Uitspraak
Inleiding
Aangevallen uitspraak
Het Gerecht heeft de bouwhoogte van het bouwwerk vastgesteld op 8,68 m. Het advies van de Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ordening en Planning (hierna: ROP) van 18 maart 2021 is daar dus terecht van uitgegaan. De 0,68 m extra bouwhoogte moet worden afgewogen tegen de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving. Gelet op het advies van ROP heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de omwonenden als gevolg van de overschrijding niet onaanvaardbaar worden gehinderd. Voorts heeft het Gerecht overwogen dat de woning niet als ontsierend, hinderlijk of brandgevaarlijk is. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van gevaar voor de veiligheid van het verkeer of hinder in dat verband. Over het bebouwingspercentage heeft het Gerecht overwogen dat de grondoppervlakte en de inhoud van een bouwwerk gemeten worden tussen de buitenwerkse gevelvlakken. De leefruimten aan de achterkant en zijkant van de woning, evenals de trappen, tellen daarom niet mee bij de vaststelling van het grondoppervlak. De carport telt wel mee en is ook meegeteld. De minister heeft het grondoppervlak terecht vastgesteld op 228 m² en de oppervlakte van het perceel op 552 m². Dit levert een bebouwingspercentage van 41% op, hetgeen onder de toegestane 45% blijft. Ten slotte overschrijdt de carport de gevelrooilijn niet.
Hoger beroep
Artikel 9 van zowel de Lvgrop als de EROC bepalen dat in een ontwikkelingsplan bestemmingsvoorschriften kunnen worden opgenomen, en dat deze bestaan uit een of meer bestemmingskaarten met bijbehorende bepalingen.
Het EOP is een ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften dat in 1995 is vastgesteld door de Eilandsraad van het toenmalige eilandgebied Curaçao. Uit artikel 1, tweede lid, van het EOP volgt dat de bestemmingsvoorschriften van het EOP bestaan uit:
"deel C1, bevattende bestemmingskaart no. 1, waarop de bestemmingen van de grond staan aangegeven met uitzondering van de bestemming hoofdwegen;
en bevattende bestemmingskaart no. 2, waarop de bestemming hoofdwegen staat aangegeven;
deel C2, dat bestaat uit deze bepalingen, gegeven in verband met de op de bestemmingskaarten no. 1 en 2 aangeduide bestemmingen."
Op bestemmingskaart no. 1 zijn onder meer de bestemmingen "Stedelijk woongebied" en "Water" aangegeven. In artikel 3 van het EOP staan voorschriften voor de bestemming "Stedelijk woongebied" en in artikel 13 voor de bestemming "Water". Op grond van artikel 3, eerste lid, van het EOP zijn de gronden, welke op bestemmingskaart no. 1 als zodanig zijn aangegeven, bestemd voor handhaving en versterking van het stedelijk woongebied van Curaçao. Op grond van artikel 13, eerste lid, van het EOP zijn de gronden, welke op bestemmingskaart no. 1 als zodanig zijn aangegeven, bestemd voor water ten dienste van de scheepvaart, de waterhuishouding van het eiland en recreatie en zijn tevens bestemd voor behoud en herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden.
De door de omwonenden ingebrachte kaarten en meetbrieven van ná de vaststelling van het EOP geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is in aanmerking genomen dat alle in blauw ingetekende grenzen op de kaart van de minister volledig overeenstemmen met de grenzen die zijn aangegeven op de tekening van Domeinbeheer van 10 september 2014. Ook is daarop een destijds al aanwezig opstal met steiger uit 1989 ingetekend. Het enige verschil tussen de kaart van de minister en de tekening van Domeinbeheer is de benaming van de kadastrale grens. Blijkens de kaart is het een 'kadastrale grens' en blijkens de tekening is het 'kant water'. De grens die op de kaart van de minister is omschreven als 'kustlijn uit 1989' is op de kaart van Domeinbeheer wel ingetekend, maar niet omschreven. Wat de ingebrachte meetbrieven betreft, zijn daarop alleen de kadastrale grenzen van de percelen aangegeven en niet de kustlijn uit 1989. De kadastrale grenzen zijn exact gelijk aan de kadastrale grenzen zoals ingetekend op de kaart van de minister. Op een van de meetbrieven is de kadastrale grens aangeduid als de hoogwaterlijn van het Spaanse Water. Als de omwonenden worden gevolgd in hun stelling dat de bestemming "Water" begint vanaf de grens 'kant water', zijnde de kadastrale grenzen, betekent dat dat alle gronden tussen de kadastrale grenzen en de 'kustlijn uit 1989' bestemd zijn als "Water", terwijl zich op die gronden een opstal met steiger bevindt dat al aanwezig was ten tijde van de voorbereiding en de vaststelling van het EOP. Het Hof acht het niet aannemelijk dat de bestemmingskaartmaker destijds gronden met daarop een opstal met steiger heeft bestemd als "Water". Het verschil tussen de kadastrale grenzen die zijn aangeduid als 'kant water' en de grenzen die zijn aangeduid als 'kustlijn uit 1989' kan bovendien worden verklaard door de hoog- en laagwaterlijn van het Spaanse Water, zoals een van de omwonenden ook op de zitting heeft toegelicht. Het is niet ondenkbaar dat Domeinbeheer en het Kadaster bij het vastleggen van de kadastrale grenzen uit zijn gegaan van de hoogwaterlijn, terwijl de bestemmingskaartmaker uit is gegaan van de laagwaterlijn. Dat betekent echter niet dat de bestemming "Water" begint bij de kadastrale grenzen dan wel de hoogwaterlijn. Een bestemmingsgrens hoeft immers niet gelijk te zijn aan een kadastrale grens.
Indien het schetsplan geen beleidsregel bedoeld in artikel 15 van het EOP is, betogen de omwonenden dat het schetsplan een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, is met daarin algemeen verbindende voorschriften. Het Bestuurscollege was destijds op grond van artikel 59 van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen bevoegd algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.
Het schetsplan is verder naar zijn aard geen beleidsstuk. Gelet op de opzet en inhoud van het schetsplan lijkt het eerder op een (voor)ontwerp van een ontwikkelingsplan dat nooit is vastgesteld door de toenmalige Eilandsraad, het destijds op grond van artikel 7 van de Lvgro bevoegde orgaan voor het vaststellen van een ontwikkelingsplan. Vastgesteld moet worden dat het toenmalige Bestuurscollege anderszins geen bevoegdheid had voor het vaststellen van een ontwikkelingsplan. Daar doet niet aan af dat het Bestuurscollege een bevoegdheid had tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften. Een algemene bevoegdheid daartoe kan het in de Lvgro, EROC, EOP en Bwv neergelegde stelsel niet opzij zetten. De voorschriften in het schetsplan kunnen daarom niet aan [vergunninghouder] worden tegengeworpen. Het betoog slaagt niet.
Op grond van artikel 3, tweede lid, onder d, van het EOP dient, indien bouwvergunning wordt gevraagd voor een bouwhoogte van meer dan 8 m, een afweging plaats te vinden tussen het met die grotere bouwhoogte te dienen belang en de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving die door die grotere bouwhoogte eventueel kan ontstaan.
Aldus moet de vraag worden beantwoord of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [vergunninghouder] bij een gemiddelde grotere bouwhoogte van 0,68 m zwaarder weegt dan het belang van de omwonenden bij een maximale bouwhoogte van 8 m. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend. Op de zitting heeft [vergunninghouder] toegelicht wat zijn belang is bij een grotere bouwhoogte. De 8 m is niet bewust overschreden omdat [vergunninghouder] bij het opstellen van het bouwplan in de veronderstelling verkeerde dat de bouwhoogte 7,86 m was doordat er een grondlaag van 1 m zou worden uitgegraven. Het belang van [vergunninghouder] bij het vasthouden aan zijn bouwplan moet worden afgewogen tegen het belang van de omwonenden. Bij de toetsing van het bouwplan heeft de minister vastgesteld dat de gemiddelde bouwhoogte 8,68 m bedraagt en bezien of de overschrijding van 0,68 m onaanvaardbare gevolgen heeft. Daarvan is volgens de minister geen sprake omdat er door de sterk hellende percelen slechts een bouwlaag zichtbaar is vanaf de straat. Verder is vanaf de straat bezien de bouwhoogte, architectuur en het bouwvolume vergelijkbaar met omliggende woningen. De minister heeft onderkend dat het uitzicht van de directe buren voor wat betreft het zijaanzicht enigszins zal worden ontnomen, maar dat is ook het geval bij een maximale bouwhoogte van 8 m. Ten slotte zijn de gevolgen voor wind en zon bekeken, alsmede mogelijke ontsiering, en deze gevolgen zijn niet onaanvaardbaar bevonden. De omwonenden hebben niet onderbouwd waarom desondanks sprake is van onaanvaardbare hinder of ontsiering voor de omgeving. De enkele stelling dat de woning naar de visie van de omwonenden te massaal is en daardoor ruimte, licht en lucht beperkt, is onvoldoende voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de omwonenden had moeten uitvallen. Gelet op de betrekkelijk geringe overschrijding van de bouwhoogte met 0,68 m en de beperkte gevolgen voor de omwonenden van die overschrijding valt niet in te zien waarom de minister het belang van [vergunninghouder] bij een grotere bouwhoogte niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van de omwonenden bij een bouwhoogte van 8 m. Het betoog slaagt niet.
Ook voeren zij aan dat de carport, zoals het Gerecht ook heeft overwogen, onderdeel is van het hoofdgebouw. Blijkens de bouwtekeningen is het hoofdgebouw over de rooilijn gebouwd en dat mag niet.
Op grond van de Normen en Richtlijnen 2005 geldt voor een ontwikkeling van woningbouw een maximaal bebouwingspercentage van 45% per perceel.
.
Landsverordening Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (A.B. 1995, no. 36)
[…]