ECLI:NL:HR:2000:AA5860
Hoge Raad
- Cassatie
- H.L.J. Roelvink
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vergoeding voor storting van baggerspecie door de Gemeente 's-Gravenhage aan de Staat der Nederlanden
In deze zaak heeft de Gemeente 's-Gravenhage de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de vergoeding voor het storten van baggerspecie in de Noordzee. De Gemeente vorderde onder andere te verklaren voor recht dat het de Staat niet vrijstond om een privaatrechtelijke vergoeding te bedingen voor het storten van baggerspecie, en daarnaast een bedrag van ƒ 637.384,09 te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente afgewezen, waarna de Gemeente in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, wat leidde tot cassatie door de Gemeente.
In cassatie heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de Gemeente beheerder is van de haven en dat zij ontheffingen heeft verkregen van de Staat voor het storten van baggerspecie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de Noordzee geen publieke bestemming had als stortplaats voor afvalstoffen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staat in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
De Hoge Raad concludeerde dat de Staat, als eigenaar van de bodem van de territoriale zee, niet zonder meer een vergoeding kan bedingen voor het storten van baggerspecie, vooral gezien de publiekrechtelijke ontheffingen die aan de Gemeente zijn verleend. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden met betrekking tot milieuwetgeving en het storten van afvalstoffen.