ECLI:NL:OGHACMB:2024:220

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
BON202100096 – BON2022H00050
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over perceel grond in Rincon, Bonaire

In deze zaak staat de eigendom van een perceel grond van ruim 9.000 m2 in Rincon centraal. De geïntimeerden claimen dat hun voorvader de eerste bezitter was en dat zij als erfgenamen het perceel in eigendom hebben. Het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) betwist deze claim en stelt dat het perceel nooit eigendom is geweest van de voorvader van de geïntimeerden. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de voorvader van de geïntimeerden het perceel in eigendom heeft verkregen, maar heeft de verzoeken van de geïntimeerden afgewezen wegens gebrek aan belang. Het OLB is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.

De procedure begon met een beroepschrift van het OLB op 1 november 2022, waarin het de vernietiging van de eindbeschikking van het Gerecht vroeg. De geïntimeerden hebben hierop gereageerd met een verweerschrift en een verzoek tot incidenteel hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 november 2023. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat het OLB onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het perceel aan hen toebehoort. Het Hof heeft vastgesteld dat de eigendom van het perceel niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen en dat de geclaimde eigendom door de geïntimeerden niet kan worden uitgesloten.

Het Hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling en heeft de geïntimeerden opgedragen om een volledige kopie van een relevante notariële akte aan het OLB te verstrekken. De beslissing van het Hof is op 3 september 2024 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: BON202100096 – BON2022H00050
Uitspraak: 3 september 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
het OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
zetelend op Bonaire,
in eerste aanleg belanghebbende,
thans appellant in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. T.L.H. Peeters,
tegen
1.
[Geïntimeerde 1],
wonende in [woonplaats A],
2) [
[Geïntimeerde 2],
wonende in [woonplaats B],
3) [
[Geïntimeerde 3],
3) [
[Geïntimeerde 4],
3) [
[Geïntimeerde 5],
3) [
[Geïntimeerde 6],
3) [
[Geïntimeerde 7],
3) [
[Geïntimeerde 8],
3) [
[Geïntimeerde 9],
3) [
[Geïntimeerde 10],
3) [
[Geïntimeerde 11],
allen wonende op [woonplaats C],
in eerste aanleg verzoekers,
thans geïntimeerden in principaal hoger beroep, appellanten in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.
Partijen worden hierna het OLB en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is bij wie de eigendom rust van een perceel grond van ruim 9.000 m2 in Rincon. Volgens [geïntimeerden] was hun voorvader de eerste bezitter en hebben zij als erfgenamen het perceel in eigendom. Zij wensen dat de eigendom formeel wordt vastgesteld en dat de rechter beslissingen neemt over de onverdeelde zaak. Het OLB is van mening dat het perceel nooit eigendom van (de voorvader van) [geïntimeerden] is geweest en dat het perceel toebehoort aan het OLB. Het Gerecht heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat de voorvader van [geïntimeerden] het perceel in eigendom heeft verkregen. De verzochte verklaring voor recht en het verzoek om de procedure om te zetten in een verdelingsprocedure zijn wegens gebrek aan belang afgewezen. Het Hof beoordeelt de zaak opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 1 november 2022 ingekomen beroepschrift, met producties, is het OLB in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 28 september 2022 uitgesproken eindbeschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft het OLB gronden tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en de oorspronkelijke verzoeken alsnog zal afwijzen en voor recht zal verklaren dat het OLB eigenaar is van het betreffende perceel met veroordeling van [geïntimeerden]– uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
2.2
Bij verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, hebben [geïntimeerden] de gronden bestreden. Zij verwijzen daarin naar bij brief van 22 november 2023 overgelegde producties. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen, de verzoeken van het OLB zal afwijzen, het OLB zal bevelen om op grond van artikel 843a Rv BES een gewaarmerkt exemplaar van het Gouvernementeel Besluit van 22 januari 1875 aan [geïntimeerden] over te leggen, en voor recht zal verklaren dat (wijlen) [overledene] (sinds 22 januari 1875) eigenaar is van het perceel, met veroordeling van het OLB – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en rente.
2.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 27 november 2023 op Bonaire.
2.4
Het OLB heeft daarna op 23 januari 2024 een akte/verweerschrift op het incidenteel appel genomen.
2.5
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[geïntimeerden] zijn nakomelingen van [overledene], overleden op [datum] 1888. [overledene] had minimaal vier kinderen uit een huwelijk. Twee van hen ([persoon 1 en 2]) zijn als baby overleden. Twee andere zijn: [persoon 3], geboren in 1877 (mogelijkerwijs ook aangeduid als [persoon 3] of alleen [persoon 3]; anders duiden die benamingen mogelijkerwijs op een ander kind van [overledene] uit zijn huwelijk) en [persoon 4], geboren in 1883 (ook aangeduid als [persoon 4]). Mogelijk was ook een kind uit dit huwelijk: [persoon 5] (ook aangeduid als alleen [persoon 5], geboortedatum onbekend). [persoon 3] had een zoon, [persoon 6], die is geboren op [datum] 1903 en overleden op [datum] 1960 en was gehuwd met de inmiddels ook overleden [persoon 7].
3.1.2
In Rincon op Bonaire bevindt zich een perceel grond (hierna: het perceel). Het perceel staat ingeschreven in de openbare registers van de Stichting Kadaster & Hypotheekwezen Bonaire (hierna: het Kadaster). Een door het Kadaster afgegeven document, getiteld ‘schriftelijke inzage’ vermeldt onder meer:
“Ten name van: Eigenaar Onbekend (1/1)
Staat: Een eigendomsperceel grond gelegen te Rincon op Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 2, sectie B, nummer 373, groot 9.180 m2 (kunuku)
Verkregen bij: Geen titel van aankomst
(…)
Opmerking
Volgens domein in kaart gebrachte gronden staat de naam [overledene], overleden (…)”.
3.1.3
In het verwijzingsregister van het Kadaster staat bij het perceel onder meer vermeld:
Eigenaar onbekend
Volgens het register der in kaart gebrachte gronden eigendom van [overledene], overleden, p/a [persoon 7], geb. [achternaam], geb. 29/11/1906 (…)
Hiervan is afgesplitst:
(…) Rbr. d.d. 3-1-1939 zie (…) 1355
(…) Rbr. d.d. 6-3-1948 zie (…) 1356
N.B. Volgens akte C15-165 is het bewijs van eigendom van [overledene] een Gouv Besluit van 22 januari 1875!
3.1.4
Blijkens deze vermelding in het verwijzingsregister zijn in 1939 en 1948 twee delen afgesplitst van het perceel. De in het verwijzingsregister genoemde “Rbr.” staat voor Rooibrief.
3.1.5
In een kopie van een notariële akte van 13 april 1939, betreffende de koop van een deel van het perceel ten behoeve van [persoon 6](de eerste afsplitsing), staat, voor zover hier van belang als omschrijving van het gekochte:
“(…)
Een stuk grond gelegen in het vierde district op het eiland Bonaire, deel uitmakende van een stuk grond toebehoord hebbende aan wijlen [overledene] nader omschreven in den op den derden Januari negentienhonderd en negenendertig daarvan opgemaakten rooibrief als volgt: Het stuk grond wordt begrensd: Ten Noorden en ten Oosten door het perceel in eigendom toebehoord hebbende aan wijlen [overledene], ten Zuiden door den publieken weg, ten Westen door het perceel in eigendom toebehoord hebbende aan wijlen [overledene].”
en
“(…)
De comparant sub primo genoemd [Hof: die is in de akte aangeduid als [persoon 8]] verklaarde dat [overledene] en diens echtgenoote, reeds vele jaren ab intestato overleden zijn met achterlating van hunne eenige erfgenamen volgens de wet, hun drie kinderen, zijnde de sub primo genoemde comparant , [persoon 9] en [persoon 10], die dus samen de eenige rechthebbende op boven vermeld stuk grond zijn, waarvan het bewijs van eigendom is: een bewijs van afstand in eigendom volgens Gouvernementsbesluit van den twee en twintigsten Januari achttien honderd en vijf en zeventig.”
3.1.6
Het register van overschrijvingen C18-115 vermeldt, voor zover hier van belang, met betrekking tot de koop van een tweede deel van het perceel in 1948 (de tweede afsplitsing):
“Mejuffrouw [persoon 9] (…), ten deze handelende voor zichzelf en als mondeling gemachtigde van haar broer [persoon 10] (…), beiden de enige erfgenamen van wijlen [overledene];
(…)
Het opgemeten stuk grond wordt begrensd als volgt: Ten Noorden door het overblijvend stuk grond in eigendom toebehorend aan [overledene]. Ten Oosten door een publieke weg (…). Ten Zuiden door een publieke weg (…) Ten Westen door een stuk grond in eigendom toebehorende aan [persoon 6].
3.1.7
In de zaak Boezem inz TRAS DI MONTAÑA (BON201900694) heeft [naam], verbonden aan het Kadaster, (hierna: [naam]) op verzoek van het Gerecht, samengevat en voor zover hier van belang, de volgende toelichting gegeven. Bonaire heeft in de periode 1970 tot 1980 gekadastreerd en een verwijzingsregister bijgehouden. Uit de perceelskaart blijkt of het perceel in die tijd is geregistreerd als eigendomsgrond. Als uit de perceelskaart blijkt dat er geen titel van aankomst bekend is, dan betekent dit dat men geen notariële akte heeft kunnen vinden, waaruit blijkt dat de op de perceelskaart vermelde zakelijk gerechtigde/eigenaar, eigenaar is geworden. Men heeft dat dus niet kunnen registreren. De vermelding “Eigenaar onbekend” houdt in dat er geen titel van aankomst is gevonden die aangeeft dat de genoemde eigenaar via een notariële akte eigenaar is geworden. In het verleden was er geen Kadaster en waren er geen notarissen op Bonaire, die zaten op Curaçao. In het hele proces van kadastrering is meegenomen wie men denkt dat het bezit heeft van het perceel.
3.2
In deze rechtszaak hebben [geïntimeerden] verzocht primair een verklaring voor recht dat het perceel eigendom is van [geïntimeerden] door verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring, doordat (de erven van) [persoon 6] het terrein al meer dan 30 jaar bezitten. Subsidiair hebben [geïntimeerden] hun verzoek gebaseerd op artikel 3:200a BW BES, stellende dat zij erfgenamen zijn in een langdurig onverdeelde gemeenschap in de zin van dat artikel.
3.3
Na eerdere tussenbeschikkingen op 14 april 2021 en 23 februari 2022 heeft het Gerecht bij de bestreden eindbeschikking het primair en subsidiair verzochte afgewezen wegens gebrek aan belang. Het Gerecht heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is dat [overledene] sinds jaar en dag als eigenaar van het perceel wordt aangemerkt, dat het OLB (en zijn rechtsvoorgangers) dat jaren in stand hebben gelaten en dat – bij gebreke van aanwijzingen die op het tegendeel wijzen – het Gerecht onder die omstandigheden ervan uitgaat dat [overledene] de eigendom van de percelen heeft verkregen bij en op grond van een Gouvernementeel Besluit van 22 januari 1875. Daarnaast heeft het Gerecht overwogen dat niet is komen vast te staan dat de deelgenoten in het perceel niet zelf tot overeenstemming kunnen komen en dat zij zich ten aanzien van een verdeling van het perceel kunnen wenden tot de notaris.
3.4
Het OLB is in beroep gekomen van de eindbeschikking van het Gerecht en de daaraan voorafgaande tussenbeschikkingen, terwijl het OLB in het dictum in het gelijk is gesteld. De verzoeken van [geïntimeerden] zijn immers afgewezen. Het OLB stelt belang te hebben bij het hoger beroep, omdat het Gerecht er in zijn overwegingen vanuit gaat dat [overledene] de eigendom van de percelen heeft verkregen en dat is volgens het OLB rechtens niet juist. Het Hof legt de eindbeschikking ook zo uit dat de eerste rechter bindend tussen partijen heeft beslist dat [overledene] eigendom van het perceel heeft verkregen, dat het perceel deel is van de nalatenschap en dat die nalatenschap voor verdeling in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheid dat deze beslissing tot bindend uitgangspunt zal dienen bij de verdeling van de nalatenschap, oordeelt het Hof dat het OLB voldoende belang heeft bij het hoger beroep.
3.5
Het gaat in deze zaak allereerst om de toepassing van artikel 5:24 BW BES. Dat luidt:
Onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben, behoren toe aan het openbaar lichaam waar zij zijn gelegen.
3.6
Het OLB heeft gronden aangevoerd tegen het oordeel van het Gerecht dat [overledene] de eigendom heeft verkregen bij en op grond van een Gouvernementeel Besluit van 22 januari 1875. Volgens het OLB is deze beslissing niet gemotiveerd, niet gebaseerd op enige (kenbare) rechtsregel of rechtsbeginsel en heeft het Gerecht nagelaten te motiveren waarom artikel 5:24 BW BES niet is toegepast. [geïntimeerden]stellen eigenaar te zijn van het perceel, en gelet op voormeld artikel rusten stelplicht en bewijslast op [geïntimeerden] Aldus het OLB.
3.7
Ingevolge artikel 5:24 BW BES behoren onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben toe aan het OLB. Anders dan het OLB meent brengt dit artikel niet zonder meer mee dat het perceel aan hem toebehoort. In een uitspraak van 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:696) heeft de Hoge Raad in een Sint Maartense zaak overwogen dat voor het intreden van het door artikel 5:24 BW Sint Maarten in het leven geroepen rechtsgevolg dat de onroerende zaak toebehoort aan (in dat geval) het Land, het niet voldoende is dat onbekend is wie de eigenaar ervan is, maar dat vereist is dat de onroerende zaak geen andere eigenaar heeft. Indien het Land zich erop beroept eigenaar te zijn van een stuk grond, omdat die grond geen andere eigenaar heeft, rusten stelplicht en bewijslast daarvan op het Land. Hetzelfde geldt in deze zaak voor het OLB.
3.8 [
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat [overledene] de eerste bezitter en gebruiker was van het perceel. Zij verwijzen ter onderbouwing daarvan naar de opmerking in het openbare register van het Kadaster (3.1.2) en de aantekeningen in het verwijzingsregister (3.1.3). Daaruit kan worden afgeleid dat [overledene] bij Gouvernementeel Besluit van 22 januari 1875 de eigendom van het perceel heeft verkregen. Aangenomen kan worden, op basis van de uitleg van het Kadaster (3.1.7) dat het perceel niet bij notariële akte is geleverd aan [overledene] of (een van) zijn rechtsopvolgers, maar dat het perceel wel in bezit was van [geïntimeerden] Daarnaast komt de eigendomsvermelding terug in de notariële akte opgemaakt na de afsplitsing van een deel van het perceel in 1939 en in het register van overschrijvingen met betrekking tot de tweede afsplitsing in 1948.
3.9
Het Hof is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven vermeldingen in de openbare registers van de eigendomsverkrijging door [overledene] bij Gouvernementeel Besluit in 1875 en de verwijzingen ernaar onder andere door de notaris bij de latere afsplitsing van een deel van het perceel meebrengen dat niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat het perceel geen eigenaar heeft. Heel goed mogelijk is dat [overledene] althans zijn rechtsopvolgers de eigendom heeft/hebben verkregen. Het beroep van het OLB op artikel 5:24 BW BES dat aangenomen moet worden dat er geen andere eigenaar is en het perceel aan hem toebehoort gaat dus niet op.
3.10 [
[geïntimeerden] hebben in incidenteel hoger beroep verzocht te verklaren voor recht dat (wijlen) [overledene] (sinds 22 januari 1875) eigenaar is van het perceel, dan wel een beslissing te nemen die het Hof geraden acht. Anders dan het Gerecht is het Hof van oordeel dat [geïntimeerden] belang hebben bij de verzochte verklaring van recht. Zij wensen immers verdeling van het perceel tussen de deelgenoten en daarvoor zullen zij een notaris moeten inschakelen en de nodige formaliteiten bij (overheids)diensten moeten verrichten. De conclusie dat het beroep van het OLB op artikel 5:24 BW BES niet opgaat, leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat de eigendom van het perceel bij [geïntimeerden] ligt. In hoger beroep hebben [geïntimeerden] het (eerder in eerste aanleg gedane) beroep op verjaring nader ingevuld door te verwijzen naar de notariële akte van 13 april 1939 en de passage in het register van overschrijvingen (C18-115) en de daarin genoemde afsplitsingen van het perceel (genoemd onder 3.1.5 en 3.1.6). Kennelijk beroepen [geïntimeerden] zich hiermee op bezitsdaden, verricht door de nakomelingen van [overledene], die ertoe hebben geleid dat twee delen van het perceel zijn afgesplitst en in eigendom zijn overgedragen aan respectievelijk [persoon 6] en de weduwe van [persoon 8].
3.11
Het OLB heeft in zijn akte/verweerschrift op het incidenteel appel gereageerd op de hiervoor genoemde stukken en aangevoerd dat de handgeschreven stukken, waarin wordt gesproken over de verkoop van de stukken grond van het grotere perceel (de twee afsplitsingen als hiervoor bedoeld) niet compleet zijn. Zo zou de tekst van de akte (bedoeld onder 3.1.5) na de tweede pagina plotseling stoppen. Het Hof beschikt wel over de volledige akte van in totaal 4 pagina’s. Het lijkt er dan ook op dat per abuis aan het OLB niet de volledige tekst van de akte is verschaft en niet dat het de bedoeling is van [geïntimeerden] om het Hof op het verkeerde been te zetten. Het Hof zal [geïntimeerden] verzoeken een kopie van de volledige tekst van de handgeschreven akte van 13 april 1939 (productie H3) aan het OLB te verstrekken, waarna het OLB in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren op de gevolgen van de inhoud van die akte voor het beroep op verjaring. Het Hof zal de zaak verwijzen naar de rol. Uiterlijk binnen twee weken na de dag van deze uitspraak dient [geïntimeerden] een volledige kopie van de akte van 13 april 1939 aan de gemachtigde van het OLB te verstrekken waarna het OLB in de gelegenheid zal worden gesteld zich op de rol van 29 oktober 2024 bij akte uit te laten als hiervoor bedoeld.
3.12
Over het bij incidenteel appel gedane verzoek van [geïntimeerden] om te bevelen dat het OLB een gewaarmerkt exemplaar zal overleggen van het Gouvernementeel Besluit van 22 januari 1875 zal het Hof nu al een beslissing nemen. Het OLB heeft gedurende de hele procedure tot nu toe aangevoerd dit besluit niet te hebben gevonden. Het Hof gaat er dan ook van uit dat het OLB niet over het Besluit beschikt. Toewijzing van het verzoek is niet zinvol, omdat het OLB er niet aan zal kunnen voldoen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bepaalt dat mr. Nicolaas namens [geïntimeerden] uiterlijk binnen twee weken na de dag van uitspraak van deze beschikking een volledige kopie van de notariële akte van 13 april 1939 (productie H3), aan de gemachtigde van het OLB afgeeft;
verwijst de zaak naar de Hofrol op Curaçao van
dinsdag 29 oktober 2024voor akte uitlating productie aan de zijde van het OLB;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.W.A. Vonk, G.C.C. Lewin, en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.