ECLI:NL:OGHACMB:2024:192

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
CUR2023H000123
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst en inkorting van arbeidsvoorwaarden door de Sociale Verzekeringsbank in het kader van Covid-19 bezuinigingsmaatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in Curaçao, die in de jaren 2021, 2022 en 2023 eenzijdig de arbeidsvoorwaarden van haar personeel heeft ingekort als gevolg van bezuinigingsmaatregelen in het kader van de Covid-pandemie. De werkneemster, die sinds 1995 in dienst is bij SVB, heeft de rechtbank verzocht om de inkorting van haar arbeidsvoorwaarden ongedaan te maken en schadevergoeding te eisen. De rechtbank heeft haar verzoek afgewezen, waarna de werkneemster in hoger beroep ging.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Stoof-Mammoet-rechtspraak, die bepaalt dat een werkgever onder bepaalde omstandigheden eenzijdig arbeidsvoorwaarden kan wijzigen. Het Hof oordeelt dat SVB in deze uitzonderlijke omstandigheden, waaronder de financiële crisis veroorzaakt door de Covid-pandemie, gerechtigd was om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen. De werkneemster had onvoldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de inkorting onterecht was. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vorderingen van de werkneemster af, waarbij zij ook in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202303886-CUR2023H000123
Uitspraak: 8 oktober 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[De werkneemster],
wonende in [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg verzoekster,
hierna te noemen: de werkneemster,
gemachtigde: mr. R. Tromp,
tegen
de openbare rechtspersoon
,
de SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd in Curaçao,
geïntimeerde, in eerste aanleg verweerster,
hierna te noemen: SVB,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols.

1.De zaak in het kort

Eenzijdige wijziging arbeidsovereenkomst. SVB Curaçao heeft in 2021, 2022 en 2023 de arbeidsvoorwaarden van haar personeel ingekort (geen loonindexering toegepast, geen periodieke verhogingen toegekend en geen vakantiegeld uitgekeerd) wegens bezuinigingsmaatregelen mede als gevolg van de Covid-pandemie. Het Gerecht heeft de vorderingen van de werkneemster om dit ongedaan te maken afgewezen. Het Hof oordeelt met het Gerecht dat de werkgever gedurende de arbeidsovereenkomst eenzijdig mocht wijzigen met toetsing aan de Stoof-Mammoet-rechtspraak (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847) en bevestigt de uitspraak.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 4 april 2023 ingekomen beroepschrift (aangeduid als akte van hoger beroep en memorie van grieven), met producties, is de werkneemster in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen en op 21 februari 2023 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht). Hierbij heeft de werkneemster acht grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking zal vernietigen en haar verzoeken alsnog zal toewijzen, met veroordeling van SVB tot betaling van NAf 30.058 aan schadevergoeding en tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
2.2
Nadat het Hof een mondelinge behandeling had bepaald heeft de werkneemster om uitstel van de zitting verzocht. Het Hof heeft dat verzoek toegestaan en de zaak verwezen naar de rol voor uitlating partijen inzake een schikking. Bij akte van 19 maart 2024 heeft de gemachtigde van de werkneemster meegedeeld dat geen schikking is bereikt waarna de zaak is verwezen naar een volgende rolzitting.
2.3
Op de rolzitting van 21 mei 2024 hebben partijen ieder schriftelijke pleitaantekeningen ingediend. Voorafgaand aan die rolzitting heeft de gemachtigde van de werkneemster bij brief van 14 mei 2024 producties ingediend, waarnaar hij in zijn schriftelijk pleidooi verwezen heeft.
2.4
Beschikking is aangezegd en nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1
De werkneemster is sinds 12 juni 1995 in dienst van SVB op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Op die arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van het Arbeidsvoorwaardenreglement voor het SVB-personeel (hierna: het arbeidsvoorwaardenreglement) van toepassing; die arbeidsvoorwaarden maken daarmee deel uit van die arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding.
3.2
SVB heeft bij brief van 19 januari 2021 aan haar personeel onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) De COVID-19 pandemie heeft een financieel en sociaaleconomische crisis op Curaçao veroorzaakt. Als gevolg hiervan is de regering genoodzaakt om kostenbesparende maatregelen te nemen. In het kader hiervan heeft het parlement van Curaçao in december 2020, de Landsverordening inkorting arbeidsvoorwaarden geaccordeerd (…)
De financiële resultaten van de SVB zijn in 2020 zwaar geraakt door het coronavirus. Naar verwachting zullen de fondsen van de SVB over 2020 een deficit hebben van om en na bij 90 miljoen guldens. De verwachting is dat in ieder geval gedurende de eerste helft van 2021 deze trend zich voortzet.
Naar aanleiding van de vorenstaande is de directie genoodzaakt maatregelen te nemen. De directie heeft besloten dat voor het jaar 2021:
-
ongeacht het prijsindexcijfer over het jaar 2020, de salarissen van het SVB personeel per 1 januari 2021 niet geïndexeerd zullen worden;
-
geen loontrede toegekend zal worden aan de medewerkers die een gunstige beoordeling hebben;
-
de uitbetaling van vakantie-uitkering opgeschort wordt (…)”.
3.3
SVB heeft bij brief van 16 mei 2022 aan haar personeel onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals reeds aan u medegedeeld, zijn de financiële resultaten van de SVB niet rooskleurig. De financiële en sociaal-economische crisis op Curaçao heeft ingrijpende gevolgen voor de financiën van de SVB. Daarnaast heeft de Regering op 30 juli 2021 besloten dat de SVB op haar beheerskosten NAf 9,2 mln. (23%) moet besparen. Dit houdt in dat de SVB naast de reeds genomen maatregelen (o.a. opschorten indexering, loonperiodieken en vakantiegeld) meer maatregelen moet nemen om de door de overheid geïndiceerde besparing te behalen. Dit betreft voornamelijk natuurlijke afvloeiing, alsook het niet vervangen van personeel dat met pensioen gaat. Als gevolg hiervan is de directie genoodzaakt om de kostenbesparende maatregelen op de arbeidsvoorwaarden van het personeel, te handhaven voor het jaar 2022 en 2023.
Het vorenstaande houdt in dat:
-
ongeacht de prijsindexcijfer over het jaar 2021 en het jaar 2022, de salarissen van het SVB personeel niet geïndexeerd zullen worden;
-
over de jaren 2021 en 2022 er geen loontrede toegekend wordt aan de medewerkers die een gunstige beoordeling hebben;
-
de uitbetaling van vakantie-uitkering over het jaar 2022 en het jaar 2023 opgeschort blijft(…)“.

4.De procedure bij het Gerecht

4.1
De werkneemster heeft (samengevat en na vermindering van eis) verzocht
(i) te verklaren voor recht dat SVB niet gerechtigd was tot éénzijdige wijziging van de hierna gespecificeerde arbeidsvoorwaarden van de werkneemster, dat die wijzigingen teniet moeten worden gedaan, met vergoeding van schade, op te maken bij staat;
(ii) SVB te veroordelen om aan de werkneemster alsnog uit te keren haar in 2021, 2022 en in 2023 toekomende vakantiegelden, niet uitbetaald salaris op grond van loonindexeringen en haar toekomende periodieke verhogingen, alles verhoogd met wettelijke rente en vertragingsrente en met veroordeling van SVB in de proceskosten.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de vorderingen van de werkneemster afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten.

5.De beoordeling

procesverloop
5.1
Uit het hierboven geschetste procesverloop leidt het Hof af dat beide partijen in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken in verzoekschriftprocedures hebben afgezien van een mondelinge behandeling in hoger beroep en in plaats daarvan schriftelijke pleitnotities hebben ingediend.
bestreden inkortingsmaatregelen
5.2
SVB heeft in 2021, 2022 en 2023 drie maatregelen genomen (hierna: de inkortingsmaatregelen, genoemd in de hiervoor in 3.2 en 3.3 geciteerde brieven). Daarbij heeft SVB de arbeidsvoorwaarden van haar personeel (waaronder werkneemster) ingekort in die zin dat over de genoemde jaren geen loonindexering is toegepast, geen periodieke verhogingen zijn toegekend en geen vakantiegeld is uitgekeerd. Het Gerecht heeft vastgesteld (in 4.3) dat SVB het vakantiegeld over de genoemde jaren niet meer gaat betalen aan de werkneemster, ook niet als nabetaling. Ook de indexering en periodieke verhogingen over die jaren gaat SVB niet meer (na)betalen.
bezwaren tegen inkorting
5.3
De werkneemster heeft zes inhoudelijke grieven (II tot en met VII) aangevoerd tegen de bestreden beschikking, die hierna behandeld zullen worden. Grief I en grief VIII poneren slechts dat het Gerecht de vorderingen onterecht heeft afgewezen dan wel dat de overwegingen van het Gerecht onjuist zijn, maar zonder toelichting waarom dit zo is (die ontbreekt) behoeven deze grieven geen afzonderlijke behandeling.
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
5.4
Vast staat dat tussen SVB en de werkneemster een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bestaat. De directeur van SVB is bevoegd personeel op deze grondslag aan te nemen (op grond van artikel 9 lid 1 van de Landsverordening waarmee SVB is opgericht, de Landsverordening van 29 augustus 1960 tot het oprichten van een Sociale Verzekeringsbank, hierna Lv SVB). De arbeidsvoorwaarden voor de werkneemster zijn geregeld in het arbeidsvoorwaardenreglement, dat daarmee deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
5.5
Het feit dat het arbeidsvoorwaardenreglement door de Raad van Toezicht en Advies en de directeur wordt vastgesteld na toestemming van de Gouverneur (op grond van artikel 9 lid 2 Lv SVB) heeft, naar valt aan te nemen, publiekrechtelijk betekenis (SVB voert aan dat dit zijn grondslag vindt in de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van SOAW). Dit publiekrechtelijke vereiste betekent echter niet (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) dat SVB als werkgever naar burgerlijk recht niet bevoegd zou zijn om in bepaalde gevallen een individuele arbeidsovereenkomst éénzijdig te wijzigen. De grieven IV en V, die uitgaan van een andersluidend standpunt, gaan daarmee niet op.
toetsing éénzijdige wijziging arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
5.6
In de arbeidsovereenkomst van werkneemster komt geen beding voor op grond waarvan SVB de arbeidsvoorwaarden éénzijdig kan wijzigen. Onder bepaalde omstandigheden kan SVB de arbeidsvoorwaarden (anders dan de werkneemster betoogt) toch wijzigen, waarbij de maatstaf geldt uit het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 (inzake Stoof/Mammoet, ECLI:NL:HR:2008:BD1847). Gewijzigde omstandigheden kunnen op grond van die maatstaf aanleiding zijn voor een aanpassing van een individuele arbeidsrelatie, indien:
- de werkgever als goed werkgever in die gewijzigde omstandigheden aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de overeenkomst;
- het door de werkgever gedane voorstel redelijk is en
- aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder (i) de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven (ii) de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel (iii) het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming (iv) de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden.
5.7
Hierna zal het Hof aan de hand van de grieven deze toets toepassen met inachtneming van de feiten en omstandigheden van dit specifieke geval.
financiering SVB
5.8
Met grief III klaagt de werkneemster dat het Gerecht geen acht heeft geslagen op artikel 21 lid 1 en lid 2 Lv SVB, waarin staat dat SVB gefinancierd wordt door het Land Curaçao en dat het Land renteloze voorschotten aan SVB kan verstrekken. SVB heeft aangevoerd dat deze grief er ten onrechte vanuit gaat dat genoemd artikel aan de directie van SVB carte blanche geeft om kosten te maken en de rekening daarvan aan het Land te presenteren. Het Hof is het daarmee eens, waarmee deze grief faalt. SVB voert immers terecht aan dat zij als uitvoeringsorgaan gebonden is aan beslissingen die genomen worden op Landsniveau en op Koninkrijksniveau en stelt dat de inkortingsmaatregelen onderdeel zijn van een groot pakket aan maatregelen dat is genomen als gevolg van zorgwekkende meerjarenprognoses voor de sociale fondsen.
financiële situatie SVB
5.9
Het Gerecht heeft in 4.5 de achtergrond van die penibele financiële situatie van SVB geschetst (economische krimp, vergrijzing van de bevolking, teruglopende premie-inkomsten en toenemende druk op door SVB beheerde sociale fondsen), waardoor grote tekorten dreigden. Die slechte financiële situatie is alleen maar verergerd door de Covid-pandemie en dit heeft volgens SVB geleid tot de noodzaak om onmiddellijk ingrijpende maatregelen te nemen om de beheerskosten te verlagen. De werkneemster heeft (ook in hoger beroep) onvoldoende betwist dat SVB zich in zwaar weer bevond.
begrotingssteun wegens Covid-pandemie
5.1
Het Gerecht heeft voorts (ook in 4.5) overwogen dat de regering van Curaçao begrotingssteun heeft verzocht aan Nederland vanwege de ernstige gevolgen van Covid-pandemie en dat een voorwaarde voor het verlenen van die steun was dat het totale pakket arbeidsvoorwaarden van personeel werkzaam in de (semi) publieke sector met 12,5% ingekort moest worden. Het Gerecht heeft geconstateerd dat het SVB-personeel hieronder valt, nu SVB geheel uit publieke middelen wordt betaald. Het Gerecht heeft voorts overwogen dat de directie van SVB zich kennelijk aan deze bezuinigingsdoelstelling gebonden heeft geacht en dat het redelijk is onder de gegeven omstandigheden de arbeidsvoorwaarden van het SVB-personeel (die het overgrote deel van de beheerskosten vormen) niet buiten schot te laten.
5.11
Op 30 december 2020 is de Landsverordening inkorting arbeidsvoorwaarden 2020 afgekondigd (Pb 2020, no 158, hierna Lv inkorting 2020), die van toepassing is op personeel werkzaam bij een ministerie of staatsorgaan. Grief VII neemt tot uitgangspunt dat SVB de inkortingsmaatregelen heeft genomen op grond van die Lv inkorting 2020, maar zoals het Gerecht heeft overwogen blijkt dat niet uit de overgelegde stukken. SVB heeft de inkortingsmaatregelen genomen kennelijk omdat zij zich gebonden achtte aan de bezuinigingsdoelstelling die aan de overheid als voorwaarde bij de begrotingssteun werd opgelegd. Het uitgangspunt van grief VII (waarin gesteld wordt dat de directie van SVB onbevoegd uitvoering heeft gegeven aan de Lv inkorting 2020) is dus onjuist en gebaseerd op een onjuiste lezing van de uitspraak van het Gerecht, waarmee dit onderdeel faalt.
5.12
In het tweede onderdeel van grief VII stelt de werkneemster (zo begrijpt het Hof) dat de niet toegekende vakantiegelden, loonindexering en periodieke verhogingen moeten worden aangemerkt als leningen van het SVB-personeel aan SVB, welke leningen meteen terugbetaald moeten worden. Omdat de grief niet duidelijk maakt wat de grondslag van deze stelling is en een toelichting ontbreekt gaat ook deze grief niet op.
toetsing aan Stoof-Mammoet-maatstaf
5.13
Het Gerecht heeft overwogen (in 4.9) dat in de gegeven uitzonderlijke omstandigheden (zwakke financiële positie SVB, verder aangetast door gevolgen Covid-pandemie) het nemen van maatregelen door SVB (in het kader van de begrotingssteun, bredere overheidsmaatregelen en bredere besparingen binnen SVB) onvermijdelijk was. Over de inkortingsmaatregelen is overleg gepleegd (volgens het Gerecht met de vakbond ABVO) en verschillende varianten zijn tegen elkaar afgewogen voordat tot invoering is besloten.
5.14
Het Hof is met het Gerecht van oordeel dat SVB in de genoemde omstandigheden aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van het voorstel tot inkortingsmaatregelen, dat het voorstel redelijk is en dat aanvaarding daarvan in redelijkheid van de werkneemster kon worden gevergd. Dit geldt voor de inkorting over het jaar 2021 en ook voor de verlenging daarvan in 2022 en 2023. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de inkorting negatieve gevolgen heeft (gehad) voor de koopkracht van de werkneemster en mogelijk doorwerkt in de opbouw van haar pensioen. Tegen de achtergrond van de uitzonderlijke Covid-pandemie, waarvan de gevolgen door iedereen gevoeld zijn, gelet op de zwakke financiële positie van SVB (al voor de Covid-pandemie), gelet op het feit dat de inkorting niet alleen op de werkneemster maar op al het overheidspersoneel is toegepast en op het feit dat het een relatief beperkte ingreep is (geen salariskorting) legt het individuele belang van de werkneemster bij het instandhouden van haar arbeidsvoorwaarden onvoldoende gewicht in de schaal.
5.15
Grief II stelt dat artikel 9 lid 2 Lv SVB (hiervoor ook genoemd in 5.5) met zich meebrengt dat er geen CAO mag worden aangegaan. Vast staat echter dat er in dit geval geen CAO van toepassing is. Het feit dat er is overlegd met een delegatie uit de dienstgroep SVB (volgens de werkneemster niet met de vakbond) is bovendien een omstandigheid die wel mee kan wegen bij de toetsing of SVB als goed werkgever heeft gehandeld, evenals het feit dat volgens SVB (onbetwist door de werkneemster) van de 270 SVB-werknemers slechts 17 personen (waaronder werkneemster) bezwaar hebben gemaakt tegen de inkortingsmaatregelen. Grief II faalt hiermee eveneens.
geen onderscheid onderbouwd
5.16
Grief VI poneert dat SVB in strijd heeft gehandeld met artikel 14 EVRM (het verbod om onderscheid te maken bij de uitoefening van rechten die in het EVRM zijn gegarandeerd)
“vanwege de gezamenlijk op 25 januari 2021 door Appellante en 16 andere SVB personeelsleden bij de SVB Curacao ingediend bezwaarschrift”. Ook bij deze grief ontbreekt een toelichting. De werkneemster heeft daarmee niet concreet gemaakt dat zij ter zake de inkortingsmaatregelen anders behandeld is dan andere personeelsleden van SVB of dan anderen in het algemeen, bijvoorbeeld overheidsambtenaren (waarbij bovendien geldt dat die zich mogelijk in een andere positie bevinden). Ook deze grief gaat dus niet op.
slotsom
5.17
Nu alle grieven falen dient de beschikking waarvan beroep te worden bevestigd. De werkneemster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt de werkneemster in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van SVB tot op heden begroot op NAf 2.000 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 8 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.