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de overtreding van de Wet toelating en uitzetting BES. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de immigratiewetgeving en de gevolgen van overtredingen daarvan.

Uitspraak

Hofnummer: H-120/22

Parketnummers: 480.00449/21
Uitspraak : 11 november 2024 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zittingsplaats Bonaire) (hierna: het Gerecht) van 2 augustus 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende op Curaçao, [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis voor het tenlastegelegde veroordeeld voor een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 2.500,00 US dollar.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. S. Verheijen, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman,
mr. M. Bijkerk, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd het vonnis te vernietigen, maar de beslissingen van het Gerecht over te nemen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, onder meer omdat het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg geen dictum bevat.
Tenlastelegging
Samengevat en zakelijk weergegeven is aan de verdachte overschrijding vrije termijn of toegang onder voorwaarden (artikel 5a WTU BES juncto art 4.2/4.4 BTU BES) ten laste gelegd, door in de periode van 2 oktober 2018 tot en met 30 juni 2021 als toerist op Bonaire te verblijven zonder toelating van rechtswege of bij vergunning verleend.
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij als Nederlandse, zonder toelating van rechtswege als toerist langer dan een periode van zes (6) maanden binnen een tijdvak van een (1) jaar in de openbare lichamen heeft verbleven, immers heeft zij door van 2 oktober 2018 tot en met 30 juni 2021 in het Openbaar lichaam Bonaire te verblijven, de vrije termijn met 732 dagen overschreden.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn omwille van de leesbaarheid in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Opgemerkt wordt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.

1. Een proces-verbaal van pro justitia oproeping/proces verbaal genummerd 2021007454, op 30 juni 2021 ambtsedig opgemaakt door de verbalisanten [verbalisanten] (bijlage). Daarin staat het volgende gerelateerd:

"(...) Tijdens de uitreiscontrole conform artikel 2t, lid 3, onder b van de Wet Toelating en Uitzetting BES zag(en) ik/wij, verbalisant(en), aan de stempels in het paspoort van verdachte, dat de vrije termijn van de verdachte was overschreden. De nationaliteit van de verdachte is Nederlandse, waarvoor een vrije termijn van honderdtachtig (180) dagen van kracht is. De verdachte gaf aan geen verblijfstatus te hebben voor de openbare lichamen.
De verdachte is de volgende periode(s) op de BES-eilanden verbleven:
Van 2 oktober 2018 tot en met 30 juni 2021
Openbaar lichaam: Bonaire.
De verdachte heeft haar vrije termijn met 732 dagen overschreden aan de hand van de in- en uitreisstempels in het paspoort. (...)"

2. Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2024:

Ik ben langer op Bonaire verbleven dan was toegestaan. Ik wist dat dat illegaal was.
Bewijsmotivering
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende aangevoerd.
- De overtreden verbodsbepaling in artikel 4.2 lid 3 van het Besluit toelating en uitzetting BES (hierna: BtuBES) is niet van toepassing omdat artikel 5a van de Wet toelating en uitzetting BES (hierna: WtuBES) voor deze verbodsbepaling geen wettelijke grondslag biedt. Bovendien heeft het Gerecht verzuimd aan te geven dat de verdachte op grond van artikel 26 lid 2 WtuBES is veroordeeld.
- Artikel 12, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) kent Nederlandse burgers het vrij vestigingsrecht in eigen land toe, zodat artikel 26, tweede lid, WtuBES buiten toepassing dient te worden gelaten.
- Voorts staat artikel 26 IVBPR toelatingsdiscriminatie tussen verscheidene groepen Nederlanders niet toe, zeker niet als zulke discriminatie met strafrechtelijke sancties wordt gehandhaafd. Artikel 26, lid 2, WtuBES dient mitsdien buiten toepassing te worden gelaten.
Het Hof overweegt als volgt.
Dat de verdachte de hiervoor bedoelde vrije termijn voor verblijf in Bonaire heeft
overschreden wordt niet betwist.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat artikel 5a Wtu BES niet de wettelijke grondslag biedt voor artikel 4.2, derde lid, Btu BES omdat het artikel ziet op nadere regels voor het verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning voor korter dan zes maanden, overweegt het Hof dat artikel 4.2, derde lid, Btu BES is opgenomen in Btu BES in de bepalingen die zijn grondslag vinden in de Wtu BES. Dat de Wtu BES ook de grondslag is voor artikel 4.2, derde lid, Btu BES leidt het Hof af uit de omstandigheid dat hoofdstuk 4 van Btu BES (Toelating van rechtswege) in artikel 4.1 aanvangt met een verwijzing naar artikel 5a Wtu BES en dat ook overigens uit het stelsel van beide regelingen kan worden afgeleid dat artikel 4.2, derde lid zijn grondslag vindt in de Wtu BES. Het verweer wordt verworpen.
Het Gerecht onderschrijft dat het Gerecht heeft verzuimd melding te maken van de strafbepaling van artikel 26 Wtu. Het Hof zal dit herstellen.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat de bepalingen uit en krachtens de Wtu BES die door de verdachte zijn overtreden onverbindend zijn dan wel buiten toepassing dienen te worden gelaten omdat deze in strijd zijn met het discriminatieverbod en het recht op vrije vestiging dat in diverse verdragsbepalingen wordt gegarandeerd, overweegt het Hof dat de enkele omstandigheid dat personen die niet op Bonaire wonen aan formaliteiten worden onderworpen als zij op het grondgebied van Bonaire willen gaan verblijven voor een termijn langer dan 180 dagen, zoals het doen van een aanvraag daartoe, op zichzelf beschouwd geen schending van het discriminatieverbod oplevert en evenmin een schending van het recht op vrije vestiging. Niet is gebleken dat de verdachte bij de Bonairiaanse autoriteiten een aanvraag heeft gedaan voor een verblijf langer dan de voor haar geldende vrije termijn. Evenmin is gebleken dat haar in strijd met het discriminatieverbod of het verbod op vrije vestiging toegang is geweigerd.
Het Hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd en het verhandelde ter terechtzitting geen reden om de bepalingen uit en krachtens de Wtu BES die door de verdachte zijn overtreden onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten.
De wet- en regelgeving is op dusdanige wijze ingericht dat landen zelf over bepaalde vrijheid beschikken het wettelijk bestel nader in te richten. Van enige verdragsrechtelijke schending is naar het oordeel van het Hof in dit geval niet gebleken (ECLI:NL:OGHACMB:2017:103). De verdachte heeft door haar handelen de wet overtreden, hetgeen zij erkent. Het Hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 5a en 26 van de WtuBES en wordt, in samenhang met artikel 4.2 BtuBES, als volgt gekwalificeerd:
overtreding van de krachtens artikel 5a van de Wet toelating en uitzetting BES gegeven voorschriften.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de gedraging die verdachte wordt verweten te hebben gepleegd (overtreding van artikel 4.2, lid 3, BtuBES) in geen enkel opzicht wederrechtelijk is en ook aan niemand materiële of immateriële schade heeft toegebracht, ook niet aan de gemeenschap.
In navolging op het voorgaande oordeelt het Hof dat ook dit verweer niet kan slagen. De verdachte heeft de wet overtreden; dat zij aan niemand schade zou hebben toegebracht, doet daar – wat daar ook van zij – niet aan af.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De verdediging heeft (meer subsidiair) verzocht de door het Gerecht opgelegde geldboete te matigen tot een bedrag van 50 dollar nu de financiële situatie van de verdachte zeer zwak is en zij een hoge boete niet kan betalen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft gedurende een periode van 732 dagen illegaal op Bonaire verbleven. Ter terechtzitting (in hoger beroep) is gebleken dat zij, als Curaçaose, bij haar partner op Bonaire heeft willen blijven. Inmiddels is deze relatie beëindigd en heeft ze een nieuwe partner in Curaçao. In de periode dat zij op Bonaire verbleef, heeft de verdachte twee oudere personen verzorgd waarmee ze inkomen heeft gegenereerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans niet kan werken en sinds kort onderstand krijgt.
Het Hof is, gezien het voorgaande, van oordeel dat voor de begane overtreding een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte in dit geval passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 27, 27a en 28 van het Wetboek van Strafrecht BES, en artikel 5a en 26 WtuBES zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
USD 1.000,00 (duizend), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 1 (een) jaaraan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.W. van ‘t Westeinde, voorzitter, mr. M.C.B. Hubben en mr. W. Foppen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.K.M. Pouw, griffier, en op 11 november 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Bonaire.
De griffier en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.