ECLI:NL:OGHACMB:2023:4
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huurgeschil tussen huurders en verhuurster met betrekking tot beëindiging huur en betalingsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen huurders en een verhuurster in Curaçao. De huurders, een echtpaar, zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en bijkomende kosten. De huurders hebben de woning gehuurd op basis van een huurovereenkomst die op 12 december 2016 is aangegaan, met een huurprijs van NAf 1.800,- per maand. De huurders hebben de woning gezamenlijk bewoond, maar zijn in betalingsproblemen geraakt, wat heeft geleid tot een verzoek van de verhuurster om de huur te beëindigen. De Huurcommissie heeft op 13 januari 2020 toestemming gegeven voor beëindiging van de huur per 1 maart 2020, omdat de huurders tekortgeschoten waren in hun betalingsverplichtingen.
De verhuurster heeft vervolgens een deurwaarder ingeschakeld om de huurders te sommeren de woning te ontruimen en achterstallige huur te betalen. De huurders hebben in hun verweer aangevoerd dat zij de huur over de maanden april en mei 2019 wel degelijk hebben betaald, maar het Hof heeft geoordeeld dat zij dit onvoldoende hebben onderbouwd. Het Hof heeft vastgesteld dat de huur over deze maanden niet is betaald en dat de verplichting om huur te betalen is geëindigd per 31 juli 2020.
De huurders hebben ook geprobeerd een huurprijsvermindering te verkrijgen vanwege de Coronapandemie, maar het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden niet van dien aard zijn dat de verhuurster een huurprijsvermindering zou moeten accepteren. Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de huurders veroordeeld tot betaling van NAf 49.304,61, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten in eerste aanleg.