ECLI:NL:OGHACMB:2024:99

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
CUR2022H00118
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over zorgplicht en overkreditering bij kredietverstrekking aan zelfstandig buschauffeur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Korpodeko tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Korpodeko, een ontwikkelingsbank, had een kredietfaciliteit verstrekt aan een zelfstandig buschauffeur, [geïntimeerde], voor de aankoop van een nieuwe bus. [geïntimeerde] heeft echter niet aan haar betalingsverplichtingen voldaan, waarna Korpodeko betaling van de openstaande schuld vorderde. Het Gerecht wees de vordering af, oordelend dat Korpodeko haar zorgplicht had geschonden door te waken voor overkreditering. In hoger beroep beoordeelt het Hof de zaak opnieuw. Het Hof concludeert dat Korpodeko onvoldoende inlichtingen heeft ingewonnen over de financiële situatie van [geïntimeerde] voordat de kredietfaciliteit werd verstrekt. Het Hof benadrukt dat commerciële banken, en in dit geval ook Korpodeko als professionele kredietverstrekker, een bijzondere zorgplicht hebben om te voorkomen dat kredietnemers in ernstige financiële problemen komen door onverantwoorde kredietverstrekking. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij Korpodeko in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2024
Registratienummers: CUR202101775 – CUR2022H00118
Uitspraak: 23 april 2024
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de stichting
KORPORASHON PA DESAROYO DI KORSOU (KORPODEKO),
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. J.C. Meulen,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
procederende in persoon.
Partijen worden hierna Korpodeko en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] is of was zelfstandig buschauffeur. Zij heeft van de ontwikkelingsmaatschappij Korpodeko financiering verkregen voor de aankoop van een nieuwe bus, met consolidatie van een eerdere bij Korpodeko verkregen kredietfaciliteit. [geïntimeerde] heeft niet aan haar betalingsverplichtingen voldaan.
In dit geding vordert Korpodeko betaling van de openstaande schuld.
Het Gerecht heeft de vordering afgewezen op grond van het oordeel dat Korpodeko een zorgplicht jegens [geïntimeerde] had om te waken voor overkreditering en dat Korpodeko deze zorgplicht heeft geschonden.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vordering opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 13 mei 2022 ingekomen akte van appel is Korpodeko in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 4 april 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 23 juni 2022 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft Korpodeko vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis gedeeltelijk zal vernietigen (en naar het Hof begrijpt: haar vordering alsnog zal toewijzen), met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.3 [
[geïntimeerde] heeft geen memorie van antwoord ingediend.
2.4
Op 18 april 2023 hebben partijen pleitnotities ingediend. Aan de pleitnotities van [geïntimeerde] zijn producties gehecht.
2.5
Bij akte van 6 juni 2023 heeft Korpodeko zich uitgelaten over de producties die aan de pleitnotities van [geïntimeerde] zijn gehecht.
2.6
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Op 1 september 2006 heeft de ontwikkelingsbank Korpodeko een kredietfaciliteit van NAf 13.000 in hoofdsom aan [geïntimeerde] verstrekt ter financiering van de aankoop van een tweedehands bus van het merk Mitsubishi (leningnummer 1610). De overeengekomen rente bedroeg 8%. Vanaf 9 oktober 2006 betaalde [geïntimeerde] een aantal keer NAf 195 per week. Later in 2006 en 2007 betaalde zij wisselende bedragen, zodat de uitstaande schuld terugliep van ruim NAf 13.000 in september 2006 tot minder dan NAf 10.000 in juli 2007.
3.1.2
De gekochte bus vertoonde gebreken. Daarom heeft Korpodeko op aanvraag van [geïntimeerde] op 23 juli 2007 een aanvullende kredietfaciliteit van NAf 17.000 aan haar verstrekt voor de aanschaf van een andere tweedehands bus van hetzelfde merk (hetzelfde leningnummer 1610). De overeengekomen rente bedroeg weer 8%. Vanaf 17 augustus 2007 betaalde [geïntimeerde] een aantal keer NAf 250 per week. Verder in de periode augustus 2007 tot en met juni 2010 betaalde zij zodanige bedragen dat de uitstaande schuld terugliep van ongeveer NAf 31.000 tot ongeveer NAf 18.000.
3.1.3
Eind 2010 heeft [geïntimeerde] bij Korpodeko gemeld dat ook de tweede bus stilstond en dat zij een bus huurde voor NAf 3.297,50 per maand. In de periode juni 2010 tot en met december 2011 betaalde [geïntimeerde] enkele malen NAf 150 en liep haar uitstaande schuld op van ongeveer NAf 18.000 tot bijna NAf 20.000. Na een als ontvangst geboekt bedrag van NAf 4.500 op 18 januari 2012 zijn er over de periode februari 2012-december 2013 geen betalingen geweest en is er ook geen rente in rekening gebracht. Vanaf januari 2014 is weer 8% rente in rekening gebracht, waardoor de uitstaande schuld opliep van ruim NAf 15.000 tot ruim NAf 18.000 in december 2014.
3.1.4
In 2014 wilde [geïntimeerde] opnieuw een bus aanschaffen, ditmaal een nieuwe bus: een Toyota Hiace (hierna: de Toyota). Zij heeft Korpodeko verzocht om financiering van die aanschaf. Naar aanleiding van dat verzoek is een formulier ingevuld, getiteld “Korpodeko VERMOGENSOPSTELLING”. [geïntimeerde] heeft het ingevulde formulier op 29 oktober 2014 ondertekend.
Hierop staat een opstelling van bezittingen en verplichtingen/schulden, waarin als totale bezittingen inboedel ter waarde van ongeveer NAF 1.000 staat ingevuld en als schulden de bestaande banklening van Korpodeko met een uitstaande schuld van NAf 18.014,91 en belastingschulden van ongeveer NAf 16.000.
Verder staat op dit formulier een opstelling van maandelijks inkomen en maandelijkse uitgaven, waarin als “salaris (bruto) bus” NAf 6.155,30 staat vermeld en als uitgaven NAf 316 aan huur en NAf 5.800,90 aan andere uitgaven. Die andere uitgaven zijn als volgt gespecificeerd:
Elektriciteit
+220
Telefoon 5
Transport 2.078,40
Voeding 200
Huur Van 3.297,50
3.1.5
Bij offerte van 31 december 2014 heeft Korpodeko een nieuwe kredietfaciliteit (leningnummer 2650) aan [geïntimeerde] aangeboden van NAf 78.450 in hoofdsom, voor de aankoop van de Toyota plus consolidatie van de eerdere kredietfaciliteit (leningnummer 1610). Overeengekomen werd een rente van 8% per jaar, een looptijd van zestig maanden en een annuïteit (gelijkblijvend bedrag voor aflossing plus rente) van NAf 1.630 per maand. Korpodeko verkreeg de Toyota in fiduciair eigendom. Op 5 januari 2015 heeft [geïntimeerde] de offerte voor akkoord ondertekend. Op basis van deze nieuwe kredietfaciliteit heeft Korpodeko de uitstaande schuld op de oude kredietfaciliteit op 23 januari 2015 afgeboekt. Die uitstaande schuld bedroeg NAf 18.475,62.
3.1.6
Vanaf 31 maart 2015 heeft [geïntimeerde] een aantal keer NAf 1.650 per maand aan Korpodeko betaald, zij het niet iedere maand. In de periode februari 2015 tot en met juli 2016 is haar uitstaande schuld teruggelopen van ruim NAf 79.000 tot ruim NAf 65.000. In juli en augustus 2016 heeft Korpodeko aanmaningen naar [geïntimeerde] gestuurd. Bij brief van 6 september 2016 heeft Korpodeko [geïntimeerde] geschreven dat zij het overeengekomen bedrag van NAf 1.630 per maand diende te blijven betalen en een extra aflossing per week diende te doen. Bij brief van 14 november 2016 heeft Korpodeko [geïntimeerde] geschreven dat zij NAf 500 per week diende te betalen plus een aanbetaling van minimaal NAf 4.000. Op die datum heeft [geïntimeerde] NAf 4.000 betaald en daarna is zij NAf 500 per week gaan betalen. Dat is zij blijven doen tot ongeveer juli 2017. Haar uitstaande schuld liep vanaf het moment direct na de betaling van NAf 4.000 tot aan juli 2017 terug van ruim NAf 63.000 tot ruim NAf 54.000.
3.1.7
Bij brief van 8 augustus 2017 heeft Korpodeko [geïntimeerde] geschreven dat zij vanaf eind augustus 2017 weer NAf 1.630 per maand zal dienen te betalen. Dat heeft [geïntimeerde] min of meer gedaan tot januari 2018. Haar uitstaande schuld liep terug tot ongeveer NAf 48.000. In november 2017 en april 2018 heeft Korpodeko aanmaningen naar [geïntimeerde] gestuurd. Bij brief van 12 maart 2018 heeft Korpodeko [geïntimeerde] geschreven dat zij het overeengekomen bedrag van NAf 1.630 per maand diende te blijven betalen en daarnaast een extra aflossing van minimaal NAf 50 per maand. Vanaf maart tot oktober 2018 is [geïntimeerde] bedragen gaan betalen die ongeveer neerkwamen op NAf 500 per twee weken of NAf 1.000 per maand. De uitstaande schuld liep terug tot ruim NAf 44.000.
3.1.8
Bij brief van 19 september 2018 heeft Korpodeko [geïntimeerde] geschreven dat zij zou bezien of zij [geïntimeerde] nog een kans zou geven en dat [geïntimeerde] in de tussentijd minimaal NAf 500 per week diende af te lossen. In de periode november 2018 tot maart 2019 betaalde [geïntimeerde] NAf 1.160 per maand, waardoor haar uitstaande schuld terugliep tot ruim NAf 41.000.
3.1.9
In de periode maart 2019 tot januari 2021 betaalde [geïntimeerde] zodanige bedragen dat haar uitstaande schuld bleef schommelen tussen NAf 44.000 en NAf 35.000. Blijkens een brief van 7 juni 2019 heeft Korpodeko de lening met NAf 1.604,84 verhoogd om [geïntimeerde] in staat te stellen de verzekering van de Toyota voor een half jaar te betalen (waarvan een kwartaal voorbij was). Daarbij heeft Korpodeko geschreven dat [geïntimeerde] minimaal NAf 1.500 per maand diende te betalen.
3.1.10
In januari 2021 heeft Korpodeko de Toyota verkocht. De verkoopopbrengst was NAf 23.771. Dat bedrag heeft Korpodeko afgeboekt van de uitstaande schuld, zodat een uitstaande schuld resteerde van NAf 16.063,87.
Vorderingen
3.2
In deze rechtszaak heeft Korpodeko in conventie betaling gevorderd van NAf 16.511,20 (de uitstaande schuld per 31 mei 2021), met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.3 [
[geïntimeerde] heeft in reconventie betaling van NAf 54.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering van Korpodeko afgewezen op de grond, verkort weergegeven, dat Korpodeko jegens [geïntimeerde] haar zorgplicht om te waken voor overkreditering heeft geschonden en dat de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden ten minste gelijk is aan de uitstaande schuld.
3.5
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht ook de reconventionele vordering van [geïntimeerde] afgewezen.
Beoordeling door het Hof
3.6 [
[geïntimeerde] is niet in (incidenteel) hoger beroep gekomen. De afwijzing van haar reconventionele vordering ligt daarom niet ter beoordeling aan het Hof voor.
3.7
De maatschappelijke functie van commerciële banken brengt een bijzondere zorgplicht mee. Het moet voor commerciële banken duidelijk zijn dat consumenten door onverantwoorde kredietverstrekking in ernstige financiële problemen kunnen komen. Een commerciële bank is als ter zake kundige in de regel beter dan een consument die om krediet vraagt in staat de gevolgen van kredietverstrekking te overzien en weer te geven, en te beoordelen of de consument in staat zal zijn de lasten van de kredietverstrekking te (blijven) dragen. De bijzondere zorgplicht van een commerciële bank brengt, ook in Curaçao, onder meer mee dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tot krediet met een consument, inlichtingen dient in te winnen over zijn inkomens- en vermogenspositie teneinde overkreditering van de consument te voorkomen. Verder brengt die bijzondere zorgplicht mee dat als uit de ingewonnen inlichtingen redelijkerwijs moet worden afgeleid dat de kredietverstrekking niet verantwoord is uit een oogpunt van het risico van overkreditering, de commerciële bank het aangevraagde krediet dient te weigeren.
3.8
Korpodeko is geen commerciële bank, maar een ontwikkelingsbank (semi-overheid) die (onder meer) leningen met een sociaal karakter verstrekt. Verder is [geïntimeerde] strikt genomen geen consument, want zij heeft het verstrekte krediet gebruikt voor investeringen om haar in staat te stellen inkomsten uit onderneming te genereren (door passagiers tegen betaling te vervoeren met haar bedrijfsbus).
3.9
Niettemin geldt voor Korpodeko als professionele kredietverstrekker net zo goed (of vanwege haar sociale signatuur misschien zelfs: des te meer) dat het haar duidelijk moet zijn dat haar aanvragers van krediet in ernstige financiële problemen kunnen komen door onverantwoorde kredietverstrekking. Het staat Korpodeko op zichzelf (binnen zekere grenzen) vrij om krediet met een sociaal karakter te verstrekken in gevallen waarin commerciële banken niet geïnteresseerd zijn in kredietverstrekking. Dat zijn doorgaans gevallen waarin commerciële banken het risico voor zichzelf te hoog achten in relatie tot het te verwachten rendement voor de bank. Het staat Korpodeko echter niet vrij om een krediet te verschaffen waardoor de cliënt een onverantwoord risico loopt dat hij of zij niet in staat zal zijn de lasten van de kredietverstrekking te (blijven) dragen en daardoor in ernstige financiële problemen zal komen. Dit geldt ook als de aanvrager geen consument is, maar iemand met een klein (eenmans)bedrijf, en het krediet bedoeld is voor de financiering van activiteiten van dat bedrijf, zoals in dit geval. Dergelijke aanvragers hebben doorgaans een vergelijkbaar beperkt inzicht in hun draagkracht en kunnen in vergelijkbare financiële problemen komen als consumenten. Indien Korpodeko om sociale redenen krediet wil verstrekken in gevallen waarin commerciële banken niet geïnteresseerd zijn, dient zij het risico voor de cliënt binnen verantwoorde grenzen te houden, bijvoorbeeld door middel van gunstige tarieven of een soepel beleid met betrekking tot het afdwingen van de betalingsverplichtingen van de kredietnemer indien deze niet in staat blijkt de lasten te (blijven) dragen.
3.1
Korpodeko is bij het verstrekken van het nieuwe krediet (lening 2650) in elk geval (mede) afgegaan op de opgaven in het formulier “vermogensopstelling”. Daarin staat dat [geïntimeerde] NAf 6.155,30 per maand verdient met haar bus. Dit bedrag is volgens Korpodeko berekend als NAf 237,00 per dag à zes dagen per week, uitgaande van gemiddeld NAf 4,33 per klant over de gehele dag (dat komt neer op 55 betalende klanten per dag). Deze combinatie van factoren in de berekening komt het Hof naar algemene Curaçaose ervaringsregels hoog voor. Aan de uitgavenkant staat onder meer NAf 2.078,40 voor “transport”. Deze post is niet toegelicht. Mogelijk ziet het op kosten van onderhoud van de bus, benzinekosten en verzekeringskosten, maar dat is niet duidelijk. De uitgavepost “huur
van” ziet op de gehuurde bus en valt naar verwachting weg als [geïntimeerde] met een gekochte bus kan gaan rijden. De andere posten (elektriciteit, telefoon en voeding) komen het Hof laag voor.
3.11
Daarnaast heeft Korpodeko een beroep gedaan op een overgelegde tekst, getiteld ‘branche-analyse’. De tekst vermeldt weliswaar dat er zogenoemde ‘kleine bussen’ zijn die door particulieren worden gereden (dat is overigens een feit van algemene bekendheid in Curaçao), maar niets over de inkomsten die daarmee worden gegenereerd of de kosten die eraan verbonden zijn.
3.12
Verder was Korpodeko ermee bekend dat [geïntimeerde] in de periode juni 2010-januari 2015 geen betalingen had gedaan, afgezien van enkele betalingen van NAf 150 en een eenmalige (niet toegelichte) ontvangst van NAf 4.500. Korpodeko heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] in deze periode hoge kosten had, omdat zij een bus huurde.
3.13
Het moge zo zijn dat het betalen van NAf 3.297,50 per maand voor een gehuurde bus belastender is dan het betalen van NAf 1.630 per maand voor een kredietfaciliteit voor een gekochte bus. Maar ten eerste komen de kosten van onderhoud en verzekering van een gehuurde bus (doorgaans) niet ten laste van de huurder, en komen die kosten bij een gekochte bus wel ten laste van de koper. En ten tweede brengt de omstandigheid dat een last van NAf 1.630 per maand lager is dan een last van NAf 3.297,40 niet mee dat eerstgenoemde last verantwoord is in de zin dat de verwachting bestaat dat de kredietnemer in staat zal zijn die last te (blijven) dragen. Ook indien [geïntimeerde] graag als buschauffeur werkzaam wilde blijven, hetzij met een gehuurde bus, hetzij met een gekochte bus, was Korpodeko jegens haar gehouden financiering te weigeren, indien niet voldoende duidelijk was dat de daaraan verbonden lasten redelijkerwijs door [geïntimeerde] gedragen zouden kunnen worden.
3.14
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat Korpodeko haar zorgplicht jegens [geïntimeerde] heeft geschonden door onvoldoende inlichtingen in te winnen voordat zij de kredietfaciliteit van 5 januari 2015 aanging. Zij heeft [geïntimeerde] een lening verstrekt met een maandlast van NAf 1.630 gedurende zestig maanden. Daarmee bestond een reëel risico van overkreditering. Zonder aanvullende informatie mocht Korpodeko die lening in redelijkheid niet verstrekken. Zij had nader onderzoek moeten doen naar de maandelijkse kosten van [geïntimeerde], zowel bedrijfskosten als privékosten. Ook mocht zij niet zonder meer afgaan op de opgave van [geïntimeerde] betreffende haar inkomsten. De door Korpodeko gestelde omstandigheid dat inkomsten van buschauffeurs niet goed te controleren zijn, brengt juist mee dat zij die opgave met behoedzaamheid diende te hanteren, zeker als zij de indruk had dat [geïntimeerde] graag een nieuwe bus wenste en niet goed kon overzien of zij de daaraan verbonden lasten zou kunnen dragen.
3.15
Niet beslissend is dus of als uitgegaan wordt van de juistheid van de opgave van [geïntimeerde], de kredietaanvraag voldeed aan de ratio’s die Korpodeko hanteerde bij de beoordeling van kredietaanvragen. Het is overigens de vraag of de aanvraag dan aan die ratio’s voldeed. Het is het Hof in elk geval niet duidelijk waarom de verhouding tussen de maandlast en het maandelijks inkomen (NAf 1.630 gedeeld door NAf 6.155,30 is 26%, dat is minder dan 37%) berekend wordt aan de hand van de omzet van het passagiersvervoer en niet aan de hand van het bedrijfsresultaat (de omzet na aftrek van bedrijfskosten zoals benzinekosten, onderhoudskosten en verzekeringskosten).
3.16
Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de kredietfaciliteit op 5 januari 2015 bijstand genoot van een jurist of van enige andere hulpverlener. In het midden kan dus blijven of het hiervoor gegeven oordeel over de zorgplicht van Korpodeko anders zou zijn uitgevallen als dat het geval was geweest. Voor de zorgplicht van Korpodeko ten tijde van het aangaan van de kredietfaciliteit is niet van belang dat [geïntimeerde] later bijstand van een bemiddelaar heeft ingeschakeld.
3.17
De schade van [geïntimeerde] kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en moet dus worden geschat aan de hand van goede en kwade kansen. Voldoende aannemelijk is dat indien Korpodeko aan haar zorgplicht bij het aangaan van de kredietfaciliteit had voldaan, de lening niet zou zijn afgesloten. Het is niet zonder meer duidelijk hoe [geïntimeerde] dan in haar onderhoud had kunnen voorzien en hoe zij dan begin 2015 de openstaande schuld uit de oude kredietfaciliteit (NAf 18.385,73 leningnummer 1610) had kunnen afbetalen. Deze onzekerheid kan echter niet geheel voor risico van [geïntimeerde] worden gelaten. Korpodeko heeft immers als de aansprakelijke verschaffer van de kredietfaciliteit aan [geïntimeerde] de mogelijkheid ontnomen om hierover zekerheid te verschaffen. Mede in het licht daarvan acht het Hof voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] financieel zo veel beter af zou zijn geweest dat de schade als gevolg van de zorgplichtschending minimaal begroot kan worden op het door Korpodeko gevorderde bedrag (NAf 16.511,20 plus rente en kosten).
3.18
Grief 3 bevat onder meer een klacht tegen de overweging van het Gerecht dat Korpodeko niet kort na het aangaan van de kredietfaciliteit heeft ingegrepen en dat het vijf jaar heeft geduurd voordat Korpodeko de maandlast enigszins heeft verlaagd. De gegrondheid van de klacht kan in het midden blijven, omdat die overweging van het Gerecht niet dragend is voor de beslissing. De schade die veroorzaakt is door de schending van de zorgplicht bij het aangaan van de kredietfaciliteit is reeds voldoende voor afwijzing van de vordering van Korpodeko, zoals hiervoor overwogen. Overigens blijkt uit het hiervoor gegeven feitenoverzicht dat de in 2016 aangeboden betalingsregelingen geen betrekking hadden op verlaging van de maandlast, maar op het inlopen van de achterstand. Bij de brief van 7 juni 2019, ongeveer vijf jaar na het aangaan van de kredietfaciliteit op 5 januari 2015, heeft Korpodeko de maandlast enigszins verlaagd van NAf 1.630 tot NAf 1.500.
3.19
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen (dat wil zeggen: de beslissingen in conventie) dient te worden bevestigd. Korpodeko zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Die kosten zullen aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil worden begroot, aangezien zij niet heeft geprocedeerd met een gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen;
veroordeelt Korpodeko in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op nihil;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 23 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.