1.3.Bij de beschikking van 4 november 2020 heeft de Beheerraad, daartoe bevoegd op grond van artikel 54, tweede lid, van de Rijkswet, [appellante] met overeenkomstige toepassing van artikel 99, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht per 1 december 2020 eervol ontslag verleend wegens opheffing van de betrekking van deurwaarder. Daarbij heeft de Beheerraad aan [appellante] een aan haar bezoldiging (NA
f2.656,- per maand exclusief vakantiegeld) en de lengte van haar dienstverband gerelateerde beëindigingsvergoeding toegekend van NA
f31.653,16.
Uitspraak van het Gerecht
2. Het Gerecht heeft het beroep van [appellante] tegen de beschikking van 4 november 2020 ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft overwogen dat het reorganisatiebesluit berust op zakelijke en objectieve gronden. Het reorganisatiebesluit is hoofdzakelijk gebaseerd op de vaststelling dat een deurwaarder niet beschikt over een hiërarchische positie binnen het Hof. De deurwaarders worden niet aangestuurd en gehuisvest door het Hof. Dat de functie reeds langjarig bestaat en niet eerder aanleiding is gezien om aan deze functie een einde te maken, maakt niet dat het reorganisatiebesluit niet op zakelijke en objectieve gronden berust. Omdat de functie van [appellante] is komen te vervallen, was de Beheerraad bevoegd haar eervol ontslag te verlenen en de Beheerraad heeft van deze bevoegdheid ook gebruik mogen maken.
Standpunten van partijen in hoger beroep
3. [ appellante] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij het aan haar verleende reorganisatieontslag op zichzelf niet (langer) betwist. Zij kan zich echter niet verenigen met de hoogte van de beëindigingsvergoeding. Zij heeft gewezen op de lengte van haar dienstverband en de gevolgen van het ontslag voor haar ziektekostenverzekering en haar pensioenopbouw. Zij voelt zich door de Beheerraad niet correct behandeld.
4. De Beheerraad heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het hoger beroep van [appellante] wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft de Beheerraad bestreden dat de beëindigingsvergoeding te laag is vastgesteld. Mede in aanmerking genomen dat [appellante] door de jaren heen feitelijk geen werkzaamheden voor het Hof heeft verricht en zij voor haar ambtsverrichtingen werd betaald door de opdrachtgevers en niet door het Hof, is [appellante] met de toegekende vergoeding niet tekort gedaan.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt op grond van artikel 98, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak (hierna: RAr) dertig dagen na de dag van de uitspraak in eerste aanleg. De uitspraak van het Gerecht is op 20 januari 2022, buiten tegenwoordigheid van [appellante] en haar gemachtigde, in het openbaar gedaan en een afschrift daarvan is op diezelfde dag per email toegestuurd aan partijen en hun gemachtigden. Daarmee is voldaan aan dit vereiste van artikel 98, eerste lid, van de RAr. Dat 21 januari 2022 de eerste dag van de hogerberoepstermijn van dertig dagen was, staat daarmee vast. De gemachtigde van [appellante] heeft het hogerberoepschrift per e-mail aan het Hof toegestuurd op 3 maart 2022. Dat is meer dan dertig dagen na de dag van de uitspraak van het Gerecht. Anders dan [appellante] heeft betoogd dient niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet achterwege te blijven op de grond dat de voorzitter van het Hof geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om met toepassing van artikel 107 van de RAr het hoger beroep zonder nader onderzoek bij beschikking nietontvankelijk te verklaren. Dat staat er immers niet aan in de weg dat het Hof een te laat ingesteld hoger beroep nietontvankelijk moet verklaren. Eveneens anders dan [appellante] heeft bepleit, maakt ook de omstandigheid dat het Hof de Beheerraad een termijn van zes weken heeft gegeven voor het indienen van een contramemorie niet dat voor het instellen van hoger beroep ook van een termijn van zes weken moet worden uitgegaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van [appellante] laten weten dat zij zich heeft vergist en dat zij dacht dat de termijn, net als in het burgerlijk procesrecht, zes weken bedroeg. Deze vergissing maakt de termijnoverschrijding echter niet verschoonbaar.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ingesteld na afloop van de daarvoor geldende termijn van dertig dagen. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het hoger beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De Beheerraad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Ten overvloede
7. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, komt het Hof niet toe aan bespreking van de hogerberoepsgronden van [appellante]. Het Hof overweegt niettemin, ten overvloede, dat [appellante] in de gegeven omstandigheden met de voor dit reorganisatieontslag toegekende beëindigingsvergoeding niet tekort is gedaan.