ECLI:NL:OGHACMB:2023:37

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
CUR2021H00279
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis in kort geding met betrekking tot retentierecht en proceskosten

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen de besloten vennootschappen LB Constructie B.V. en The Ritz Residence Exploitatie B.V. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst en de uitoefening van een retentierecht door LB. Het Hof heeft op 21 maart 2023 uitspraak gedaan, waarbij het vonnis van de eerste rechter werd vernietigd. De rechter had eerder geoordeeld dat LB het retentierecht moest opheffen, maar het Hof oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat partijen op 10 september 2021 een mondelinge regeling hebben bereikt. Het Hof concludeert dat The Ritz niet voldoende duidelijk heeft bedongen dat zij niet aan de regeling gebonden zou zijn als het haar niet zou lukken een bankgarantie te verkrijgen. Hierdoor had de eerste rechter de vordering van The Ritz niet mogen toewijzen. Het Hof wijst de vorderingen van beide partijen af en veroordeelt The Ritz in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen partijen en de gevolgen van misverstanden in juridische procedures.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: CUR202102366 – CUR2021H00279
Uitspraak: 21 maart 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
LB CONSTRUCTIE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.N. Meyer,
tegen
de besloten vennootschap
THE RITZ RESIDENCE EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.A. van Dort.
Partijen worden hierna weer The Ritz en LB genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 16 augustus 2022 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen.
Op 13 september 2022 heeft LB een akte ingediend, met producties.
Op 11 oktober 2022 heeft The Ritz een antwoordakte ingediend, met producties.
Op 8 november 2022 heeft LB een akte uitlating producties ingediend.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Bij overeenkomst van 7 februari 2020 (hierna: de aannemingsovereenkomst) heeft The Ritz LB opgedragen vier appartementenblokken (gebouwen A tot en met D) te realiseren aan de Scharlooweg 25-27 te Willemstad. Op de aannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratie Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (hierna: de UAV 2012) van toepassing verklaard.
2.1.2
In augustus 2020 heeft The Ritz LB opgedragen een vijfde appartementenblok (gebouw E) te realiseren onder dezelfde voorwaarden (hierna: de aanvullende overeenkomst).
2.1.3
Ter uitvoering van de aannemingsovereenkomst en de aanvullende overeenkomst heeft LB bouwwerkzaamheden verricht en heeft The Ritz betalingen gedaan. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan over de deugdelijkheid van het werk en de verplichting tot betaling.
2.1.4
Op 4 november 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Dit heeft niet geleid tot beëindiging van de geschillen.
2.1.5
Op 16 juli 2021 heeft de deurwaarder geconstateerd dat LB de gebouwen A tot en met D met hekwerken had afgezet ter uitoefening van een door haar gepretendeerd retentierecht. Op 23 juli 2021 heeft LB haar bouwwerkzaamheden gestaakt zonder dat het werk was voltooid.
2.1.6
Op 17 augustus 2021 heeft The Ritz met verlof van het Gerecht conservatoire derdenbeslagen doen leggen ten laste van LB.
2.2
Bij verzoekschrift van 26 augustus 2021 heeft The Ritz in dit kort geding gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht LB beveelt “het retentierecht op te heffen”, al dan niet onder voorwaarden, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.3
LB heeft in reconventie gevorderd, verkort weergegeven, dat het Gerecht The Ritz beveelt de in haar opdracht gelegde beslagen op te heffen en haar verbiedt nieuwe beslagen te doen leggen, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.4
Het Gerecht heeft de zaak mondeling behandeld op 7 september 2021. Aan het einde van de zitting heeft de rechter met partijen gesproken over het vervolg van de zaak.
2.5
Op 7 en 8 september 2021 hebben de advocaten van partijen telefonisch contact met elkaar gehad.
2.6
Bij e-mail van 10 september 2021 heeft mr. Meyer (de advocaat van LB) aan de rechter bericht, met afschrift aan mr. Van Dort (de advocaat van The Ritz):
In opgemelde procedure zijn partijen doende een minnelijke regeling te bereiken, echter de voorwaarden dienen nog te worden uitgewerkt. Partijen zijn overeengekomen (U te verzoeken) opgemelde kort geding procedure aan te houden, totdat partijen in een nader bericht aan U mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de over en weer verstrekte bankgaranties. Daarnaast dient partij LB aan Ritz een bedrag ter hoogte van ANG. 10.000,- te hebben betaald, alvorens de kort geding procedure wordt ingetrokken.
U gelieve in te stemmen met de aanhouding als voornoemd.
2.7
Bij e-mail van 11 september 2021 heeft mr. Van Dort aan de rechter bericht, met afschrift aan mr. Meyer:
In aanvulling en ter correctie op de onderstaande e-mail van mijn collega mevrouw mr. Meyer (…) kan ik u bevestigen dat tussen partijen een minnelijke regeling is bereikt. Partijen wensen de procedure echter nog niet in te trekken maar aan te houden totdat de minnelijke regeling daadwerkelijk en tijdig is uitgevoerd. In strijd met de gedragsregels heeft collega mevrouw mr. Meyer in haar onderstaande bericht zonder toestemming een gedeelte van de minnelijke regeling aan u en het gerecht medegedeeld. U wordt vriendelijk verzocht daar geen acht op te slaan, waarvoor dank.
2.8
Op 14 september 2021 hebben de advocaten van partijen opnieuw telefonisch contact met elkaar gehad.
2.9
Bij e-mail van 20 september 2021 heeft mr. Van Dort aan mr. Meyer bericht:
Bijgaand treft u op uw verzoek de tussen partijen bestaande schikking nu ook aan in een separate vaststellingsovereenkomst. Het betreft een concept welke ik volledigheidshalve ook nog aan cliënt dien voor te leggen. Graag verneem ik alvast uw eventuele commentaar.
De bank van cliënt is nog steeds doende om een concept bankgarantie te verstrekken. Ik verwacht zulks elk moment. Heeft uw cliënt inmiddels al wel een concept van de bank mogen ontvangen?
Als attachment aan de e-mail was een Word-document gehecht, getiteld
2021.09.20 Vaststellingsovereenkomst Concept.docx. Het Word-document vermeldt onder meer:
CONCEPT OP BASIS VAN SCHIKKING D.D. 10 SEP. 2021
VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
D. dat Partijen op 10 september 2021, kort na de mondelinge behandeling van het Kort Geding, overeenstemming hebben bereikt over de opheffing van zowel het Retentierecht als de Beslagen, reden waarom zij de behandelend rechter hebben verzocht het Kort Geding aan te houden totdat Partijen volledig uitvoering hebben gegeven aan de minnelijke regeling;
E. Partijen de reeds tussen hen gesloten minnelijke regeling tevens in een vaststellingsovereenkomst wensen vast te leggen en zij, voor zover nodig in afwijking van de tussen hen bestaande rechtsverhouding, hun rechtsverhouding als volgt hebben vastgesteld, respectievelijk de navolgende rechten en verplichtingen hieruit hebben aanvaard.
ZIJN HET NAVOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
(…)
2.1
Op 21 september 2021 is op aanvraag van LB een bankgarantie gesteld. The Ritz heeft in de periode 15-21 september 2021 ook pogingen in het werk gesteld om een bankgarantie te doen stellen, maar dat is niet gelukt.
2.11
Bij het bestreden vonnis van 21 september 2021 heeft het Gerecht LB bevolen “het retentierecht op te heffen” op straffe van verbeurte van (gematigde en gemaximeerde) dwangsommen en de vorderingen van LB afgewezen.
2.12
Nadat mr. Meyer het vonnis had ontvangen, heeft zij de rechter per e-mail bericht dat het vonnis haar verbaasde, omdat partijen om aanhouding hadden verzocht. Bij e-mail van 21 september 2021 heeft de rechter aan de advocaten van partijen bericht:
Uw e-mails heb ik kennelijk verkeerd geïnterpreteerd, mijn excuses daarvoor. Ik had deze in verband gebracht met de afspraak die aan het einde van de mondelinge behandeling is gemaakt, namelijk dat uiterlijk tot de vrijdag na die behandeling overleg tussen u zou plaatsvinden en dat, als u er niet uit zou komen, heden de uitspraak zou volgen. Ik hoop van harte dat het vonnis een schikking niet in de weg zal staan. Nogmaals mijn excuses.
2.13
Vervolgens heeft mr. Meyer de rechter verzocht het vonnis in te trekken. Mr. Van Dort heeft bericht zich voor wat betreft dat verzoek te refereren aan het oordeel van de rechter, en voor het geval het verzoek zou worden toegewezen, de rechter verzocht (opnieuw) vonnis te wijzen. Bij e-mail van 22 september 2021 heeft de rechter aan de advocaten van partijen bericht:
Mede in het licht van de reactie van mr. Van Dort ben ik van oordeel dat de wet geen ruimte biedt voor de intrekking van het vonnis, voor zover intrekking onder omstandigheden al mogelijk zou zijn. Het reeds uitgesproken vonnis zal dan ook worden gehandhaafd.
Ik betreur ten zeerste dat het vonnis als gevolg van een misverstand is uitgesproken en dat als gevolg daarvan het vertrouwen van de cliënte van mr. Meyer is geschaad. Uiteraard zal alles in het werk worden gesteld om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in de toekomst opnieuw zal voordoen. Ik bied u nogmaals mijn welgemeende verontschuldigingen aan.
2.14
Bij memorie van grieven van 24 september 2021 heeft LB gevorderd, verkort weergegeven,
primair: dat het Hof de vorderingen van The Ritz alsnog afwijst en aldus “het retentierecht doet herleven”,
subsidiair: dat het hof aan de toegewezen vorderingen de voorwaarde verbindt dat The Ritz zekerheid stelt,
meer subsidiair: dat het Hof partijen houdt aan de bereikte schikking of aan de onderhandelingen in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de uitspraak van het bestreden vonnis.
2.15
LB heeft haar geschillen met The Ritz voorgelegd aan het Scheidsgerecht van de Caribbean Arbitration Institute Foundation (CAI). Op 25 februari 2022 heeft de arbiter een arbitraal tussenvonnis gewezen. Bij arbitraal eindvonnis van 24 mei 2022 heeft de arbiter The Ritz veroordeeld tot betaling aan LB van NAf 272.566,51, met wettelijke rente en een opslag van 2%, en in de proceskosten. De vorderingen van The Ritz heeft de arbiter afgewezen. De arbiter heeft onder meer geoordeeld dat LB in redelijkheid haar retentierecht heeft kunnen uitoefenen (rov. 84) en dat de kosten daarvan in aanmerking komen voor vergoeding (rov. 85).
2.16
Het Hof oordeelt als volgt. Het Hof acht voldoende aannemelijk dat partijen op 10 september 2021 een mondelinge regeling hebben bereikt en dat The Ritz daarbij niet (voldoende duidelijk) heeft bedongen haar aanspraken in rechte pas te zullen prijsgeven, nadat partijen de regeling tijdig en correct zouden hebben uitgevoerd. Niet aannemelijk is dat The Ritz daarbij (voldoende duidelijk) heeft bedongen dat zij niet aan de regeling gebonden zou zijn als het haarzelf niet zou lukken de door haar aangevraagde bankgarantie te verkrijgen. Daarom had de eerste rechter de vordering van The Ritz niet mogen toewijzen en LB niet in de proceskosten mogen veroordelen, niet alleen omdat partijen om aanhouding hadden verzocht, maar ook omdat de uitkomst in strijd is met de inhoud van de mondelinge regeling. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd.
2.17
Dit kort geding leent zich niet voor herbeoordeling door het Hof van de geschilpunten die de arbiter beoordeeld heeft. Integendeel, het ligt voor de hand dat het Hof zijn beoordeling afstemt op het oordeel van de arbiter. Nu de arbiter LB grotendeels in het gelijk heeft gesteld, en ook de uitoefening van het retentierecht redelijk heeft geacht, moet achteraf gezien geoordeeld worden dat indien partijen geen schikking zouden hebben bereikt, er evenmin goede grond voor het Gerecht geweest zou zijn om te beslissen zoals het heeft gedaan. In dat geval had het Gerecht de vorderingen van The Ritz behoren af te wijzen en de reconventionele vorderingen van LB inzake gelegde beslagen (in elk geval gedeeltelijk) behoren toe te wijzen, met veroordeling van The Ritz in de proceskosten.
2.18
Bij antwoordakte na tussenvonnis heeft The Ritz gesteld volledig aan het arbitraal vonnis te hebben voldaan. Bij akte uitlating producties heeft LB “voor het goede begrip” aangevoerd dat The Ritz “aan het vonnis in arbitrage [heeft] voldaan door te betalen aan de landsontvanger”, zonder dit verder toe te lichten (het lijkt verband te houden met een door de Landsontvanger gelegd beslag).
2.19
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat LB thans geen belang meer heeft bij toewijzing van enige van de hiervoor onder 2.13 verkort weergegeven vorderingen. Al die vorderingen zien immers op zekerheid voor betaling van iets wat inmiddels is betaald doordat The Ritz aan het arbitraal vonnis heeft voldaan. Nu The Ritz aan het arbitraal vonnis heeft voldaan, is het niet meer nodig dat LB zich op een retentierecht beroept of een andere vorm van zekerheid verlangt, of nakoming verlangt van de gestelde vaststellingsovereenkomst of verlangt dat The Ritz “zich houdt aan de onderhandelingen”. Geen van deze vorderingen kan dus worden toegewezen.
Ook voor alle vorderingen die LB in eerste aanleg in reconventie heeft ingesteld (inzake beslagen), geldt dat zij daar thans geen belang meer bij heeft, omdat The Ritz aan het arbitraal vonnis heeft voldaan. Het Hof zal die vorderingen daarom afwijzen.
2.2
Voor zover LB met haar stelling dat The Ritz niet aan LB, maar aan de Landsontvanger heeft betaald, heeft bedoeld te betogen dat zij wel nog belang heeft bij enige vorm van zekerheid voor de betaling waartoe de arbiter The Ritz heeft veroordeeld, heeft zij dat onvoldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht. Het Hof acht dat in elk geval niet aannemelijk.
2.21
Bij akte na tussenvonnis heeft LB verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om haar eis te wijzigen om schadevergoeding te kunnen vorderen in verband met de werkwijze van het Gerecht. Dat verzoek wijst het Hof af. De voorgenomen eiswijziging is in strijd met de eisen van een goede procesorde. Ten eerste is een eisende procespartij bevoegd haar eis bij akte te wijzigen zonder het Hof te vragen daartoe in de gelegenheid te worden gesteld (zie art. 109 lid 1 Rv). Ten tweede is de voorgenomen eiswijziging gelet op het stadium van het geding (na tussenvonnis in hoger beroep) in strijd met de eisen van een goede procesorde. Ten derde behoort een vordering tot schadevergoeding wegens een door een rechter gevolgde werkwijze niet thuis in de procedure waarin de rechter die werkwijze heeft gevolgd (vergelijk: HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, rov. 3.15, eerste volzin). Dit klemt in dit geval temeer nu deze procedure een kort geding is. The Ritz is ook niet aansprakelijk voor fouten van de rechter (wat daarvan ook zij).
2.22
Gelet op voorgaande oordelen is het niet nodig dat het Hof onderzoekt of partijen de minnelijke regeling tijdig en correct zouden hebben uitgevoerd, indien het Gerecht de zaak zou hebben aangehouden, zoals was verzocht. Ten overvloede overweegt het Hof daarover als volgt. Het is aannemelijk dat The Ritz dan, ondanks de bereikte schikking, na enige tijd toch vonnis zou hebben gevraagd, omdat het haar niet was gelukt een bankgarantie te verkrijgen, en dat het Gerecht vervolgens zou hebben beslist zoals het in werkelijkheid heeft gedaan, maar enige tijd later. Gelet daarop is aannemelijk dat de door The Ritz gestelde fout van het Gerecht (beslissen ondanks een eenstemmig aanhoudingsverzoek) niet of nauwelijks schade heeft veroorzaakt.
2.23
Hetgeen hiervoor in 2.16 en 2.17 is overwogen, brengt mee dat The Ritz als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. Daarom zal zij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen over en weer af;
veroordeelt The Ritz in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van LB gevallen en begroot op NAf 1.500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt The Ritz in de kosten van het geding hoger beroep, aan de zijde van LB gevallen en tot op heden begroot op NAf 1.312,55 aan verschotten en NAf 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 21 maart 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.