ECLI:NL:OGHACMB:2023:58

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
AUA2022H00154
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagbescherming en de status van technisch onderwijsassistent in het onderwijsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Stichting Voortgezet Onderwijs Aruba (SVOA) tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De werkneemster, die als technisch onderwijsassistent werkzaam was, is ontslagen zonder de vereiste ontslagvergunning. De centrale vraag is of de werkneemster kan worden aangemerkt als 'onderwijzend en docerend personeel' zoals bedoeld in de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten (LBA). Het Hof oordeelt dat de werkneemster onder deze uitzondering valt, waardoor een ontslagvergunning niet vereist is. Daarnaast wordt er een wettelijk ontslagverbod besproken dat verband houdt met zwangerschap. Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich verder uit te laten over dit onderwerp. De procedure begon met een beroepschrift van SVOA op 28 juni 2022, waarin zij het hoger beroep toelichtte en vroeg om vernietiging van de eerdere beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 maart 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: AUA202103615 – AUA2022H00154
Uitspraak: 25 april 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de stichting
STICHTING VOORTGEZET ONDERWIJS ARUBA,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans appellante,
gemachtigde: mr. L.J. Pieters,
tegen
[WERKNEEMSTER],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
Partijen worden hierna SVOA en [werkneemster] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een werkneemster werkte als technisch onderwijsassistent bij een school voor voortgezet onderwijs in Aruba. Zij is ontslagen zonder ontslagvergunning. Volgens de wet is een ontslagvergunning bij wijze van uitzondering niet vereist voor het ontslag van ‘onderwijzend en docerend personeel’. In dit geding is de vraag aan de orde of deze werkneemster onder die uitzondering valt. Die vraag beantwoordt het Hof bevestigend. Daarnaast is een wettelijk ontslagverbod aan de orde dat verband houdt met zwangerschap. Het Hof wijst een tussenbeschikking om partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover verder uit te laten.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 28 juni 2022 ingekomen beroepschrift is SVOA in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 17 mei 2022 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), zoals verbeterd bij herstelbeschikking van 24 mei 2022. Hierbij heeft SVOA het hoger beroep toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking (inclusief herstelbeschikking) zal vernietigen en de verzoeken van [werkneemster] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [werkneemster] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
2.2 [
[werkneemster] heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 28 maart 2023. Namens SVOA zijn twee leden van het bestuur verschenen, samen met de gemachtigde van SVOA. [werkneemster] is verschenen met haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities en hebben vragen van het Hof beantwoord. Beide partijen hebben vooraf producties toegezonden. Die gelden als in het geding gebracht.
2.4
Beschikking is aangezegd en bij vervroeging bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
Sinds 2011 was [werkneemster] bij SVOA in loondienst in de functie van technisch onderwijsassistent (ook aangeduid als: TOA). Haar bruto maandloon bedroeg laatstelijk Afl. 4.493,50.
3.1.2
Bij brief van 28 juni 2021 heeft SVOA het dienstverband met [werkneemster] met ingang van 1 augustus 2021 opgezegd (hierna: het ontslag). Daarbij heeft SVOA als reden opgegeven dat [werkneemster] gedurende 588 aaneengesloten dagen arbeidsongeschikt was en dat het ziekteverzuim dus meer dan één jaar had geduurd.
3.1.3
SVOA heeft voor het gegeven ontslag geen toestemming van de Directeur van de Directie Arbeid (hierna: ontslagvergunning) verkregen of verzocht als bedoeld in art. 4 van de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten (hierna: LBA).
3.1.4
Bij brief van 10 september 2021 heeft de toenmalige advocaat van [werkneemster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
Verzoeken en beslissing van het Gerecht
3.2
In deze rechtszaak heeft [werkneemster] verzoeken ingediend op grond van haar standpunt dat het gegeven ontslag nietig is, omdat een ontslagvergunning ontbreekt. SVOA heeft het verweer gevoerd dat de LBA niet op [werkneemster] van toepassing is en dat SVOA daarom geen ontslagvergunning nodig heeft voor het gegeven ontslag. Het Gerecht heeft dit verweer verworpen en de verzoeken grotendeels toegewezen (met matiging van de verzochte wettelijke verhoging). Tegen die toewijzingen is het hoger beroep gericht.
Beoordeling Hof
Voor het ontslag van een technisch onderwijsassistent is geen ontslagvergunning vereist
3.3
Bij de beoordeling van de vraag of de LBA van toepassing is, komt het aan op de vraag of [werkneemster] dient te worden aangemerkt als ‘onderwijzend en docerend personeel’ als bedoeld in art. 2, aanhef en sub b, LBA. Bij de uitleg van deze wetsbepaling dient ingevolge het concordantiebeginsel mede acht te worden geslagen op art. 2 lid 1, aanhef en sub a, Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (hierna: BBA 1945), waarin dezelfde term gebruikt wordt. Over die bepaling heeft de Hoge Raad overwogen dat aangenomen moet worden dat bij het opnemen ervan mede de wens heeft voorgezeten het onderwijs — in ruime zin waarin deze term in de Grondwet wordt gebezigd — te ontzien, in dier voege dat de besluitgever met de in het BBA 1945 vervatte sociaal-economische maatregelen niet heeft willen raken aan de sfeer van het onderwijs (HR 19 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6687, NJ 1980/57 en HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0548, NJ 1992/725).
3.4
Zowel in Aruba als in Nederland is de vrijheid van onderwijs constitutioneel verankerd. De term ‘onderwijs’ wordt in art. I.20 van de Staatsregeling van Aruba in even ruime zin gebruikt als in art. 23 van de Grondwet van Nederland.
3.5
Art. 34 lid 1 Landsverordening voortgezet onderwijs luidt:
Zij die onderwijs geven aan een school, dragen de titel van leraar.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.3-3.4 is overwogen, moet worden aangenomen dat de term ‘onderwijs’ in deze wetsbepaling (hierna: onderwijs in enge zin) een beperktere betekenis heeft dan de term ‘onderwijs’ in de Staatsregeling van Aruba (hierna: onderwijs in ruime zin). De term ‘leraar’ in art. 34 lid 1 Landsverordening voortgezet onderwijs bestrijkt dus een beperktere kring van personen dan de term ‘onderwijzend en docerend personeel’ in art. 2, aanhef en sub b, LBA. Het is daarom niet beslissend dat een technisch onderwijsassistent niet kan worden aangemerkt als een leraar in de zin van de Landsverordening voortgezet onderwijs. Om dezelfde reden is niet beslissend dat:
- een technisch onderwijsassistent niet behoeft te voldoen aan de eisen van art. 35 van die landsverordening (geen onderwijsbevoegdheid behoeft te hebben),
- het loon van een technisch onderwijsassistent lager is dan dat van een leraar,
- een technisch onderwijsassistent recht heeft op meer ATV-dagen dan een leraar,
- een technisch onderwijsassistent, anders dan een leraar, de gehele werkweek op school moet zijn;
- een technisch onderwijsassistent niet deelneemt aan vergaderingen van leraren;
- een technisch onderwijsassistent, anders dan een leraar, niet vrij is gedurende schoolvakanties.
Bij het onderscheid dat in de personeelsgids van SVOA wordt gemaakt tussen ‘onderwijzend personeel’ en ‘niet-onderwijzend personeel’ bij het toekennen van het aantal ATV-dagen, lijkt men het oog te hebben gehad op het onderscheid tussen leraren en ander personeel van SVOA.
3.6
In de advertentie van 29 september 2010 waarop [werkneemster] is aangenomen, staat onder meer dat de technisch onderwijsassistent belast wordt met onder andere:
Het assisteren bij de practicumlessen;
Het begeleiden van leerlingen bij eigen onderzoeksprojecten en bij het profielwerkstuk en andere praktische opdrachten;
Het zelfstandig voorbereiden en mede-organiseren van het praktische schoolexamens en van de schoolpractica in de natuurwetenschappelijke vakken;
Het demonstreren van experimenten in de klas.
Deze taken zijn nauw verbonden aan het onderwijs in enge zin en raken aan de sfeer van het onderwijs in ruime zin, ook al worden zij (geheel of gedeeltelijk) uitgeoefend onder eindverantwoordelijkheid van een leraar. Bij het ontzien van het onderwijs in ruime zin, gelet op de constitutionele verankering van de vrijheid van onderwijs, past dat niet alleen voor het ontslag van een leraar, maar ook voor het ontslag van een technisch onderwijsassistent geen ontslagvergunning is vereist.
3.7
Niet van belang is dat [werkneemster] een onderwijsbevoegdheid heeft en enige malen is ingevallen voor leraren. Ook hoeft niet te worden onderzocht welke overeenkomsten en verschillen er bestaan tussen de functie van technisch onderwijsassistent en die van rector (die functie was aan de orde in de Curaçaose zaak HR 20 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3333).
3.8
Anders dan het Gerecht heeft overwogen, mocht [werkneemster] aan de hiervoor onder 3.5 weergegeven omstandigheden ook niet het vertrouwen ontlenen dat voor haar ontslag een ontslagvergunning vereist zou zijn. Niet is gesteld dat SVOA een uitlating van die strekking heeft gedaan en ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld die een dergelijk vertrouwen zouden rechtvaardigen.
De redenen van het ontslag zijn onvoldoende betwist
3.9 [
[werkneemster] heeft bij inleidend verzoekschrift aangevoerd dat zij de voor het ontslag gegeven redenen met klem betwist, maar zij heeft aan dat standpunt verder geen uitwerking gegeven. Voor zover dat standpunt al ten grondslag is gelegd aan haar verzoeken, heeft dat dus geen succes.
Staat een wettelijk opzegverbod in de weg aan de geldigheid van het ontslag?
3.1
In de brief van 10 september 2021 is zijdens [werkneemster] een beroep gedaan op het wettelijke opzegverbod van art. 7A:1615h lid 2 BW (oud).
3.11
SVOA heeft aangevoerd dat dit beroep te laat is gedaan, omdat ten tijde van de brief van 10 september 2021 de vervaltermijn van twee maanden was verstreken die in art. 7:677 lid 5 BW staat vermeld en die is aangevangen met de brief van 28 juni 2021.
3.12
Dit beroep van SVOA op de vervaltermijn wordt verworpen op grond van het toepasselijke overgangsrecht. Art. 7:677 lid 5 BW is op 1 september 2021 in werking getreden (AB 2021 no. 90). Daarbij is een vervaltermijn van twee maanden ingevoerd die in de oude wettelijke regeling niet bestond. Ingevolge art. 7 lid 1 Landsverordening overgangsbepalingen Nieuw BW is de aanvang van deze vervaltermijn verschoven van 28 juni 2021 naar 1 september 2021. Toen [werkneemster] op 10 september 2021 een beroep op het opzegverbod deed, was de vervaltermijn dus nog niet verstreken.
3.13
Het partijdebat over het opzegverbod is in hoger beroep nog onvoldoende uit de verf gekomen. Ter vermijding van een verrassingsbeslissing zal het Hof partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
Slotsom
3.14
Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het hiervoor in 3.13 omschreven doel. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld gelijktijdig een akte in te dienen en daarna gelijktijdig een antwoordakte. Partijen wordt in overweging gegeven in onderling overleg een minnelijke regeling van het geschil te beproeven. Verder dienen zij zich in hun antwoordakte uit te laten of zij een nadere mondelinge behandeling wensen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van 23 mei 2023 voor gelijktijdige akten aan beide zijden (zie 3.14 hiervoor);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.A. Saleh en C.G. ter Veer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 25 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.