ECLI:NL:OGHACMB:2024:172

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
AUA2024H00163
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vergunning tijdelijk verblijf voor arbeid in loondienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 27 maart 2024 werd gedaan in zaak nr. AUA202302292. De minister van Arbeid, Energie en Integratie had op 12 februari 2021 het verzoek van [appellant] om een vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid in loondienst afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin de minister op 29 mei 2023 het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft [appellant] beroep ingesteld. Het Gerecht verklaarde dit beroep ongegrond, waarop [appellant] hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof oordeelt dat het Gerecht de hoorplicht heeft geschonden, omdat er een nieuwe afwijzingsgrond was ingeroepen die niet eerder was besproken. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en stelt vast dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand blijven, omdat [appellant] geen belang had bij een hoorzitting. De afwijzingsgrond dat [appellant] zich in strijd met een terugkeerverbod in Aruba bevond, kan de afwijzing zelfstandig dragen.

Daarnaast heeft [appellant] verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelt dat de redelijke termijn met meer dan een jaar is overschreden en veroordeelt de minister tot betaling van Afl. 1.500,- aan immateriële schade. Ook worden de proceskosten van [appellant] vergoed, in totaal Afl. 1.750,-. Het Hof gelast verder dat het Land Aruba het griffierecht van Afl. 100,- aan [appellant] vergoedt.

Uitspraak

AUA2024H00163
Datum uitspraak: 4 september 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in [verblijfplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 27 maart 2024 in zaak nr. AUA202302292, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Arbeid, Energie en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 12 februari 2021 heeft de minister het verzoek van [appellant] om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als doel arbeid in loondienst, afgewezen.
Bij beschikking van 29 mei 2023 heeft de minister inhoudelijk op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 27 maart 2024 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is een behandeling ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Het Gerecht heeft, voor zover in hoger beroep van belang, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 28 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:23 het volgende overwogen. De omstandigheid dat de minister geen blijk heeft gegeven te hebben beoordeeld of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a of b, van de Landsverordening administratieve rechtspraak, noch er zorg voor heeft gedragen dat alsnog werd gehoord, leidt niet tot vernietiging van de bestreden beschikking omdat [appellant] redelijkerwijs geen belang had bij een gehoor. Hij verbleef immers zonder verblijfstitel en ondanks een uitzetting en een terugkeerverbod in Aruba. De minister heeft deze afwijzingsgronden gehandhaafd en deze kunnen de afwijzing zelfstandig dragen.
[appellant] betoogt in hoger beroep dat het Gerecht de bestreden beschikking had moeten vernietigen wegens het schenden van de hoorplicht. Dat hij bij nader inzien geen belang had om op zijn bezwaar te worden gehoord, laat onverlet dat de bestreden beschikking had moeten worden vernietigd. [appellant] voert daarnaast aan dat het Gerecht zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade ten onrechte niet heeft besproken.
2.1.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 28 februari 2024 overwogen dat de minister het horen in bezwaar op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet achterwege had mogen laten omdat in de beschikking op bezwaar sprake is van een niet eerder ingeroepen afwijzingsgrond, namelijk het achterhouden van relevante gegevens. De rechtsgevolgen van de reeds door het Gerecht vernietigde beschikking konden echter in stand blijven omdat [appellant] redelijkerwijs geen belang had bij een gehoor op zijn bezwaarschrift. Eén van de afwijzingsgronden is namelijk dat [appellant] zich in strijd met de opgelegde periode van niet-toelating in Aruba bevond. De minister heeft deze afwijzingsgrond in bezwaar gehandhaafd en deze kan de afwijzing zelfstandig dragen. Vaststaat immers dat het verbod tot toelating tot Aruba nog niet verstreken was ten tijde van het verzoek, de afwijzing op 27 augustus 2021 en de beschikking op bezwaar van 23 maart 2022, aldus de uitspraak van 28 februari 2024.
2.2.
Het Hof overweegt dat het voorgaande zich ook voordoet in de onderhavige procedure. Ook in de bestreden beschikking is sprake van een niet eerder ingeroepen afwijzingsgrond, namelijk het achterhouden van relevante gegevens, zodat de minister redelijkerwijs niet af had kunnen zien van het horen van [appellant]. Het Gerecht had daarin aanleiding moeten zien de bestreden beschikking te vernietigen. Het betoog slaagt. Het Hof zal de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. [appellant] had immers geen belang bij een gehoor op zijn bezwaar, zoals hij zelf ook onderkent in zijn hogerberoepschrift. De afwijzingsgrond dat hij zich in strijd met een opgelegd terugkeerverbod in Aruba bevond, kan de afwijzing immers zelfstandig dragen, vergelijk de uitspraak van het Hof van 28 februari 2024.
2.3.
Verder stelt het Hof vast dat [appellant] op de zitting van het Gerecht erop gewezen heeft dat de redelijke termijn overschreden is en verzocht heeft om vergoeding van immateriële schade. Het Gerecht had dat verzoek niet onbehandeld mogen laten. Het betoog slaagt. Het Hof zal het verzoek alsnog beoordelen. Vaststaat dat [appellant] op 13 februari 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 12 februari 2021. Het Gerecht heeft op 27 maart 2024 uitspraak gedaan. De behandeling van het bezwaar en beroep heeft daarmee ongeveer drie jaar en anderhalve maand geduurd. De redelijke termijn is dus met een jaar, een maand en veertien dagen overschreden. Gelet op het tijdsverloop tussen de beschikking van 12 februari 2021 en de beschikking van 29 mei 2023 komt de termijnoverschrijding geheel voor rekening van de minister. De minister moet daarom worden veroordeeld tot vergoeding van door [appellant] geleden immateriële schade van Afl. 1.500,-.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de bestreden beschikking vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan in stand laten. Ook zal de minister worden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade.
4. De minister moet de proceskosten vergoeden. Het Hof stelt de proceskosten in beroep vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in hoger beroep op Afl. 350,- (1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift; wegingsfactor 0,5). In hoger beroep wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast omdat het hoger beroep alleen betrekking heeft op het ten onrechte niet in stand laten van de rechtsgevolgen en de overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 27 maart 2024 in zaak nr. AUA202302292;
II.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
gegrond;
III.
vernietigtde beschikking van de minister van Arbeid, Energie en Integratie van 29 mei 2023;
IV.
bepaaltdat de rechtsgevolgen van die vernietigde beschikking geheel in stand blijven;
V.
veroordeeltde minister van Arbeid, Energie en Integratie om aan [appellant] een vergoeding van immateriële schade van Afl. 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
VI.
veroordeeltde minister van Arbeid, Energie en Integratie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.750,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024.