ECLI:NL:OGHACMB:2024:125

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
AUA2022H00188
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geldlening en overkreditering tussen consument en kredietverstrekker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [Appellante] tegen een vonnis van het Gerecht in Aruba, waarin IFA (Island Finance Aruba N.V.) werd veroordeeld tot terugbetaling van een geldlening. [Appellante] heeft meerdere leningen afgesloten bij IFA, maar heeft in de loop der tijd haar aflossingsverplichtingen niet kunnen nakomen. IFA heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tot terugbetaling van het uitgeleende bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Het Gerecht heeft de vordering grotendeels toegewezen, waarop beide partijen in hoger beroep zijn gegaan. De centrale vraag in het hoger beroep is of er sprake is van overkreditering door IFA, en of zij haar zorgplicht heeft geschonden door de leningen te verstrekken ondanks het aflossingsgedrag van [Appellante]. Tijdens de zitting op 30 oktober 2023 is er pleidooi gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft geoordeeld dat IFA mogelijk in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, en heeft [Appellante] toegelaten om kosteloos te procederen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van akten door beide partijen.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2024
UITSPRAAK: 30 juli 2024
ZAAKNR: AUA202102426 – AUA2022H00188
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonend in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde,
thans appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
in hoger beroep gemachtigde: mr. R.L.F. Dijkhoff,
-tegen-
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg eiseres,
thans geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.H.J. Martis.
Partijen worden hierna (ook) aangeduid als [Appellante] en IFA.

1.De zaak in het kort

[Appellante] heeft geld geleend van IFA. In dit geding heeft IFA terugbetaling van het uitgeleende geld gevorderd, met rente, boeterente en kosten. Het Gerecht heeft de vordering grotendeels toegewezen. Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of sprake is van overkreditering.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van 6 juli 2022.
2.2 [
Appellante] is in hoger beroep gekomen van dat vonnis door indiening op 17 augustus 2022 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het Gerecht. Bij een op 28 september 2022 ter griffie ingediende memorie van grieven, heeft zij a) toelating verzocht om kosteloos te procederen en b) twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van IFA alsnog zal afwijzen, met veroordeling van IFA in de proceskosten van beide instanties.
2.3
IFA heeft op 29 november 2022 een memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel ingediend. Daarbij heeft zij de grieven van [Appellante] bestreden, incidenteel appel ingesteld, twee grieven in het incidenteel appel aangevoerd en deze toegelicht. IFA heeft in het principaal appel geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis, zonodig onder verbetering of aanvulling van gronden, zal bevestigen, en heeft in het incidenteel appel geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis voor zover nodig zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen ten aanzien van de boete(rente) en de buitengerechtelijke incassokosten alsnog zal toewijzen, telkens met veroordeling van [Appellante] in de kosten.
2.4 [
Appellante] heeft geen memorie van antwoord in het incidenteel appel ingediend.
2.5
Op de zitting van 30 oktober 2023 heeft mondeling pleidooi plaatsgevonden. Aldaar is [Appellante] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en zijn namens IFA verschenen D. v.d. Linden, collection recovery manager, en G. Croes, recovery assistant manager, bijgestaan door de gemachtigde van IFA. Partijen hebben gepleit,
[Appellante] aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota, en er zijn vragen van het Hof beantwoord. Na afloop van de behandeling is de zaak naar de rol verwezen om IFA in de gelegenheid te stellen een akte herberekening schuld te nemen.
2.6
Op de rol van 6 februari 2024 heeft IFA een akte “uitlating na pleidooi in het principaal appel (herberekening nadere rentes) en in het incidenteel appel”, met producties, ingediend. Daarbij heeft IFA haar eis verminderd. Vervolgens heeft [Appellante] op de rol van 9 april 2024 een antwoordakte ingediend.
2.7
Uitspraak is nader bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1
Gezien het bij de appelakte gevoegde bewijs van onvermogen van 16 augustus 2022, zal het Hof [Appellante] toelating verlenen om kosteloos te procederen.
Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Op 20 mei 2016 heeft IFA een geldlening aan [Appellante] verstrekt van Afl. 5.200,39 (nr. 102042426). De nominale rente bedroeg 28,25% en de door IFA gestelde effectieve rente 28,20%. De totale terugbetalingsverplichting bedroeg Afl. 7.858,80 te voldoen in 36 maandtermijnen van Afl. 218,30. [Appellante] heeft Afl. 5.000,- ontvangen en Afl. 200,39 is betaald voor een bij de lening behorende levensverzekering.
3.1.2
Uit haar overgelegde bankafschriften blijkt dat [Appellante] van juni 2016 tot en met mei 2017 twaalf betalingen van Afl. 218,30 aan IFA heeft gedaan.
3.1.3
Op 9 juni 2017 heeft IFA een geldlening aan [Appellante] verstrekt van Afl. 7.141,74 (nr. 102392316). De nominale rente bedroeg 28% en de door IFA gestelde effectieve rente ook 28%. De totale terugbetalingsverplichting bedroeg Afl. 10.756,08, te voldoen in 36 maandtermijnen van Afl. 298,78. [Appellante] heeft Afl. 3.000,- ontvangen. Afl. 4.141,74 is “Paid to Cashier”, waarvan Afl. 3.867,46 is aangewend om de openstaande schuld uit de voorgaande lening af te betalen en Afl. 274,28 voor de betaling van een bij de lening behorende levensverzekering.
3.1.4
Uit haar overgelegde bankafschriften blijkt dat [Appellante] van juni tot en met oktober 2017 vijf betalingen van Afl. 298,78 aan IFA heeft gedaan.
3.1.5
Op 17 november 2017 heeft IFA een geldlening aan [Appellante] verstrekt van Afl. 14.914,31 (nr. 102537327). De nominale rente bedroeg 27,25% en de door IFA gestelde effectieve rente 28,46%. De totale terugbetalingsverplichting bedroeg Afl. 25.137,12 te voldoen in 48 maandtermijnen van Afl. 523,69. Afl. 7.119,31 is “Paid to Cashier”, waarvan Afl. 6.264,65 is aangewend om de openstaande schuld uit de voorgaande lening af te betalen en Afl. 854,66 voor de betaling van een bij de lening behorende levensverzekering. [Appellante] heeft Afl. 7.795,-,- ontvangen.
3.1.6
Uit haar overgelegde bankafschriften blijkt dat [Appellante] in november en december 2017 twee betalingen van Afl. 523,69 aan IFA heeft gedaan.
3.1.7
Op 4 juli 2018 heeft IFA een geldlening aan [Appellante] verstrekt van Afl. 16.550,52 (nr. 102740714). De nominale rente bedroeg 27,25%, de door IFA gestelde effectieve rente 28,25% en de totale terugbetalingsverplichting Afl. 31.423,80, te voldoen in 60 maandtermijnen van Afl. 523,73. Afl. 14.731,85 is “Paid to Cashier”, waarvan Afl. 13.396,33 is aangewend om de openstaande schuld uit de voorgaande lening af te betalen en Afl. 1.335,52 voor de betaling van een bij de lening behorende levensverzekering. [Appellante] heeft Afl. 1.818,67 ontvangen.
3.1.8
Uit haar overgelegde bankafschriften blijkt dat [Appellante] van augustus 2018 tot en met november 2019 tien keer betalingen van Afl. 523,73 en drie keer van Afl. 523,75 aan IFA heeft gedaan.
3.1.9
Op 10 december 2019 heeft IFA een geldlening aan [Appellante] verstrekt van Afl. 17.361,19 (nr. 103227355). De nominale rente bedroeg 27,25% en de door IFA gestelde effectieve rente 32,21%. De totale terugbetalingsverplichting bedroeg Afl. 32.962,80, te voldoen in 60 maandtermijnen van Afl. 549,38. Van het geleende bedrag (van Afl. 17.361,19) is Afl. 15.960,27 aangewend om de openstaande schuld uit de voorgaande lening af te lossen en Afl. 1.400,92 voor de betaling van een bij de lening behorende levensverzekering. [Appellante] heeft (dus) bij het afsluiten van deze geldlening niets ontvangen.
3.1.10
Uit haar overgelegde bankafschriften blijkt dat [Appellante] van januari 2020 tot en met augustus 2020 zeven keer betalingen van Afl. 549,38 aan IFA heeft gedaan.
Vordering in eerste aanleg
3.2
In eerste aanleg heeft IFA gevorderd [Appellante] te veroordelen om aan IFA te betalen Afl. 18.926,08, te vermeerderen met de door IFA gematigde contractuele rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2021, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de dan resterende hoofdsom en tot een maximum van Afl. 10.920,76 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, verder te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 5% over elke niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn, en voorts te vermeerderen met Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Vonnis waarvan beroep
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht [Appellante] veroordeeld om aan IFA te betalen Afl. 18.926,08, te vermeerderen met de door IFA gematigde contractuele rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2021, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de dan resterende hoofdsom, tot een maximum van Afl. 10.920,76 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
Vordering zoals verminderd in hoger beroep
3.4
Bij haar akte uitlating na pleidooi (zie hiervoor onder 2.7) heeft IFA haar vordering aldus verminderd dat zij thans vordert om [Appellante] te veroordelen tot:
"betaling van de hoofdsom van Afl. 18.926,08 te vermeerderen met de door IFA gematigde contractuele rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2021, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de dan resterende hoofdsom, tot een maximum van Afl. 10.920,76 minus een bedrag van Afl. 365,52 aan teveel gevorderde hoofdsom en minus de in het verleden terzake van voorschreven overeenkomsten van verbruikleen d.d. 20 mei 2016, 9 juni 2017, 17 november 2017 en 4 juli 2018 teveel in rekening gebrachte rente, alsook de terzake de overeenkomst van verbruikleen van 10 december 2019 teveel betaalde rente die niet is verdisconteerd in het vonnis waarvan beroep, ten bedrage van in totaal Afl. 3.057,78 en na het bereiken van vorenbedoeld maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens."
Oordeel Hof
3.5
De maatschappelijke functie van kredietinstellingen brengt een bijzondere zorgplicht mee. Het moet voor kredietinstellingen duidelijk zijn dat consumenten door onverantwoorde kredietverstrekking in ernstige financiële problemen kunnen komen. Een kredietinstelling is als ter zake deskundige in de regel beter dan een consument die om krediet vraagt in staat de gevolgen van kredietverstrekking te overzien en weer te geven, en te beoordelen of de consument in staat zal zijn de lasten van de kredietverstrekking te (blijven) dragen. De bijzondere zorgplicht van een kredietinstelling brengt, ook in Aruba, onder meer mee dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tot krediet met een consument, inlichtingen dient in te winnen over diens inkomens- en vermogenspositie teneinde overkreditering van de consument te voorkomen. Verder brengt die bijzondere zorgplicht mee dat als uit de ingewonnen inlichtingen redelijkerwijs moet worden afgeleid dat de kredietverstrekking niet verantwoord is uit een oogpunt van het risico van overkreditering, de kredietinstelling het aangevraagde krediet dient te weigeren.
3.6
Voor IFA geldt als professionele kredietverstrekker dan ook dat het haar duidelijk moet zijn dat haar aanvragers van krediet in ernstige financiële problemen kunnen komen door onverantwoorde kredietverstrekking. IFA dient daarom het risico voor de cliënt binnen verantwoorde grenzen te houden, bijvoorbeeld door te stoppen met het verschaffen van verdere geldleningen indien blijkt dat de kredietnemer niet in staat is de lasten te (blijven) dragen (verg. Gemeenschappelijk Hof van Justitie 23 april 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:99).
3.7
De toelichting op grief I behelst de klacht dat IFA op 10 december 2019 weer een leningsovereenkomst heeft gesloten met [Appellante], terwijl IFA wist dat zij zich niet stipt aan de aflossingsverplichtingen van de lening van 4 juli 2018 heeft gehouden. IFA is op de hoogte van het aflossingsgedrag van [Appellante] en blijft toch leningsovereenkomsten met haar sluiten, voor steeds grotere bedragen en steeds langere aflossingstermijnen, terwijl zij die op een bepaald moment had moeten weigeren. IFA kon dan ook weten dat [Appellante] met de aflossing van de laatste lening ook weer in verzuim zou raken, aldus de toelichting op de grief I.
3.8
Over deze klacht oordeelt het Hof voorshands als volgt. Uit het hiervoor weergegeven verloop van de leningen en de bijbehorende aflossingen (zie 3.1.1 tot en met 3.1.10) blijkt:
1) dat IFA bij het herfinancieren [Appellante] steeds laat bijlenen (behalve bij de laatste lening waarvan in deze zaak de nakoming wordt gevorderd);
2) dat dit gepaard gaat met steeds hogere aflossingsverplichtingen, te weten van
Afl. 218,30 oplopend naar Afl. 549,38 per maand;
3) dat dit gepaard gaat met steeds langere aflossingstermijnen, te weten van 36 maanden oplopend naar 60 maanden;
4) dat de eerste twee leningen nog (grosso modo) worden afgelost zoals overeengekomen, maar na de derde lening [Appellante] zwaar tekortschiet in haar aflossingsverplichtingen.
3.9
De in reactie op de klacht door IFA naar voren gebrachte stelling dat [Appellante] door voorafgaand aan de laatste herfinanciering drie keer achtereen tijdig af te lossen heeft aangetoond weer deugdelijk te kunnen nakomen, volstaat niet, gezien het hiervoor onder 3.8 overwogene, in het bijzonder het aflossingsschema van de vijfde lening van 60 maanden.
3.1
Het Hof gaat ervan uit dat IFA ten minste overlegging van loonstroken en werkgeversverklaringen aan [Appellante] heeft gevraagd voorafgaand aan het aangaan van de verschillende leningen. In ieder geval heeft zij bij de memorie van antwoord overgelegd twee loonstroken, van oktober en november 2019, en een werkgeversverklaring van 25 november 2019. Gezien de genoemde data houden die kennelijk verband met de laatste geldlening. Uit de loonstroken blijkt dat [Appellante] een inkomen heeft van bruto Afl. 3.810,- per maand en dat er al Afl. 100,- op haar salaris wordt ingehouden in verband met een andere aflossingsverplichting. Over verder onderzoek naar de vraag of [Appellante] in staat zou zijn de lasten van de kredietverstrekking te (blijven) dragen, zoals inventarisatie van haar woon- en andere vaste lasten, heeft IFA niets gesteld noch is daarvan anderszins gebleken.
3.11
Uit de loonstroken alleen kan in ieder geval niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat zij de aflossingsverplichtingen van de laatste geldlening kon (blijven) dragen. Hier komt bij dat IFA wist dat [Appellante] vanaf de derde lening (grovelijk) in verzuim verkeerde.
3.12
Op grond van de omstandigheden dat IFA kennelijk geen verdergaand onderzoek heeft gepleegd dan het inwinnen van loonstroken, niet blijkt dat zij [Appellante] erop heeft gewezen dat (in ieder geval) de laatste kredietverstrekking onverantwoord was en daartegen heeft gewaarschuwd, en haar toch wederom een lening heeft aangeboden, is het Hof voorshands van oordeel dat IFA heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht om te waken tegen overkreditering. Dit zou onrechtmatig handelen van IFA jegens [Appellante] opleveren. Alvorens enige verdere beslissing te nemen wenst het Hof bij akte van IFA haar standpunt te vernemen over het voorshands oordeel van het Hof. [Appellante] kan daarna een antwoordakte nemen.
3.13
Ingeval het Hof tot het (definitieve) oordeel komt dat IFA onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Appellante] wegens overkreditering, is de vraag wat daarvan de schade is. Ook op die vraag wenst het Hof het standpunt van partijen te vernemen.
3.14
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
verleent [Appellante] toelating om kosteloos te procederen;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 1 oktober 2024 voor het nemen van een akte door IFA als bedoeld in rov. 3.12 en 3.13, waarna [Appellante] op een nadere rolzitting en antwoordakte kan nemen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, E.A. Saleh en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 30 juli 2024 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.