ECLI:NL:OGHACMB:2024:166

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
CUR2022H00334
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bankrelatie en bedrog met betrekking tot proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap International Global Bank N.V. (IGB), voorheen South American International Bank N.V., hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Het Gerecht had op 15 november 2022 een vonnis uitgesproken waarin de vorderingen van IGB werden afgewezen. IGB had in hoger beroep drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van de geïntimeerden in de proceskosten.

De geïntimeerden, bestaande uit de rechtspersoon naar het recht van Zwitserland C.S.A. (Consulting & Services Associate) S.A., de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden Consulting & Services Associate Ltd, en Jean Pierre Pastor, hebben de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. Op 31 juli 2024 heeft de gemachtigde van IGB echter het hoger beroep ingetrokken, waarna de gemachtigde van CSA c.s. om een proceskostenveroordeling heeft verzocht.

Het Hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep een eenzijdige actie van IGB was, die niet door CSA c.s. werd toegestaan. Het Hof heeft geoordeeld dat de intrekking van het hoger beroep door IGB moet worden opgevat als een intrekking van de door het Gerecht afgewezen vordering in kort geding. Aangezien IGB in de bodemzaak ongelijk heeft gekregen, zijn de vorderingen in kort geding zinledig geworden. Het Hof heeft IGB daarom veroordeeld in de proceskosten van CSA c.s., begroot op NAf 322,93 aan verschotten en NAf 4.000 aan salaris voor de gemachtigde, en verklaarde deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202203481 – CUR2022H00334
Uitspraak: 3 september 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
INTERNATIONAL GLOBAL BANK N.V.,
voorheen SOUTH AMERICAN INTERNATIONAL BANK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
appellante,
in eerste aanleg eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen

1.de rechtspersoon naar het recht van ZwitserlandC.S.A. (CONSULTING & SERVICES ASSOCIATE) S.A,

2. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
CONSULTING & SERVICES ASSOCIATE LTD,

3.JEAN PIERRE PASTOR,

wonende in Venezuela,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden,
gemachtigden: mrs. M. Th. Aanstoot en G.D. Maria.
Appellante zal hierna worden aangeduid als IGB en geïntimeerden gezamenlijk als CSA c.s.
1.
Het verloop van de procedure
1.1
Bij op 22 november 2022 ingekomen akte van appel is IGB in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 15 november 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 22 november 2022 ingekomen memorie van grieven heeft IGB drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van CSA c.s. – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft CSA c.s de grieven bestreden. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van IGB in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Bij mailbericht van 31 juli 2024 heeft de gemachtigde van IGB namens haar het hoger beroep ingetrokken. De gemachtigde van CSA c.s heeft bij mailberichten van 5 augustus 2024 om een proceskostenveroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) verzocht. Nadat het Hof partijen verzocht heeft dit laatste geschilpunt te regelen hebben partijen bij mailberichten van 12 en 13 augustus laten weten dat dit niet gelukt is.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.
2.
De feiten
2.1
IGB is bij vonnis van 4 april 2022 (CUR202001107, hierna: het vonnis van het Gerecht in de bodemzaak) veroordeeld tot betaling aan CSA c.s van de saldi van bankrekeningen die ieder van de geïntimeerden bij IGB aanhield. Het betreft aanzienlijke geldbedragen (USD 879.844, EUR 436.539, USD 54.724 en nog wat kleinere bedragen). Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard
“slechts voor het geval door SAI Bank(Hof: zoals IGB toen nog genaamd was)
niet binnen zes weken nadat hoger beroep is ingesteld -of binnen de door partijen eventueel ander schriftelijk overeengekomen termijn- ten behoeve van CSA c.s. voor in totaal NAf 3.000.000 zekerheid is gesteld voor de betaling van de vorderingen van CSA c.s in de vorm van een bankgarantie (…) “.
2.2
Op 22 augustus 2022 heeft CSA c.s uit hoofde van het vonnis van het Gerecht in de bodemzaak executoriaal derdenbeslag gelegd onder Banco di Caribe en Vidanova Bank, waarbij alleen dat laatste beslag doel heeft getroffen.
2.3
IGB is in hoger beroep gekomen van dit vonnis, maar heeft geen bankgarantie gesteld ten behoeve van CSA c.s.
2.4
Dit Hof heeft het vonnis van het Gerecht in de bodemzaak bevestigd in zijn vonnis van 12 december 2023 (CUR2022H00120, hierna: het vonnis van het Hof in de bodemzaak).
3.
De procedure bij het gerecht
3.1
In dit kort geding heeft IGB samengevat gevorderd opheffing van de gelegde beslagen en een verbod om het vonnis van het Gerecht in de bodemzaak te executeren of de executie daarvan voort te zetten.
3.2
Bij het bestreden vonnis van 15 november 2022 (hierna: vonnis Gerecht in kort geding) heeft het Gerecht deze vorderingen afgewezen.
4.
De beoordeling
intrekking hoger beroep
4.1
IGB heeft meegedeeld het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in kort geding in te willen trekken. CSA c.s heeft daar echter geen toestemming voor gegeven, omdat IGB niet bereid is haar proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
beoordeling proceskosten in hoger beroep
4.2
Het betreft dus een eenzijdige intrekking van het hoger beroep door IGB, die door het Hof opgevat wordt als intrekking van de door het Gerecht afgewezen vordering in kort geding. Die intrekking is kennelijk ingegeven door het vonnis van het Hof in de bodemzaak, waarin IGB ook in hoger beroep ongelijk krijgt. Tegen dat vonnis is (naar het Hof ambtshalve bekend) geen cassatie ingesteld. Daarmee zijn de veroordelingen in het vonnis van het Gerecht in de bodemzaak onherroepelijk geworden en kan dat vonnis definitief geëxecuteerd worden. Daarmee zijn de vorderingen in kort geding zinledig geworden en moet IGB worden aangemerkt als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, die de proceskosten moet dragen.
4.3
Het Hof zal IGB daarom in de proceskosten van CSA c.s. veroordelen, begroot zoals hierna te melden en zal die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu CSA c.s dit heeft gevorderd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verstaat dat het hoger beroep is ingetrokken;
veroordeelt IGB in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van CSA c.s. tot op heden begroot op NAf 322,93 aan verschotten en NAf 4.000 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer, C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.