ECLI:NL:OGHACMB:2024:142

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR2021H00342
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot het strand bij het Marriott Hotel in Curaçao en de publieke bestemming van stranden

In deze zaak staat de vraag centraal in hoeverre de besloten vennootschap Piscamar Beach Resort B.V. verplicht is om openbare en vrije toegang te verlenen tot het strand bij het Marriott Hotel in Curaçao. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 29 augustus 2023, waarin een descente werd bevolen. Deze descente vond plaats op 25 januari 2024, waarbij vertegenwoordigers van het Land Curaçao en Piscamar aanwezig waren, maar de stichting Fundashon Rif niet. Op 23 april 2024 hebben de betrokken partijen akten ingediend, waarna het Hof op 30 juli 2024 een eindvonnis heeft uitgesproken.

Het Hof heeft vastgesteld dat de stranden der zee een publieke bestemming hebben en dat het aan de overheid is om de omvang en inhoud van deze bestemming te reguleren. De regeling die tussen het Land en Piscamar is getroffen, is niet in strijd met dit uitgangspunt. Fundashon Rif heeft verzocht om een mondelinge behandeling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij niet eerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt toe te lichten. Het Hof heeft geoordeeld dat de regeling tussen het Land en Piscamar rechtsgeldig is en dat de erfpachtvoorwaarde uit 1990 moet worden gerespecteerd.

Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, en het Hof heeft opnieuw beslist dat de beheerovereenkomst tussen het Land en Piscamar rechtsgeldig is. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR201904137 – CUR2021H00342 en CUR2021H00343
Uitspraak: 30 juli 2024 (bij vervroeging)
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak (CUR2021H00342) van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander,
tegen
de besloten vennootschap
PISCAMAR BEACH RESORT B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G. Woudstra,
en tegen
de stichting
FUNDASHON RIF,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg tussengekomen partij,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
en in de zaak (CUR2021H00343) van:
de stichting
FUNDASHON RIF,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg tussengekomen partij,
thans appellante,
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen
de besloten vennootschap
PISCAMAR BEACH RESORT B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.G. Woudstra,
en tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander.
Partijen worden hierna het Land, Piscamar en Fundashon Rif genoemd.

1.De zaak in het kort

Inzet van deze procedure is de vraag in hoeverre Piscamar openbare en vrije toegang moet verlenen tot het strand bij het Marriott Hotel in Curaçao. Het Hof heeft vorig jaar een tussenvonnis uitgesproken (GHvJ 29 augustus 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:154) en spreekt nu een eindvonnis uit.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij het tussenvonnis is een descente bevolen. Deze heeft plaatsgehad op 25 januari 2024. Daarbij waren vertegenwoordigers van het Land en van Piscamar aanwezig. Fundashon Rif is ook deugdelijk opgeroepen, maar aan haar zijde is niemand verschenen, ook niet nadat de advocaat van Fundashon Rif telefonisch benaderd en bereikt was.
2.2
Op 23 april 2024 hebben het Land, Piscamar en Fundashon Rif akten ingediend. Aan de akte van het Land en die van Piscamar zijn producties gehecht. Bij akte van 18 juni 2024 heeft Fundashon Rif zich over die producties uitgelaten.
2.3
Vonnis is gevraagd en bij vervroeging bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

3.1
Fundashon Rif heeft verzocht om een mondelinge behandeling. Dit verzoek wordt afgewezen. Fundashon heeft de mogelijkheid niet benut om haar standpunt mondeling ten overstaan van de rechters toe te lichten bij de descente en de daarbij in een zaal van het hotel gehouden mondelinge behandeling. Zij heeft geen recht op een tweede kans. Art. 51 Rv is niet van toepassing, omdat de zaak na de descente niet is verwezen voor vonnis, maar voor aktewisseling. Nadat op 18 juni 2024 vonnis is gevraagd, zijn er nog geen drie maanden verstreken.
3.2
Na de descente hebben Piscamar en het Land een regeling getroffen. Piscamar heeft het Hof (primair) verzocht om vonnis te wijzen overeenkomstig de verbintenissen die partijen over en weer zijn aangegaan. Het Land heeft aangevoerd dat dit in de kern een toegewezen, door de schikking gewijzigde vordering is, die het Land erkent. Het Hof vat deze standpunten aldus op dat Piscamar haar eis wijzigt in die zin dat het Hof voor recht verklaart dat het Land en Piscamar rechtsgeldig de aan dit vonnis gehechte beheerovereenkomst d.d. 18 april 2024 hebben getroffen, en dat het Land erkent dat die gewijzigde eis toewijsbaar is.
3.3
Fundashon Rif heeft zich hiertegen verzet.
3.4
Voor zover Fundashon Rif verlangt dat het Hof terugkomt van eerdere overwegingen, is dat tevergeefs. Voor beoordeling van deze zaak is niet van belang welk beleid mr. Camelia-Römer in 2016 voerde. Het aanbod van Fundashon Rif om haar als getuige te doen horen, wordt daarom gepasseerd.
3.5
De stranden der zee die de overheid in eigendom heeft, hebben een publieke bestemming. Het is aan de overheid om de omvang en inhoud van de publieke bestemming te bepalen en te reguleren en om te bepalen wat nodig is ter verwezenlijking van de publieke bestemming (vergelijk: HR 19 januari 1962, ECLI:NL:HR:1962:10, NJ 1962/151, overweging ten aanzien van het eerste middel in het principale beroep). Voor zover dat niet in strijd komt met de publieke bestemming, staat het de overheid ook vrij om de stranden der zee commercieel te exploiteren of te laten exploiteren (vergelijk: HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5860, NJ 2000/639). Dit brengt ook mee dat de publieke bestemming van de stranden der zee er niet aan in de weg staat dat het gebruik van het strand bij Marriott wordt gereguleerd op een wijze die op de concrete situatie is afgestemd (zie rov. 3.20 van het tussenvonnis). Gelet op dit alles kan niet worden aangenomen dat de tussen Piscamar en het Land getroffen regeling strijd oplevert met het uitgangspunt dat de stranden der zee een publieke bestemming hebben.
3.6
De getroffen regeling is ook niet in strijd met HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (Didam). In die zaak is geoordeeld over het geval dat een overheidslichaam het voornemen heeft een onroerende zaak te verkopen. Dat is niet vergelijkbaar met dit geval, waarin reeds eerder percelen in erfpacht zijn uitgegeven en nu een beheerovereenkomst is gesloten.
3.7
Zoals uit het tussenvonnis voortvloeit, mag de openbaarheid van het door het Marriott Hotel gebruikte strand niet zonder bijzondere toestemming als bedoeld in art. 5:26 lid 2 BW achteruit gaan ten opzichte van de rechtstoestand ten tijde van de inwerkingtreding van die wettelijke bepaling (1 januari 2001). Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke bijzondere toestemming is gegeven. Dit brengt mee dat de bij akte van 2 maart 1990 vastgestelde erfpachtvoorwaarde m moet worden gerespecteerd, die luidt:
m. de erfpachter dient toe te staan, dat het door het Eilandgebied aan te leggen strand tevens voor hotelgasten van bestaande dan wel in de toekomst te realiseren hotelprojekten toegankelijk is;
(…)
Het Hof zal dit in het dictum tot uitdrukking brengen. Voor het overige is de tussen Piscamar en het Land getroffen regeling niet in strijd met het uitgangspunt dat de openbaarheid niet zonder bijzondere toestemming achteruit mag gaan.
3.8
Er is geen reden om de getroffen regeling nietig te achten.
3.9
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Alsnog dient te worden beslist zoals in het dictum vermeld. Gelet op de uitkomst zullen de proceskosten van het Land en van Piscamar aldus worden gecompenseerd dat zij ieder de eigen proceskosten dragen. Hoewel Fundashon Rif geen van haar vorderingen krijgt toegewezen, profiteert zij hiervan mee doordat ook zij slechts de eigen proceskosten zal dienen te dragen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat het Land en Piscamar rechtsgeldig de aan dit vonnis gehechte beheerovereenkomst d.d. 18 april 2024 hebben getroffen, met dien verstande dat de bij akte van 2 maart 1990 vastgestelde erfpachtvoorwaarde m moet worden gerespecteerd (zie rov. 3.7);
wijst af het van alle zijden meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.