In deze zaak gaat het om een teruggavebeschikking van winstbelasting uit 2013, waarbij de naamloze vennootschap [appellante] vordert dat het Land Sint Maarten en de Ontvanger een bedrag van NAf 174.705 aan haar betalen. Het Land c.s. weigert betaling en beroept zich op verjaring van de vordering van [appellante] en op verrekening met openstaande belastingaanslagen uit 1997 en 1998. In eerste aanleg is de vordering afgewezen omdat deze volgens het Gerecht was verjaard. Het Hof beoordeelt de zaak in hoger beroep, waarbij [appellante] haar eis heeft vermeerderd en vier grieven heeft ingediend tegen het vonnis van het Gerecht.
Het Hof stelt vast dat de verjaringstermijn van vijf jaar is aangevangen op de datum van de teruggavebeschikking, 30 september 2013, en dat deze niet tijdig is gestuit. Het Hof oordeelt dat het beroep van de Ontvanger op verjaring niet onaanvaardbaar is, ondanks de lange wachttijd van de Inspecteur om een beslissing te nemen op de bezwaren van [appellante]. Het Hof bevestigt dat de Ontvanger de teruggave mag verrekenen met belastingschulden, ook als deze verjaard zijn, en dat de primaire vordering van [appellante] is verjaard. Het hoger beroep van [appellante] slaagt niet, en het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten.