Uitspraak
[DE MAN],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [de vrouw] tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft geschillen tussen ex-echtelieden, waarbij [de vrouw] vorderingen heeft ingesteld om gegevens te verkrijgen van [de man] en derden, in het kader van een bodemprocedure over de verdeling van vermogen en partneralimentatie. De procedure begon met een akte van appel op 10 november 2020, gevolgd door een memorie van grieven van [de vrouw] op 18 november 2020. [de man] heeft hierop gereageerd met een memorie van antwoord en incidenteel hoger beroep. Het Hof heeft overwogen dat de vorderingen van [de vrouw] in het kort geding niet toewijsbaar zijn, omdat zij in de bodemzaak ook de mogelijkheid heeft om gegevens te vorderen. Het Hof heeft de afwijzing van het Gerecht in stand gelaten, met inachtneming van de proceseconomie en de belangen van partijen. De proceskosten tussen [de vrouw] en [de man] worden gecompenseerd, terwijl [de man] wel wordt veroordeeld in de proceskosten van de overige geïntimeerden. Het vonnis is uitgesproken op 21 maart 2023.