In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en wonende op Curaçao, was eerder veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van 2.500 US dollar voor het illegaal verblijf op Bonaire van 2 oktober 2018 tot en met 30 juni 2021, zonder de vereiste toelating of vergunning. De procureur-generaal had gevorderd het vonnis te vernietigen, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd, onder andere omdat het vonnis geen dictum bevatte. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vrije termijn van verblijf met 732 dagen heeft overschreden en heeft haar opnieuw veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van 1.000 US dollar, met een proeftijd van één jaar. De verdachte erkende dat zij langer op Bonaire verbleef dan toegestaan, maar voerde aan dat zij geen schade had toegebracht aan anderen. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de overtreding van de Wet toelating en uitzetting BES. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de immigratiewetgeving en de gevolgen van overtredingen daarvan.