ECLI:NL:OGHACMB:2023:191

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
CUR2022H00071
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsvordering en schuldbekentenis tussen belastingadviseur en cliënt

In deze zaak vordert de geïntimeerde, een belastingadviseur, betaling van een bedrag van NAf 82.990 door de appellant, die als jurist en voormalig bestuurder van een onderneming betrokken is bij de belastingzaken. De appellant heeft in reconventie de vernietiging van een schuldbekentenis gevorderd, die hij op 12 november 2019 heeft ondertekend. De rechtbank in eerste aanleg heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen en die van de appellant afgewezen. In hoger beroep heeft het Hof de gewijzigde vorderingen van beide partijen beoordeeld. De appellant heeft betwist dat de verklaring in de schuldbekentenis waar is en heeft aangevoerd dat hij deze onder druk heeft ondertekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de schuldbekentenis dwingende bewijskracht heeft, maar dat de appellant het recht heeft om tegenbewijs te leveren. Het Hof heeft ook de vorderingen van de geïntimeerde in hoger beroep beoordeeld, waaronder een vermeerdering van de eis met betrekking tot een factuur voor werkzaamheden in verband met een nieuw ziekenhuis. Het Hof heeft de appellant toegelaten tot tegenbewijs en verdere beslissingen aangehouden, waarbij beide partijen zijn verzocht om hun verhinderdata op te geven voor de komende maanden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202004279 – CUR2022H00071
Uitspraak: 24 oktober 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: R.A. Ramazan.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In dit geding vordert [geïntimeerde] betaling door [appellant] voor gestelde werkzaamheden in verband met belastingen. Zij doet hierbij een beroep op een schuldbekentenis. [appellant] vordert in reconventie betaling door [geïntimeerde] in verband met verschillende soorten werkzaamheden die [appellant] stelt te hebben verricht voor [geïntimeerde], haar echtgenoot en/of het opleidingsinstituut waarbij zij werken. Het Gerecht heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de (gewijzigde) vorderingen.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 4 april 2022 ingekomen akte van appel is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 21 februari 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 16 mei 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] het hoger beroep toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, en – uitvoerbaar bij voorraad – de in hoger beroep opnieuw geformuleerde vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 20 juli 2022 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft [geïntimeerde] het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen en haar in hoger beroep vermeerderde vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in hoger beroep, met rente.
2.4
Op 6 december 2022 hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend, in beide gevallen met producties.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[appellant] is jurist. Hij is gedeputeerde en raadslid geweest van het (toenmalige) Eilandgebied Curaçao. Hij is bestuurder geweest van [EPCC] N.V. (hierna: EPCC). Vanaf oktober 2010 werden op last van de Ontvanger maandelijks bedragen ingehouden op het pensioen van [appellant], omdat [appellant] volgens de Ontvanger belastingschulden had en/of verantwoordelijk was voor belastingschulden van EPCC.
3.1.2 [
[geïntimeerde] is getrouwd met [de echtgenoot van geïntimeerde]. [de echtgenoot van geïntimeerde] is bestuurder van de besloten vennootschap Alliance Center for Education B.V., die is opgericht op 26 november 2012 en zich bezig houdt met een opleidingsinstelling (hierna: ACE).
3.1.3
Volgens een bij het Handelsregister geregistreerde opgaaf is de door EPCC gedreven onderneming gestaakt met ingang van 1 januari 2015.
3.1.4
Een op 10 oktober 2017 gedateerde machtiging, gericht aan de Inspectie der Belastingen van Curaçao, vermeldt dat [appellant] namens EPCC [geïntimeerde] machtigt om “namens hem per heden alle persoonlijke en zakelijke belastingzaken te handelen”. Een gelijkluidende en op dezelfde datum gedateerde machtiging is gericht aan de Ontvanger van Curaçao.
3.1.5
Bij e-mail van 29 oktober 2017 heeft [geïntimeerde] een offerte d.d. 20 oktober 2017 voor administratieve dienstverlening, accountant services en fiscale dienstverlening toegezonden aan [appellant]. De offerte is uitgebracht aan EPCC ter attentie van [appellant]. Voor verschillende werkzaamheden zijn verschillende uurtarieven gehanteerd. Voor werkzaamheden als belastingconsultant is een uurtarief van NAf 300 gehanteerd. In de offerte is een totaalprijs van NAf 24.300 vermeld (inclusief omzetbelasting).
3.1.6
Op 1 november 2017 zijn door of namens EPCC opgestelde bezwaarschriften omzetbelasting over de periode juli 2010-juni 2017 ingediend bij de Ontvanger. In de bezwaarschriften wordt aangevoerd dat EPCC geen of minder omzet heeft gemaakt dan waarvan de Inspectie bij de aanslagen is uitgegaan en wordt verwezen naar bijgevoegde aangiften. Verder is een door [appellant] ondertekende brief d.d. 31 oktober 2017 aan de Ontvanger opgesteld, waarin EPCC verzoekt om opheffing van beslagen, omdat over de jaren 2010-2016 aanslagen omzetbelasting van NAf 90.000 zijn opgelegd, maar de omzetbelasting volgens de bezwaarschriften op NAf 20.928,66 dient te worden gesteld, overeenkomstig een bij de brief gevoegd overzicht.
3.1.7
Op 21 december 2017 heeft de Inspectie de aanslag omzetbelasting voor EPCC over januari 2009 verminderd van NAf 1.000 tot nihil. Volgens een door [geïntimeerde] in het geding gebracht overzicht heeft de Inspectie op die datum de aanslagen omzetbelasting voor EPCC over alle maanden in 2009, 2010, 2012, 2013, 2014 en 2016 verminderd met NAf 1.000 per maand, waardoor het totaal van de aanslagen ad NAf 74.800 volgens dat overzicht verminderd is tot NAf 6.800.
3.1.8 [
[geïntimeerde] heeft een op 16 april 2018 gedateerde factuur ten bedrage van NAf 5.088 aan EPCC gericht, waarin werkzaamheden in verband met omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2017 in rekening worden gebracht (op basis van uurtarieven die ook in de offerte van 29 oktober 2017 worden genoemd).
3.1.9 [
[geïntimeerde] heeft een op 23 april 2018 gedateerde factuur ten bedrage van NAf 4.187 aan EPCC gericht, waarin werkzaamheden in verband met “NHO” in rekening worden gebracht Bedoeld is: HNO, dat staat voor Hospital Nobo Otrobanda, het nieuwe ziekenhuis in Otrobanda, Willemstad.
3.1.10 [
[geïntimeerde] heeft een offerte aan EPCC ter attentie van [appellant] uitgebracht voor accountant services en fiscale dienstverlening, gedateerd op 1 november 2018. Voor verschillende werkzaamheden zijn verschillende uurtarieven gehanteerd. Voor werkzaamheden als belastingconsultant is een uurtarief van NAf 300 gehanteerd. In de offerte is een totaalprijs van NAf 55.990 vermeld (inclusief omzetbelasting). [appellant] heeft deze offerte voor akkoord ondertekend.
3.1.11
Volgens [geïntimeerde] heeft zij een tweede offerte aan EPCC ter attentie van [appellant] uitgebracht voor administratieve dienstverlening, accountant services en fiscale dienstverlening, eveneens gedateerd op 1 november 2018. Deze tweede offerte heeft zij voor het eerst overgelegd bij pleitnota in hoger beroep. Voor verschillende werkzaamheden zijn verschillende uurtarieven gehanteerd. Voor werkzaamheden als belastingconsultant is een uurtarief van NAf 300 gehanteerd. In de offerte is een totaalprijs van NAf 27.000 vermeld (inclusief omzetbelasting). Ook op deze offerte staat een handtekening voor akkoord.
3.1.12
Op 25 juli 2019 is een door [geïntimeerde] ondertekend bezwaarschrift inkomstenbelasting 2006-2011 voor [appellant] ingediend bij de Inspectie. In dit bezwaarschrift wordt een beroep gedaan op verjaring. Op 26 juli 2019 is een door [geïntimeerde] ondertekend bezwaarschrift inkomstenbelasting 1999 voor [appellant] ingediend bij de Inspectie. Ook in dit bezwaarschrift wordt een beroep gedaan op verjaring. Rond dezelfde tijd is een door [geïntimeerde] ondertekend bezwaarschrift inkomstenbelasting 2012-2016 voor [appellant] ingediend bij de Inspectie. In dit bezwaarschrift wordt aangevoerd dat de aanslagen dienen te worden verminderd tot bedragen als in het bezwaarschrift genoemd.
3.1.13
Eveneens op 25 juli 2019 zijn aangiften inkomstenbelasting voor [appellant] over de jaren 1999 en 2006 tot en met 2014 ingediend bij de Inspectie.
3.1.14
Op 12 november 2019 heeft [appellant] een schuldbekentenis ondertekend, voorzien van een goedschrift. In de schuldbekentenis staat onder meer het volgende:
De ondergetekende:
(…)
verklaart wegens te betalen vergoeding op voor hem gedane werkzaamheden met betrekking op belastingzaken schuldig te zijn aan [geïntimeerde], handelende onder All in Accountants & Consultants, hierna te noemen: schuldeiser, een som van Nafl. 82.990,-
onder de volgende bepalingen en bedingen:
1. Behoudens de gevallen van onmiddellijke opeisbaarheid als hierna onder sub. 4 vermeld, zal de hoofdsom of het restant daarvan worden afgelost op uiterlijk 31 december 2019.
2. (…)
3. (…)
4. Indien na 31 december 2019 het gehele bedrag niet is voldaan, zal de wettelijke rente in rekening worden gebracht totdat het gehele bedrag is voldaan.
5. (…)
6. (…)
7. (…)
3.1.15
Op 18 februari 2020 is een machtiging opgesteld, waarin aan de Ontvanger wordt bericht dat [appellant] [geïntimeerde] machtigt om namens hem alle persoonlijke belastingzaken af te handelen, inclusief het treffen van mogelijke betalingsregeling(en) en de afhandeling/inning van restituties bij de Landsontvanger. Volgens de machtiging kunnen restituties worden geboekt op de bedrijfsrekening van [geïntimeerde]. De machtiging is ondertekend.
3.1.16
Een aanslagenlijst van 5 maart 2020 van de Ontvanger met betrekking tot [appellant] als debiteur vermeldt dat de aanslagen inkomstenbelasting 2006-2014 zijn verminderd met in totaal NAf 60.128 (en dat er niettemin een aanzienlijk bedrag aan geheven belasting openstaat). Op een aanslagenlijst van 21 februari 2020 staan die verminderingen nog niet (tot dat bedrag) vermeld.
3.1.17
Op 12 maart 2020 heeft [appellant] een geschrift bij de Ontvanger ingediend, met opschrift “bezwaar en tegelijkertijd beroep op verjaring van niet ontvangen aanslagen”. Hierin schrijft [appellant] dat hij de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1995 tot en met 2015 nooit heeft ontvangen en verzoekt hij de Ontvanger om de aanslagen te vernietigen wegens verjaring.
3.1.18 [
[appellant] heeft geen betalingen aan [geïntimeerde] verricht.
3.1.19
Bij e-mail van 23 maart 2020 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht dat de Ontvanger de vermindering van aanslagen verrekent met andere openstaande belastingschulden. Verder heeft zij bij die e-mail met een beroep op de schuldbekentenis verzocht om betaling van NAf 82.990 binnen zeven werkdagen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [appellant] onder meer geantwoord:
Ku tur derecho ku tin pa kobra e loke ku lo mester ser paga na su debido tiempo, mi a sali for di punto di bista di komprenshon pa tur dos partido su situashon finansiero.
(vrij vertaald door het Hof: Met elk recht dat er is om te innen wat betaald moet worden op zijn tijd als behoort, ben ik uitgegaan van de opvatting van begrip voor de financiële situatie van beide partijen).
Deze e-mailwisseling is verder gegaan op 24 en 26 maart 2020 en op 15 en 16 april 2020. Op 16 april 2020 heeft [appellant] geschreven dat hij, als het kan, aan de eind van de maand zal kijken wat hij voor [geïntimeerde] kan doen.
3.1.20
Bij brief van 15 mei 2020 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] met een beroep op de schuldbekentenis [appellant] gesommeerd om NAf 82.990 te betalen, vermeerderd met 15% incassokosten.
3.1.21
In een op 26 mei 2020 gedateerd geschrift heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van NAf 59.000 door [geïntimeerde en haar echtgenoot] voor een door [appellant] aan het echtpaar overgedragen project. In dit project wordt beoogd een initiatiefvoorstel van [appellant] uit te werken om een algemeen welzijnsfonds in te stellen, dat sociaal-culturele organisaties in Curaçao zal financieren. In hoger beroep heeft [appellant] stukken overgelegd die hierop betrekking hebben. Dat is een door [de echtgenoot van geïntimeerde] opgesteld memorandum d.d. 18 september 2018, dat hij op 19 september 2018 naar [appellant] heeft gemaild, met de vermelding dat het is opgesteld ten behoeve van de (toenmalige) minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn.
3.1.22
In een op 27 mei 2020 gedateerd geschrift heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van NAf 38.500 door [geïntimeerde en haar echtgenoot] voor in 2017/2018 verrichte advieswerkzaamheden in verband met een beoogde samenwerking met een school in Florida, Verenigde Staten van Amerika. In hoger beroep heeft [appellant] (nadere) stukken overgelegd die hierop betrekking hebben. Dat is een e-mailwisseling uit juni 2016 tussen [geïntimeerde] en haar echtgenoot enerzijds, beiden optredend namens ACE (zie 3.1.1), en [dochter], dochter van [appellant], vanuit Florida anderzijds. [de echtgenoot van geïntimeerde] heeft in dit verband op 14 juni 2016 een aan de dochter van [appellant] gerichte e-mail doorgestuurd naar [appellant].
3.1.23
In een op 7 juni 2020 gedateerd geschrift heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van NAf 4.500 door [geïntimeerde en haar echtgenoot] voor in 2017/2018 verrichte werkzaamheden met het doel erkenning van de overheid te verkrijgen voor opleidingen van ACE.
3.1.24 [
[appellant] heeft ook aanspraak gemaakt op betaling van NAf 4.653 door [geïntimeerde en haar echtgenoot] op de grond dat hij dat bedrag aan hen heeft aanbetaald ten behoeve van een boek ter nagedachtenis van [overledene]. In hoger beroep heeft hij in dit verband een “estimate” van [drukkerij] Imaging Solutions aan [appellant] overgelegd ten bedrage van NAf 1.436,83 als geoffreerde prijs voor het vervaardigen van honderd exemplaren van het gedenkboek.
3.1.25
Op 20 augustus 2020 heeft [appellant] de accountant [accountant] RA (hierna: [accountant]) opgedragen onderzoek te doen naar de aangiften inkomstenbelasting die [geïntimeerde] voor [appellant] heeft ingevuld en naar werkzaamheden die [appellant] stelt ten behoeve van [geïntimeerde en haar echtgenoot] te hebben verricht.
3.1.26 [
[accountant] heeft op 1 oktober 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij 51 fouten opsomt die [geïntimeerde] naar zijn mening in de aangiften heeft gemaakt. Hij concludeert dat [geïntimeerde] geen fiscale kennis heeft en dat [appellant] daardoor meer belasting heeft moeten betalen dan als de aangiften correct zouden zijn ingevuld. In verband met het door [geïntimeerde] in rekening gebrachte bedrag van NAf 82.990 heeft [accountant] gerapporteerd dat [geïntimeerde] naar zijn mening hooguit NAf 1.400 kan declareren.
3.1.27
Op dezelfde dag, 1 oktober 2020, heeft [accountant] een tweede rapport uitgebracht. Hierin heeft hij de vorderingen van [appellant] omschreven en als volgt samengevat (NAf):
Algemeen Welzijnsfonds 59.000
School in Florida 40.000
Erkenning van opleidingen 4.500
Gedenkboek [overledene] 4.653
--------- +
Totaal 108.153
3.1.28 [
[geïntimeerde] heeft met verlof van het Gerecht op 2 oktober 2020 ten laste van [appellant] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder het Algemeen Pensioenfonds Curaçao. [appellant] heeft een opheffingskortgeding aanhangig gemaakt zonder zich te beroepen op tegenvorderingen van [appellant] op [geïntimeerde]. Bij in kort geding gewezen vonnis van 18 januari 2021 heeft het Gerecht [geïntimeerde] bevolen het beslag op te heffen. In dat kort geding was [geïntimeerde] niet verschenen. Het beslag is inmiddels opgeheven.
3.1.29
Bij dwangschrift van 6 september 2021 heeft de Ontvanger NAf 44.461 ingevorderd bij EPCC in verband met vijftien aanslagen, waarvan dertien betrekking hebben op omzetbelasting over 2012 en 2016.
3.1.30
Bij brief van 15 oktober 2021 heeft [appellant] bij de Ombudsman geklaagd over inhoudingen op zijn pensioen in opdracht van de Ontvanger. Meer in het bijzonder heeft hij geklaagd dat de Ontvanger weigert een overzicht van de verwerking van de inhoudingen te verstrekken.
3.1.31
Bij brief van 1 november 2021 aan de Inspectie heeft [belastingadviseur] namens EPCC te kennen gegeven dat EPCC niet kan instemmen met een betekend dwangschrift met betrekking tot omzetbelasting over 2016 en ook niet met door haar ontvangen aanmaningen met betrekking tot omzetbelasting over 2019 en 2020. Volgens die brief is er NAf 151.442,23 te veel ingevorderd. Verder doet de brief een beroep op een saneringsfaciliteit. Bij brief van 22 november 2021 aan de Ontvanger heeft [belastingadviseur] namens [appellant] verzocht alle aanslagen te vernietigen op de grond dat EPCC per 1 januari 2015 inactief is. Bij brief van 23 maart 2022 heeft [belastingadviseur] aan [appellant] verslag gedaan van zijn werkzaamheden en een overzicht gegeven van nog te verrichten werkzaamheden.
3.1.32
Een ambtenaar van de belastingdienst die een bezwaarschrift van EPCC in behandeling had, heeft bij e-mails van 28 maart 2022 aan [appellant] bericht dat EPCC geen aangiften heeft gedaan over de jaren 2018 tot en met 2021 en ook niet over het jaar 2008.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak hebben partijen in eerste aanleg, in de weergave van het Gerecht, het volgende gevorderd:
in conventie
3.3 [
[geïntimeerde] vordert bij vonnis
[appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van NAf 82.990, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten in goede justitie door het gerecht te bepalen;
[appellant] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
in reconventie
3.4 [
[appellant] vordert bij vonnis
de schuldbekentenis van 12 november 2019 zoals door partijen aangegaan te vernietigen op basis van primair dwaling, subsidiair bedrog en verder subsidiair op basis van wanprestatie zijdens [geïntimeerde];
[geïntimeerde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen een bedrag van NAf 108.153, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 1 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en daarnaast te vermeerderen met de buitengerechtelijke- en incassokosten van 15% op de hoofdsom;
[geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 kalenderdagen na het te wijzen vonnis.
Beslissingen van het Gerecht
3.5
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen van [geïntimeerde] vrijwel geheel toegewezen. De vorderingen van [appellant] heeft het Gerecht afgewezen.
3.6
Aan deze beslissingen heeft het Gerecht, verkort weergegeven, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. De schuldbekentenis heeft dwingende bewijskracht, zodat behoudens tegenbewijs vast staat dat [appellant] NAf 82.990 aan [geïntimeerde] verschuldigd is wegens door haar verrichte werkzaamheden (4.4). De door [appellant] ingeroepen vernietigingsgronden dwaling en bedrog gaan niet op (4.5). Het Gerecht vat het beroep van [appellant] op wanprestatie op als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daarin ziet het Gerecht geen aanleiding om de vordering van [geïntimeerde] niet toe te wijzen (4.6). De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal gedeeltelijk worden toegewezen (4.8). Voor de reconventionele vorderingen van [appellant] bestaat naar het oordeel van het Gerecht geen grondslag, omdat uit de stellingen van [appellant] niet volgt dat partijen overeenkomsten hebben gesloten (4.13-4.14).
Vorderingen in hoger beroep
3.7
In hoger beroep (bij memorie van antwoord) heeft [geïntimeerde] haar vordering vermeerderd met de volgende twee posten:
NAf 4.187, met rente en kosten, ter betaling van de factuur van 23 april 2018, die volgens [geïntimeerde] ziet op een opdracht die zij voor [appellant] heeft uitgevoerd in verband met een offerte die [appellant] wilde uitbrengen voor het nieuwe ziekenhuis in Otrobanda;
NAf 3.216,57, met rente en kosten, voor in opdracht van [appellant] verrichte werkzaamheden in verband met het gedenkboek.
3.8
Deze eisvermeerderingen zijn niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het Hof zal recht doen op de vermeerderde eis.
3.9 [
[appellant] heeft in hoger beroep te kennen gegeven geen beroep meer te doen op dwaling of bedrog en zijn vordering dienovereenkomstig verminderd. Voor het overige heeft [appellant] zijn vordering in hoger beroep in wezen niet gewijzigd. Het Hof zal recht doen op de verminderde eis van [appellant] zoals die in hoger beroep is geformuleerd.
Beoordeling door het Hof
Werkzaamheden voor belastingzaken
3.1
Het Hof beoordeelt eerst de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van NAf 82.990. Aan die vordering heeft [geïntimeerde] de schuldbekentenis ten grondslag gelegd. [appellant] heeft erkend dat hij de schuldbekentenis heeft ondertekend.
3.11
Anders dan het Gerecht in 4.4, laatste volzin, heeft overwogen, heeft [appellant] betwist dat de verklaring in de schuldbekentenis de waarheid is. Ter motivering van die betwisting heeft hij, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Hij heeft de schuldbekentenis in goed vertrouwen ondertekend, hoewel hij ten tijde van de ondertekening geen schuld bij [geïntimeerde] had, althans een schuld tot een veel lager bedrag. Hij ondertekende toch vanwege de vriendschappelijke relatie tussen partijen. Hij deed het ook vanwege beloftes van [geïntimeerde]. [appellant] had [geïntimeerde] namelijk ook opgedragen om met de Ontvanger te onderhandelen over vermindering of stopzetting van de inhoudingen op het pensioen van [appellant]. Verder wilde [appellant] met de ondertekening van de schuldbekentenis [geïntimeerde] helpen om een financiering rond te krijgen. Bij pleitnota in hoger beroep heeft [appellant] hieraan toegevoegd dat [geïntimeerde] hem de schuldbekentenis heeft laten ondertekenen ter uitvoering van een kunstgreep, nadat zij kwaad was geworden in verband met problemen rond het gedenkboek.
3.12 [
[appellant] heeft niet betwist dat de schuldbekentenis een verklaring van [appellant] bevat omtrent hetgeen de schuldbekentenis bestemd is ten behoeve van [geïntimeerde] te bewijzen, als bedoeld in art. 136 lid 2 Rv en dat de schuldbekentenis ook een goedschrift bevat die voldoet aan de eisen van art. 137 lid 1 Rv. De schuldbekentenis levert dus dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Tegenbewijs staat echter vrij (art. 130 lid 2 Rv). [appellant] zal ingevolge zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot tegenbewijs.
3.13
De e-mails van [appellant] van 23 maart 2020 en 16 april 2020 leveren geen erkentenissen op van de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag, maar kunnen wel meewegen bij de bewijswaardering die het Hof te zijner tijd zal uitvoeren.
3.14
Indien [appellant] niet erin slaagt het bewijs van de waarheid van de verklaring te ontzenuwen, komt aan [appellant] geen beroep op toerekenbare tekortkoming toe. Anders gezegd: dan is hij gehouden het in de schuldbekentenis genoemde bedrag te betalen, ongeacht de hoeveelheid werk die [geïntimeerde] heeft verricht en ongeacht de kwaliteit ervan.
3.15
Voor het geval [appellant] erin slaagt het bewijs van de waarheid van de verklaring te ontzenuwen, overweegt het Hof nu alvast als volgt. Dat brengt dan nog niet mee dat de vordering tot betaling voor de werkzaamheden met betrekking tot belastingzaken geheel afgewezen moet worden. In dat geval zal beoordeeld moeten worden in hoeverre de vordering toewijsbaar is op grond van de overeenkomst(en) van opdracht. [geïntimeerde] wordt verzocht om voor dat geval bij conclusie na getuigenverhoor een specificatie van het gevorderde bedrag in het geding te brengen, gebaseerd op het aantal gewerkte uren en de gehanteerde uurtarieven (zoals ook gebeurd is in de facturen van 16 en 23 april 2018). Verder wordt [geïntimeerde] verzocht daarbij uit te leggen wat de relatie is tussen de twee offertes van 1 november 2018 die zij in het geding heeft gebracht, waarom er twee offertes van die datum zijn en waarom de tweede offerte niet eerder dan bij de pleitnota in hoger beroep in het geding is gebracht.
3.16 [
[appellant] heeft het verweer gevoerd dat de kwaliteit van het werk van [geïntimeerde] onvoldoende was. Dit blijkt volgens [appellant] onder meer uit:
- het rapport daarover van [accountant];
- mededelingen van een ambtenaar van de Inspectie der Belastingen;
- de omstandigheid dat [appellant] [belastingadviseur] heeft moeten inschakelen om veel van het werk van [accountant] alsnog te doen of over te doen;
- de omstandigheid dat ondanks het werk van [geïntimeerde] de Ontvanger aanmaningen heeft gestuurd en een dwangbevel heeft uitgevaardigd.
3.17
Indien [appellant] erin slaagt het bewijs van de waarheid van de verklaring te ontzenuwen, zal het Hof verder oordelen over zijn beroep op toerekenbare tekortkoming. Hierbij geldt als maatstaf of het werk van [geïntimeerde] voldoet aan hetgeen mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingconsulent (met uurtarieven als door [geïntimeerde] gehanteerd). Hierbij is van belang dat het Hof vooralsnog uit het feitenoverzicht afleidt dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] tot aanzienlijke belastingbesparingen hebben geleid (zowel in 2017 als in 2020), ook al waren daarmee niet alle fiscale problemen van [appellant] opgelost. Bij pleitnota in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat de inhoudingen op zijn pensioen tot en met juli 2020 zijn doorgegaan (dus kennelijk vanaf augustus 2020 zijn stopgezet).
Algemeen Welzijnsfonds
3.18
Ook indien het waar is dat:
[appellant] het project Algemeen Welzijnsfonds bedacht heeft;
[appellant] werk in het project gestoken heeft;
[geïntimeerde en haar echtgenoot] ook aan dit project hebben gewerkt, al dan niet in samenwerking met [appellant];
het project een waarde vertegenwoordigt voor degene(n) die het project uitvoert/uitvoeren (kennelijk doordat deze(n) eraan zal/zullen verdienen indien het project succesvol blijkt te zijn); en
[geïntimeerde en haar echtgenoot] het door [appellant] bedachte en begonnen project voortgezet hebben met goedvinden van zowel [de echtgenoot van geïntimeerde] als [appellant],
dan betekent dat nog niet dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] enig bedrag bij [geïntimeerde] in rekening kan brengen. Daarvoor is nodig dat overeengekomen is dat [appellant] in dit verband enig bedrag in rekening kan brengen.
3.19 [
[appellant] heeft gesteld dat partijen mondeling overeenstemming hebben bereikt over het bedrag van NAf 59.000 voor de overname van dit project en voor betaling voor werkzaamheden van [appellant] voor dit project. [appellant] heeft echter niet gesteld wanneer dat is gebeurd. Noch het rapport van [accountant], noch het door [appellant] zelf opgestelde geschrift van 26 mei 2020 vermelden dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [appellant] in dit verband enig bedrag in rekening kan brengen, laat staan wanneer dat is gebeurd. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen.
Gelet hierop heeft [appellant] tegenover de betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende gesteld om in dit verband tot bewijslevering te worden toegelaten. Deze tegenvordering zal bij eindvonnis worden afgewezen.
School in Florida en erkenning van opleidingen
3.2
Ook voor het project met betrekking tot de school in Florida en de inspanningen om de opleidingen van ACE erkend te krijgen, geldt dat indien partijen hebben samengewerkt in dat project en bij die inspanningen, dat nog niet betekent dat [geïntimeerde en haar echtgenoot] moeten betalen voor hetgeen [appellant] in dat verband heeft gedaan; ook daarvoor is nodig dat betaling is overeengekomen, althans dat een overeenkomst is gesloten die meebrengt dat uit hoofde van art. 7:405 BW loon verschuldigd is. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om dat aan te nemen. In een geschrift van 14 juni 2016 met aanhef “LS” verklaart [de echtgenoot van geïntimeerde] dat ACE opdracht heeft gegeven aan [appellant] als directeur van EPCC om te assisteren bij het verkrijgen en behouden van erkende opleidingen. Indien dat juist is, en indien ACE voor het uitvoeren van die opdracht door [appellant] een (overeengekomen, gebruikelijk of redelijk) loon verschuldigd is, betekent dit nog niet dat [appellant] dit loon in rekening kan brengen bij [geïntimeerde]. Blijkens productie 11 bij memorie van grieven is ACE een besloten vennootschap met [de echtgenoot van geïntimeerde] als enig bestuurder. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij loon in rekening kan brengen bij mevrouw [geïntimeerde]. De enkele omstandigheden dat zij als adjunct-directrice en titulair directielid bij ACE betrokken is en dat ACE “van [geïntimeerde en haar echtgenoot]” is (hetgeen op hun aandeelhouderschap zou kunnen duiden), zijn daarvoor onvoldoende. De in dit verband ingestelde tegenvorderingen zullen bij eindvonnis worden afgewezen.
Gedenkboek [overledene]
3.21 [
[appellant] heeft gesteld dat hij een aanbetaling van NAf 4.653,40 heeft gedaan ten behoeve van de productie van een gedenkboek. Hij heeft een factuur van ACE aan [appellant] overgelegd en een kopie van een aan ACE uitgeschreven cheque. In het rapport van [accountant] staat dat [de echtgenoot van geïntimeerde] de aanbetaling heeft ontvangen, maar in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij de aanbetaling op verzoek van mevrouw [geïntimeerde] heeft gedaan. Het boek is volgens [appellant] weliswaar tot stand gebracht, maar door [drukkerij] Imaging Solutions in plaats van door [geïntimeerde en haar echtgenoot].
3.22
Ook hier geldt dat [appellant] onvoldoende gesteld heeft om aan te nemen dat, indien hij recht heeft op terugbetaling van het aan ACE aanbetaalde bedrag, hij dat recht ook tegen [geïntimeerde] geldend kan maken. Anderzijds geldt ook voor de eisvermeerdering van [geïntimeerde] in hoger beroep, strekkende tot betaling van NAf 3.216,57, dat zij onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan zij dit in rekening kan brengen, gelet op haar eigen stelling dat de opdracht voor het tik- en opmaakwerk aan ACE was verstrekt. Indien [geïntimeerde] degene is die het tik- en opmaakwerk feitelijk heeft uitgevoerd, is dat niet voldoende. Beide vorderingen zullen bij eindvonnis worden afgewezen.
Nieuwe ziekenhuis Otrobanda
3.23 [
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betaling van NAf 4.187 gevorderd voor werkzaamheden ten behoeve van het nieuwe ziekenhuis in Otrobanda. Ter onderbouwing heeft zij een beroep gedaan op de factuur van 23 april 2018 (die zij ook al in eerste aanleg had overgelegd, toen echter zonder er een vordering aan te verbinden). In de pleitnota in hoger beroep is [appellant] hierop niet ingegaan. Deze vordering zal bij eindvonnis worden toegewezen.
Redelijkheid en billijkheid
3.24
Bij pleitnota in hoger beroep heeft [appellant] zich beroepen op de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hij heeft echter onvoldoende feiten gesteld die, indien juist, tot andere oordelen aanleiding geven dan hiervoor zijn gegeven.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
laat [appellant] toe tot tegenbewijs tegen de stelling dat de verklaring in de schuldbekentenis waar is;
bepaalt dat [appellant], indien hij daartoe getuigen wil doen horen, deze kan voorbrengen op een nader te bepalen dag en uur voor mr. G.C.C. Lewin, lid van het Hof, in het gerechtsgebouw van Curaçao;
bepaalt dat beide partijen binnen veertien dagen na heden opgave dienen te doen van hun verhinderdata voor de komende vier maanden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 24 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.