Uitspraak
Inleiding
Aangevallen uitspraak
Verder heeft het Gerecht overwogen dat het aanleggen van golfbrekers binnen de bestemming "Marinezones" ook in strijd is met het ROPV. Binnen die bestemming is het namelijk niet toegestaan om constructies te bouwen. Gelet op de omvang en de uitvoering van de golfbrekers en het doel, namelijk het gestorte zand op zijn plaats houden, is sprake van een bouwsel van enige omvang van steen dat direct met de grond verbonden is dan wel steun vindt op de grond. Daarmee is sprake van een bouwwerk, en omdat het geen gebouw is, is het gelet op de definities in het ROPV een constructie. De minister had daarom de door Natura verzochte vergunning voor het aanleggen van strand en twee golfbrekers moeten weigeren. Het Gerecht heeft dat zelf voorziend alsnog gedaan.
Hoger beroep
De minister voert aan dat het Gerecht de aanvraag alleen zelf voorziend had moeten weigeren voor zover de aanlegvergunning ziet op gronden binnen de bestemming "Marinezones". Het aanleggen van strand binnen de bestemming "Strand" is immers toegestaan. De minister stelt daarnaast dat de bestemmingsgrenzen in het ROPV niet overeenkomen met de feitelijke situatie als gevolg van erosie. Natura beoogt de gronden juist te herstellen naar de oorspronkelijke strandbestemming. Gelet hierop past het aanleggen van het strand binnen de bestemming "Strand" omdat die bestemming strekt tot behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige waarden.
Net als het Gerecht stelt het Hof vast dat de gronden waarvoor de aanlegvergunning is verleend deels zijn bestemd als "Strand" en deels als "Marinezones". De gronden binnen de bestemming "Marinezones" zijn aangeduid als 'tevens toeristisch belang'. Gelet op het weergegeven kader is de eerst te beantwoorden vraag of het aanleggen van een strand op de gronden met de bestemmingen "Strand" en "Marinezones" past binnen de functies van deze bestemmingen.
marinezones zelf, maar ook uit artikel 29.3 van het ROPV nu daarin is opgenomen welk gebruik
van het waterin ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Medegebruik is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen, maar dan moet het gelet op de systematiek van een ontwikkelingsplan wel gaan om medegebruik aan de
waterbestemming. Het aanleggen van een strand valt daar geenszins onder. Door het aanleggen van een strand worden de watergronden feitelijk gewijzigd naar zandgronden voor strandgebruik. Dat dit niet de bedoeling is geweest van de planwetgever volgt ook uit het feit dat het wijzigen van de bestemming "Marinezones" niet toegestaan is, ook niet op grond van de algemene wijzigingsvoorschriften in het ROPV. Aldus past het aanleggen van een strand niet binnen de functie van de bestemming "Marinezones" en alleen al om die reden kan de aanlegvergunning voor zover het de gronden met de bestemming "Marinezones" betreft niet worden verleend. Dat er – naar de minister en Natura stellen – eerder wel een strand is geweest op die gronden maakt het voorgaande niet anders. Voor de vraag welke functies binnen een bestemming zijn toegestaan, zijn uitsluitend de bij die bestemming behorende bestemmingsvoorschriften relevant. Een feitelijke of historische situatie kan daarbij geen rol spelen. De stelling van de minister dat de bestemmingsgrenzen niet overeenstemmen met de feitelijke situatie doet daarom ook niet ter zake. Dat geldt ook voor de stelling van Natura dat het strand in de RRIS is aangewezen als gebied waar strand mag worden aangelegd of uitgebreid. Deze richtlijnen die als beleidsregel kunnen worden toegepast bij de toetsing van aanvragen voor het gebruik van de stranden kunnen immers de bestemmingsregels niet opzij zetten. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 november 2023 in zaak nr. AUA202303735 voor zover het Gerecht de aanlegvergunning van 16 juni 2023 heeft herroepen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Strand" en de aanvraag van Natura Development N.V. van 18 januari 2023 heeft afgewezen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Strand".
gelastdat het Land Aruba aan de minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 75,- vergoedt.
.