ECLI:NL:OGHACMB:2024:137

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00338
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en bouwwerkzaamheden in Curaçao

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen de Stichting Particulier Fonds (SPF) en verschillende geïntimeerden over de vraag of de SPF dwangsommen heeft verbeurd door in strijd te handelen met een rechterlijk bevel om bouwwerkzaamheden te staken. De SPF is in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de SPF werd veroordeeld om de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden totdat er een bouwvergunning was verleend. De geïntimeerden hebben in incidenteel hoger beroep gesteld dat de SPF niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar grieven.

De procedure begon met een kort geding dat op 8 november 2022 werd uitgesproken, waarin de eisers (de geïntimeerden) de SPF verzochten om de bouwwerkzaamheden te staken. De SPF heeft vervolgens grieven ingediend tegen het vonnis en heeft de vordering tot vernietiging van het vonnis ingediend. De geïntimeerden hebben de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de vorderingen van de SPF opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de SPF dwangsommen heeft verbeurd. Het Hof heeft de vorderingen van de SPF afgewezen en de kosten van het geding aan de zijde van de geïntimeerden toegewezen. Het vonnis van het Gerecht is vernietigd, en de SPF is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2024.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202203404 – CUR2022H00338
Uitspraak: 30 juli 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de stichting particulier fonds
STICHTING PARTICULIER FONDS [SPF],
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres,
thans appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. A.K. Kleinmoedig,
tegen
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
3.
[GEÏNTIMEERDE 3],
4.
[GEÏNTIMEERDE 4],
5. de stichting
STICHTING [STICHTING],
respectievelijk wonende en gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagden,
thans geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
gemachtigden: mrs. D.M. Wildeman en J.F. Baart.
Partijen worden hierna de SPF, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4] en de Stichting genoemd. De vijf laatstgenoemde partijen worden gezamenlijk ook [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

Dit is een executiegeschil. Het belangrijkste geschilpunt betreft de vraag of de SPF dwangsommen heeft verbeurd doordat zij in strijd heeft gehandeld met
een rechterlijk bevel om “bouwwerkzaamheden” te staken en gestaakt te houden.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 28 november 2022 ingekomen akte van appel is de SPF in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 8 november 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 19 december 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft de SPF vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 9 februari 2022 ingekomen memorie van antwoord, tevens incidenteel hoger beroep, hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof de SPF niet-ontvankelijk zal verklaren in haar grieven in hoger beroep, althans haar deze geheel zal ontzeggen, met veroordeling van de SPF in de werkelijke kosten van het geding, met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Bij op 27 maart 2023 ingekomen memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, met een productie, heeft de SPF het incidenteel hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof [geïntimeerden] niet-ontvankelijk verklaart in het incidenteel hoger beroep, althans het bestreden vonnis bevestigt, althans het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigt, met veroordeling van [geïntimeerden] in de werkelijke kosten van het geding, althans in de forfaitair berekende kosten.
2.5
Op 23 januari 2024 hebben de gemachtigden van de SPF pleitnotities ingediend. [geïntimeerden] hebben afgezien van het indienen van pleitnotities.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feitelijke uitgangspunten
3.1
Het Hof gaat uit van het volgende.
3.1.1
Bij notariële akte van erfpacht van 12 juni 2015 heeft het Land Curaçao ten behoeve van de SPF een recht van erfpacht gevestigd op een perceel grond (hierna: het perceel van de SPF).
3.1.2
Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning van het Land Curaçao (onder meer) een infraplan met betrekking tot het perceel van de SPF goedgekeurd onder de voorwaarde dat de SPF de zakelijke rechten verkrijgt van het in die beschikking bedoelde patrouillepad, of van een deel daarvan.
3.1.3 [
[geïntimeerden] zijn een kort geding begonnen tegen de SPF (zaaknummer CUR202201601). In dat kort geding heeft het Gerecht op 19 mei 2022 vonnis gewezen (hierna: het dwangsomvonnis). Hierin heeft het Gerecht onder meer het volgende overwogen en beslist:
2. De feiten
2.1.
Eisers zijn gezamenlijk eigenaren van een perceel grond, meer specifiek het perceel gelegen in het Tweede district van Curaçao te Bottelier, gelegen aan Bottelier Kaya A 39 (geel/rood ingekleurd).
2.2.
Gedaagde is eigenaar van een aangrenzend perceel (groen ingekleurd). Door de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning is daar geen bouwvergunning voor afgegeven.
2.3.
Eisers hebben op een deel van het patrouille-pad (blauw ingekleurd), welk stuk grond niet aan hen toebehoort, een muur gebouwd. Dat patrouille-pad is bij ministeriele beschikking van 27 mei 2021 in erfpacht uitgegeven aan gedaagde.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Eisers vorderen in conventie, kort gezegd en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gedaagde te bevelen de bouwwerkzaamheden in/op/om/bij het perceel direct te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Aan hun vordering leggen eisers ten grondslag dat gedaagde niet beschikt over een geldige bouw- en hindervergunning. Gedaagde handelt daarmee onrechtmatig en het levert onrechtmatige hinder jegens eisers op, waardoor de (financiële) belangen van eisers en hun woongenot worden aangetast.
3.2.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
in reconventie
3.3.
Gedaagde vordert in reconventie, na eiswijziging en kort gezegd, eisers te bevelen a) de muur die is gebouwd op het aan gedaagde in erfpacht toebehorende patrouille-pad af te breken, en b) mee te werken aan een recht van overpad c.q. erfdienstbaarheid van ‘de rode driehoek’, onder oplegging van een dwangsom, met een hoofdelijke veroordeling van eisers in de proceskosten. Aan die vordering legt gedaagde ten grondslag dat het patrouille-pad in erfpacht is uitgegeven aan gedaagde en dat eisers dat stuk grond illegaal in gebruik hebben genomen. De kavel van gedaagde dient te worden ontsloten en er is geen andere wijze dan dat via ’de rode driehoek’ te doen; daar wordt overigens geen gebruik van gemaakt door eisers.
3.4.
Eisers hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
in conventie/reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Voor een toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en in beginsel zonder nadere bewijsvoering, geoordeeld kan worden dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid de vordering zal toewijzen.
in conventie
4.2.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vorderingen gegeven.
4.3.
Vaststaat dat er aan gedaagde geen bouwvergunning en/of hindervergunning is afgegeven voor het perceel. Daarmee staat de onrechtmatigheid van de door gedaagde verrichte bouwwerkzaamheden tegenover eisers, die daarvan hinder of overlast ondervinden, vast. De betwisting van gedaagde dat bouwwerkzaamheden worden verricht, dat het plaatsen van heipalen en het ophogen van de grond in ieder geval niet als zodanig kan worden aangemerkt, en als er al werkzaamheden plaatsvinden dat dat niet op het terrein van gedaagde gebeurt, kan, gelet op de door eisers overgelegde foto’s, videobeelden en geluidsfragmenten, niet worden gevolgd. Er moet dus voorshands van uit worden gegaan dat er daadwerkelijk (voorbereidende) bouwwerkzaamheden plaatsvinden op het terrein van gedaagde, waarvan eisers hinder ondervinden. Eisers hebben er belang bij dat in afwachting van een bodemprocedure dan wel de afgifte van een bouwvergunning geen verdere bouwwerkzaamheden op het perceel van gedaagde worden verricht. Dat belang van eisers weegt zwaarder dan het belang van gedaagde om thans verder te gaan met de bouwwerkzaamheden. In het bijzonder nu gedaagde stelt dat er nog helemaal geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden op zijn perceel en een bouwstop wat haar betreft dus geen wijziging zal brengen in de huidige situatie. Gedaagde zal dan ook worden veroordeeld om de bouwwerkzaamheden te stoppen totdat een bouwvergunning voor het perceel van gedaagde is afgegeven dan wel in de bodemprocedure op het geschil is beslist. Als prikkel tot nakoming zal een dwangsom aan de veroordeling worden verbonden, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd op de hierna te melden wijze.
in reconventie
4.4.
De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen, nu op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en zonder nadere bewijsvoering niet kan worden geoordeeld dat de bodemrechter met grote mate van waarschijnlijkheid de vorderingen zal toewijzen. Hiertoe overweegt het gerecht als volgt.
4.5.
Aan gedaagde is nog geen bouw- en hindervergunning afgegeven en dus mag nog geen aanvang worden gemaakt met de bouwwerkzaamheden van het beoogde eco-resort. Bovendien heeft gedaagde aangevoerd dat hij nog niet met bouwwerkzaamheden op zijn perceel is begonnen en is in het voorgaande geoordeeld dat gedaagde zijn bouwwerkzaamheden dient te staken. Het (spoedeisend) belang bij het afbreken van de muur en het meewerken aan het bieden van een recht van overpad c.q. erfdienstbaarheid is in deze procedure reeds om die reden onvoldoende aannemelijk geworden.
4.6.
Ten aanzien van de vordering tot het afbreken van de muur op het patrouille-pad kan er, gelet op de gemotiveerde betwisting door eisers, niet voorshands van worden uitgegaan dat gedaagde de rechthebbende is van het patrouille-pad. Immers, gedaagde heeft zich niet eerder dan in deze procedure op de ministeriële beschikking van 27 mei 2021 (die volgens eisers van rechtswege is vervallen nu daarvoor geen notariële akte is verleden) beroepen en aan de echtheid van de daags voor de behandeling van dit kort geding overgelegde beschikking van 6 mei 2022 wordt door eisers getwijfeld. Zonder nader debat en bewijsvoering, waar in deze procedure geen ruimte voor is, kan het gerecht niet vaststellen of gedaagde inderdaad de rechthebbende tot het patrouille-pad zal worden en daarmee een grondslag heeft voor de vordering. De voorlopige conclusie dat met het bouwen van de muur sprake is van onrechtmatig handelen door eisers jegens gedaagde kan dan ook niet getrokken worden.
4.7.
Ook indien een afweging van de belangen wordt gemaakt, is het gerecht voorshands van oordeel dat het belang van eisers bij het in stand laten van de muur en het niet verlenen van recht van overpad prevaleert boven het belang van gedaagde. Immers, er is in deze procedure onvoldoende komen vast te staan dat het perceel van eisers alleen via ‘de rode driehoek’ is te ontsluiten. De onderbouwing van gedaagde leidt er niet toe dat thans kan worden geconcludeerd dat toegang op andere wijze onmogelijk is. Misbruik van recht door eisers omdat zij niet willen meewerken aan een recht van overpad c.q. erfdienstbaarheid is reeds daarom niet aan de orde. Bovendien hebben eisers aangevoerd dat zij belang hechten aan de muur op ‘de rode driehoek’, uit een oogpunt van rust en veiligheid. Ook zijn er brievenbussen op ‘de rode driehoek’ geplaatst.
4.8.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van gedaagde worden afgewezen.
in conventie en reconventie
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van eisers begroot op NAf 300,67 aan explootkosten, NAf 450 aan griffierechten en NAf 2.250 aan gemachtigdensalaris.
5. De beslissing
Het gerecht, rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
veroordeelt gedaagde om de bouwwerkzaamheden in/op/om/bij het perceel van gedaagde binnen twee weken na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden tot dat er voor die bouwwerkzaamheden een bouwvergunning is verleend dan wel in de bodemprocedure op het geschil is beslist;
5.2.
bepaalt dat gedaagde voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan eisers een dwangsom verbeurt van NAf 1.000, tot een maximum van NAf 100.000;
in reconventie
5.3.
wijst af de vorderingen;
in conventie en reconventie
5.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eisers, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 3.000,67;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.1.4
Het dwangsomvonnis is onherroepelijk geworden.
3.1.5
Bij exploot van 31 mei 2022 is het dwangsomvonnis aan de SPF betekend.
3.1.6
Bij bezwaarschrift van 16 juni 2022 hebben [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4] en een aantal anderen bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 mei 2022.
3.1.7
Op 25 juni 2022, 7 juli 2022 en 9 juli 2022 (hierna: de drie dagen) stonden en reden vrachtwagens op het perceel van de SPF en waren er mensen bij. Hiervan zijn foto’s en filmpjes gemaakt. De SPF heeft die in het geding gebracht.
3.1.8
Bij bezwaarschrift van 12 augustus 2022 hebben [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4] en een aantal anderen te kennen gegeven bezwaar te maken tegen de aanvraag van een hindervergunning.
3.1.9
Bij exploot van 15 augustus 2022 hebben [geïntimeerden] de SPF doen sommeren NAf 3.000 aan verbeurde dwangsommen te betalen wegens overtreding van het in het dwangsomvonnis gegeven bevel op de drie dagen.
3.1.10
Bij advies van 26 oktober 2022 heeft NAAM Archeologisch Advies te kennen gegeven geen reden te zien om aan te nemen dat tijdens de geplande werkzaamheden op het perceel van de SPF archeologische waarden zullen worden vernietigd of aangetroffen.
Vorderingen
3.2
In dit executiegeding heeft de SPF gevorderd dat het Gerecht:
a. [geïntimeerden] beveelt om de executie van het dwangsomvonnis te staken en gestaakt te houden met betrekking tot de activiteiten op de drie dagen;
b. [geïntimeerden] verbiedt om het dwangsomvonnis te executeren met betrekking tot activiteiten die geen vergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in de Bouw- en Woningverordening 1935 zijn, althans met betrekking tot andere door het Gerecht vast te stellen activiteiten.
Beslissingen van het Gerecht
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht vordering a toegewezen en de SPF niet-ontvankelijk verklaard in vordering b. De toewijzing van vordering a is gebaseerd op de overweging, verkort weergegeven, dat niet kan worden aangenomen dat de SPF op de drie dagen het dwangsomvonnis heeft overtreden (4.7-4.9). De niet-ontvankelijkverklaring van de SPF in vordering b is gebaseerd op de overweging, verkort weergegeven, dat deze vordering een verkapt hoger beroep is (rov. 4.4-4.5).
Beoordeling door het Hof
[geïntimeerden] kunnen worden ontvangen in het incidenteel hoger beroep
3.4
De SPF heeft primair betoogd dat [geïntimeerden] niet-ontvankelijk zijn in het incidenteel hoger beroep. Het Hof verwerpt dit betoog. Blijkens de kop van de memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] incidenteel hoger beroep ingesteld. Hoewel het niet tot uitdrukking komt in het petitum van het gedingstuk, is voldoende kenbaar voor de SPF en voor het Hof dat het incidenteel hoger beroep ertoe strekt vordering a alsnog afgewezen te krijgen.
De SPF heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen
3.5
De SPF wil op het perceel een semi-toeristisch woon- en ecoproject met bungalows ontwikkelen. Haar vorderingen zijn gericht op een ongehinderde voortgang van het project. De SPF heeft daarbij een voldoende spoedeisend belang.
De vorderingen lenen zich voor behandeling in dit executiegeding
3.6
Niet in geschil is dat vordering a zich leent voor behandeling in dit executiegeding.
3.7
Ook vordering b leent zich voor behandeling in dit executiegeding. Indien en voor zover voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerden] misbruik van executiebevoegdheid maken, is een verbod op tenuitvoerlegging van het vonnis toewijsbaar. Een vordering die daartoe strekt, heeft een andere strekking dan een hoger beroep, ook al kan een executieverbod in de praktijk vergelijkbare gevolgen hebben als een vernietiging in hoger beroep. De SPF kan dus ontvangen worden in vordering b.
De SPF heeft de dwangsommen verbeurd
3.8
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een veroordeling onvoldoende is nageleefd, heeft de executierechter niet tot taak de door de rechter in de hoofdzaak besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De executierechter dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de uitgesproken veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld, een en ander in het licht van redelijkheid en billijkheid (zie bijvoorbeeld HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400, NJ 2004/410, rov. 3.5 ([procespartij]/Curaçao) en HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0531, NJ 2007/59 (NMTS/Aruba)).
3.9
De rechter moet het dictum uitleggen in het licht van en met inachtneming van de overwegingen die tot dat dictum hebben geleid. Bij de uitleg van een veroordeling dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Daarnaast geldt bij een in algemene bewoordingen geformuleerd verbod met dwangsomsanctie dat dit verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het werd gegeven, daaronder begrepen zijn. Indien de bewoordingen van een veroordeling ruimte laten voor verschillende interpretaties, kan dit eveneens nopen tot een terughoudende uitleg van de reikwijdte van een veroordeling ten gunste van de partij tegen wie de veroordeling is uitgesproken, en alleen een inbreuk op de veroordeling aan te nemen indien een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld.
3.1
In dit geval werpt overweging 4.3 van het dwangsomvonnis licht op de betekenis van dictum 5.1 van dat vonnis. In de overweging is eerst onder meer sprake van het plaatsen van heipalen en het ophogen van de grond, en vervolgens van “(voorbereidende) bouwwerkzaamheden” waarvan [geïntimeerden] hinder ondervinden. De overweging vervolgt ermee dat [geïntimeerden] er belang bij hebben dat in afwachting van een bodemprocedure dan wel de afgifte van een bouwvergunning geen verdere “bouwwerkzaamheden” op het perceel van de SPF worden verricht.
3.11
Uit deze overweging leidt het Hof ten eerste af dat de dwangsomrechter ervan uitgaat dat “voorbereidende bouwwerkzaamheden” (met of zonder haakjes) kunnen bestaan. Dit brengt mee dat in het dwangsomvonnis de term bouwwerkzaamheden een ruimere strekking heeft dan de verrichtingen die bij art. 7 van de Bouw- en Woningverordening 1935 zijn verboden, want voorbereidingen zijn daar niet verboden. Ten tweede leidt het Hof uit deze overweging af dat de veroordeling (het dictum) ook ziet op voorbereidende werkzaamheden als bedoeld in de overweging.
3.12
Het door de SPF beoogde project voorziet in de bouw van bungalows. Daarvoor zal een bouwvergunning nodig zijn. Het is in dit geding niet aan het Hof om in te schatten of een bouwvergunning zal worden verstrekt, noch of in een bodemprocedure tussen partijen ten gunste van de SPF zal worden beslist. Indien noch het een, noch het ander gebeurt, zal het woon- en ecoproject met bungalows niet kunnen worden gerealiseerd. De strekking van het dwangsomvonnis is kennelijk dat rekening moet worden gehouden met die mogelijkheid. Als het project niet zal kunnen worden gerealiseerd, hebben voorbereidende werkzaamheden geen zin. Het is daarom niet ongerijmd om ook voorbereidende werkzaamheden te verbieden, zolang er onvoldoende zekerheid is over de vraag of het project zal kunnen worden gerealiseerd.
3.13
Hetgeen op de foto’s en films is te zien, moet worden aangemerkt als voorbereidende werkzaamheden in de zin van het dwangsomvonnis. De SPF heeft aangevoerd dat het project er komt en dat zij gerechtigd is een aanvang te maken met de infrastructuur. Aannemelijk is dat de vrachtwagens en mensen daarmee bezig waren. In elk geval heeft de SPF niets aangevoerd over de vraag wat de vrachtwagens en mensen daar doen als dat niet is in het kader van (of ter voorbereiding van) de ontwikkeling van het semi-toeristische woon- en ecoproject. De dwangsomrechter heeft echter bepaald dat ook dergelijke werkzaamheden niet zijn toegestaan, zolang er geen bouwvergunning is verleend of in een bodemprocedure op het geschil is beslist.
3.14
Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat de SPF NAf 3.000 aan dwangsommen heeft verbeurd. Vordering a moet daarom alsnog worden afgewezen.
[geïntimeerden] maken geen misbruik van executiebevoegdheid
3.15 [
[geïntimeerden] trachten te voorkomen dat het semi-toeristische woon- en ecoproject met bungalows er komt. Het is niet aan het Hof om in dit geding te oordelen over de vraag of hun inspanningen succes zullen hebben. Voldoende is om vast te stellen dat zij een redelijk belang hebben bij hun streven. Tot dat doel hebben zij het dwangsomvonnis uitgelokt en verkregen. Niet valt in te zien dat zij misbruik van executiebevoegdheid maken door te verlangen dat de SPF het dwangsomvonnis onverkort naleeft. Vordering b moet daarom eveneens worden afgewezen.
Slotsom
3.16
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vorderingen moeten alsnog geheel worden afgewezen. De SPF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Er is geen reden voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten.
3.17
De omstandigheid dat [geïntimeerde 3] en de Stichting geen eigenaar meer zijn van enige grond in de buurt van het perceel van de SPF, is niet van belang. In dit executiegeschil wordt geen vordering tegen hen toegewezen. Zij worden geacht in dit executiegeschil in twee instanties proceskosten te hebben gemaakt, nu zij in de kop van de processtukken van [geïntimeerden] worden genoemd.
3.18
Bij pleitnota in hoger beroep heeft de SPF aangevoerd dat inmiddels een hindervergunning met betrekking tot het agro-gedeelte van het project is verleend. Het Hof kan dat niet controleren, maar het is ook niet van belang. De veroordeling in het dwangsomvonnis is uitgewerkt als een bouwvergunning is verleend of in een bodemprocedure op het geschil is beslist. Ook als het dwangsomvonnis is uitgewerkt, zijn de vorderingen van de SPF niet toewijsbaar, nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] een uitgewerkt vonnis zullen willen blijven executeren.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de SPF af;
veroordeelt de SPF in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en begroot op NAf 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt de SPF in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op NAf 609,03 aan verschotten en NAf 4.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 30 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.