ECLI:NL:OGHACMB:2024:141

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00071
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijswaardering en schuldbekentenis in civiele zaak

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde, beide wonende in Curaçao, over de geldigheid van een schuldbekentenis. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.C. Larmonie, was in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiser in reconventie, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door R.A. Ramazan, in eerste aanleg eiseres in conventie en verweerster in reconventie was.

Het Hof had eerder op 24 oktober 2023 een bewijsopdracht verstrekt en de appellant toegelaten tot tegenbewijs tegen de stelling dat de verklaring in de schuldbekentenis waar was. Tijdens de enquête heeft de appellant twee getuigen gehoord, terwijl de geïntimeerde afzag van contra-enquête. De getuigenverklaringen werden beoordeeld, waarbij het Hof concludeerde dat de verklaring in de schuldbekentenis als waar moest worden aangenomen, ondanks de getuigenverklaringen van de appellant.

Het Hof heeft de eerdere beslissingen van het Gerecht bevestigd en de appellant veroordeeld tot betaling van NAf 4.187 aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 juli 2022. Daarnaast is de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202004279 – CUR2022H00071
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: R.A. Ramazan.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In dit geding heeft het Hof een bewijsopdracht verstrekt bij tussenvonnis van 24 oktober 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:191. Thans waardeert het Hof het bewijs en wijst het een eindvonnis.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij vonnis van 24 oktober 2023 heeft het Hof [appellant] toegelaten tot tegenbewijs tegen de stelling dat de verklaring in de schuldbekentenis waar is.
2.2 [
[appellant] heeft in enquête twee getuigen doen horen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête.
2.3
Op 23 april 2024 hebben beide partijen een conclusie na enquête ingediend.

3.De verdere beoordeling

3.1
Bij het tussenvonnis van 24 oktober 2023 heeft het Hof [appellant] toegelaten tot tegenbewijs tegen de stelling dat de verklaring in de schuldbekentenis van 12 november 2019 waar is.
3.2
De getuige [getuige] (hierna: [getuige]) heeft onder meer verklaard dat hij niet weet of [de echtgenoot van geïntimeerde] of [geïntimeerde] werkzaamheden voor [appellant] heeft verricht in verband met belastingschulden van [appellant]. De rechter heeft hem de schuldbekentenis van 12 november 2019 getoond. Daarover heeft [getuige] verklaard die niet eerder te hebben gezien en ook nooit van een schuldbekentenis of betalingsverplichting te hebben gehoord.
3.3 [
[appellant] zelf heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard. Hij heeft de schuldbekentenis ondertekend. [geïntimeerde] heeft werkzaamheden voor hem verricht in verband met belastingen. [appellant] ging ervan uit dat mevrouw [geïntimeerde] geld in rekening zou brengen voor haar werkzaamheden. Toen [appellant] de schuldbekentenis ondertekende, had [appellant] geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van mevrouw [geïntimeerde] of aan de kwaliteit van haar werk. Hij heeft de schuldbekentenis ondertekend in een sfeer van vriendschap in verband met de goede verhoudingen. [appellant] kan zich niet herinneren dat hij de offertes van 20 oktober 2017 en 1 november 2018 die de rechter hem getoond heeft, eerder gezien heeft.
3.4
De getuigenverklaringen doen geen afbreuk aan het dwingende bewijs van de waarheid van de verklaring in de schuldbekentenis als bedoeld in rov. 3.12 van het tussenvonnis. De stelling dat de verklaring in de schuldbekentenis waar is, vindt ook enige steun in de e-mails van [appellant] van 23 maart 2020 en 16 april 2020, als bedoeld in rov. 3.13 van het tussenvonnis. Het Hof gaat dus ervan uit dat de verklaring waar is. Dit leidt ertoe dat het Hof zich verenigt met de beslissingen van het Gerecht in conventie.
3.5
Zoals in het tussenvonnis onder 3.9 is overwogen, heeft [appellant] te kennen gegeven geen beroep meer te doen op dwaling en bedrog. Het beroep van [appellant] in de conclusie na enquête op bedrog kan reeds daarom wegens strijd met de eisen van een goede procesorde niet in aanmerking genomen worden. Zoals in het tussenvonnis onder 3.24 is overwogen, heeft [appellant] onvoldoende feiten gesteld voor een geslaagd beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het beroep dat [appellant] in de conclusie na enquête opnieuw gedaan heeft op de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt reeds daarom verworpen.
3.6
In het tussenvonnis is reeds (onder 3.18-3.22) beslist over de tegenvorderingen van [appellant]. Verder heeft het Hof in het tussenvonnis (onder 3.22-3.23) reeds beslist over de nieuwe vorderingen van [geïntimeerde] in hoger beroep, zoals weergegeven onder 3.7 van het tussenvonnis. Over het toewijsbare bedrag van NAf 4.187 zal ook wettelijke rente worden toegewezen, maar niet vanaf 23 april 2018, de datum van facturering, omdat onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat [appellant] onmiddellijk in verzuim was. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 20 juli 2022, de dag waarop deze hoofdsom bij memorie van antwoord gevorderd werd. Verder verenigt het Hof zich met de beslissing van het Gerecht dat de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is tot NAf 2.250. Dit bedrag wordt niet verhoogd in verband met de in hoger beroep toewijsbare nieuwe hoofdsom van NAf 4.187. Voor zover [geïntimeerde] in hoger beroep nog andere nieuwe vorderingen heeft ingesteld (bevestiging en geldigverklaring van de schuldbekentenis en verklaring voor recht dat [geïntimeerde] de gestelde schuld niet heeft) zullen die worden afgewezen bij gebrek aan belang.
3.7
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft gevorderd moet worden afgewezen. Hetgeen [geïntimeerde] in hoger beroep voor het eerst gevorderd heeft, moet voor een deel worden toegewezen. [appellant] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] tot betaling van NAf 4.187,- aan [geïntimeerde], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAf 452,50 aan verschotten en NAf 10.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.