ECLI:NL:OGHACMB:2023:284

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
BON20220H00045
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake motorrijtuigenbelasting en schadevergoeding na diefstal van een auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin de belanghebbende, woonachtig te Bonaire, in geschil is met de heffingsambtenaar van het openbaar lichaam Bonaire over de aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2019. De belanghebbende stelt dat hij in de eerste drie kwartalen van 2019 geen MRB verschuldigd is, omdat zijn auto in die periode gestolen was. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 van de Motorrijtuigenbelastingverordening (MRBV), waardoor hij voor het gehele jaar MRB verschuldigd is.

De belanghebbende heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar het Hof oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen MRB verschuldigd is. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerecht, waarin is geoordeeld dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht en dat er geen recht bestaat op schadevergoeding, aangezien het beroep niet gegrond is verklaard. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet kan aantonen dat hij gedurende de relevante periode geen houder van de auto was en dat de heffingsambtenaar niet aansprakelijk is voor de gestelde schade.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van het Gerecht en wijst de verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding en een counterclaim af. De kosten van de procedure worden niet toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak
BON20220H00045
Datum uitspraak: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],woonachtig te Bonaire,
belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) van 2 augustus 2022 in de zaak met BBZ nr. BON202000129 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het openbaar lichaam Bonaire, zetelend in Bonaire,
de heffingsambtenaar.
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2019 ter zake van de auto met nummerplaat B-11951 een aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2019 opgelegd, ten bedrage van USD 190.
1.2.
Belanghebbende is op 21 november 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 29 januari 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is op 7 februari 2020 in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5.
Het Gerecht heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 19 september 2022 hoger beroep ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 17 maart 2023 een verweerschrift ingediend. Door belanghebbende zijn meerdere nadere stukken ingediend welke aan de wederpartij zijn toegezonden.
Ter zake van de indiening van het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 60 aan griffierecht voldaan.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2023. De rechters en de griffier waren aanwezig op het Hof in Curaçao en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Bonaire alwaar namens de heffingsambtenaar [A] en [B] zijn verschenen. Op de zitting is belanghebbende verschenen vergezeld door een tolk. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van belanghebbende met nummer BON20220H00046.
1.8.
Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende heeft in juni 2018 een [de auto] (hierna: de auto) aangeschaft. Op 17 juli 2018 heeft hij aangifte gedaan van diefstal van de auto op 15 juli 2018.
2.2
Op of rond 17 juli 2018 heeft belanghebbende de auto weer teruggevonden. Op of rond 23 juli 2018 heeft belanghebbende, na overlegging van een verzekeringsbewijs van de auto en een bewijs van betaling van de nummerplaat en de aanslag MRB 2018, voor de auto nummerplaat B-11951 verkregen.
2.3
Aan belanghebbende is op 31 januari 2019 ter zake van de auto een aanslag MRB 2019 opgelegd van USD 190. Belanghebbende heeft ter zake van de aanslag op 5 december 2019 een bedrag van USD 45,50 betaald.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Ook in hoger beroep is in geschil of de aanslag MRB terecht aan belanghebbende is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding of counterclaim.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

Wettelijk kader
4.3
Ingevolge artikel 2 MRBV wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig.
4.4
Ingevolge artikel 3, lid 1 MRBV is belastingplichtig degene die bij aanvang van het belastingtijdvak het motorrijtuig houdt.
4.5
Ingevolge artikel 3, lid 2 MRBV wordt, voor zover hier van belang, als houder van een motorrijtuig aangemerkt de persoon:
a. op wiens naam het voor het motorrijtuig afgegeven bewijs van verzekering bedoeld in artikel 11, eerste lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES, is gesteld;
b. die het motorrijtuig waarvoor geen geldig bewijs als bedoeld onder a is afgegeven en aan wie een nummerplaat is verstrekt, feitelijk ter beschikking heeft;
4.6
Ingevolge artikel 15, lid 4 MRBV eindigt de belastingplicht na melding van de beëindiging door de houder aan de ontvanger. De houder overlegt hierbij de nummerplaten en een bewijs van beëindiging van de verzekering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES. Indien de houder niet beschikt over de nummerplaten, overlegt hij een bewijs waaruit blijkt dat hij niet langer houder van het motorrijtuig is, of de platen verloren zijn gegaan.
Inhoudelijk
4.7
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in de eerste drie kwartalen van 2019 niet beschikte over de auto omdat die gestolen was. Om die reden stelt belanghebbende geen MRB verschuldigd te zijn over de eerste drie kwartalen van 2019.
4.8
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 MRBV met als gevolg dat hij voor het gehele jaar MRB is verschuldigd.
4.9
Vaststaat dat belanghebbende op of rond 23 juli 2018 houder was van de auto met plaatnummer B-11951. Tevens staat vast dat hij in 2018 de kosten van de verzekering voldaan heeft en dat hij de verzekering niet heeft stopgezet. In dat geval wordt belanghebbende, ook voor 2019, aangemerkt als houder van de auto in de zin van artikel 3 MRBV, behoudens voor zover hij heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 MRBV. Belanghebbende heeft daar niet aan voldaan. Hij heeft geen bewijs overgelegd van beëindiging van de verzekering. Hij heeft evenmin nummerplaten ingeleverd of een bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij niet langer houder van de auto was of de platen verloren zijn gegaan.
4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de nummerplaten niet kon inleveren omdat de auto, nadat hij daarop de nummerplaat B-11951 had bevestigd, in juli 2018 weer (voor de tweede keer) werd gestolen. Tegenover de betwisting van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarvan echter geen bewijs geleverd. Het betoog van belanghebbende dat het OLB van de (tweede) diefstal van de auto en de zich daarop bevindende nummerplaten, op de hoogte was of móest zijn slaagt niet, omdat de heffingsambtenaar dat ontkent en omdat in het dossier daarvoor ook geen aanknopingspunten zijn te vinden. Dat het Korps Politie Caribisch Nederland wist of zou moeten weten van die tweede diefstal doet aan het voorgaande niet af, omdat, wat daar verder ook van zij, die kennis kennelijk niet is gedeeld met het OLB.
4.11
Belanghebbende heeft verder betoogd dat degene die de auto gestolen had, mrs. Hart, nummerplaat B-5813 gebruikte voor de auto. Dat betekent volgens belanghebbende dat er voor de auto ten onrechte twee verschillende nummerplaten bestonden, namelijk nr. B-11951 en nr. B-5813. Tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar heeft belanghebbende ook daarvan geen bewijs geleverd. Daarbij laat het Gerecht in het midden of, indien dat bewijs wel geleverd was, dat tot vermindering of vernietiging van de aan belanghebbende opgelegde aanslag zou leiden. Het betoog van belanghebbende faalt.
4.12
Belanghebbende heeft tenslotte aangevoerd dat hij, nadat hij op of rond 28 november 2019 weer in het bezit gekomen was van de auto, naar het OLB is gegaan om te vragen welk bedrag hij nog aan MRB moest betalen. Een persoon met de naam “Alison” heeft toen volgens belanghebbende geadviseerd om USD 45,50 of USD 47,50 te betalen waarna de zaak gesloten zou zijn. Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat het OLB een toezegging heeft gedaan, waaraan hij een gerechtvaardigd vertrouwen mag ontlenen overweegt het Gerecht het volgende.
4.13
Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de heffingsambtenaar is voorgelegd en belanghebbende door gedragingen van de heffingsambtenaar redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat deze met betrekking tot die aangelegenheid een weloverwogen standpunt heeft ingenomen. Daarbij is het van belang dat belanghebbende alle bijzonderheden van het geval heeft meegedeeld en dat sprake moet zijn van een ondubbelzinnige uiting van de betrokken ambtenaar waarmee deze zich onmiskenbaar heeft willen binden. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende niet aangetoond dat hij tijdens het gesprek alle bijzonderheden van het geval heeft meegedeeld. Bovendien betrof het kennelijk slechts een advies en geen bindende toezegging. Naar het oordeel van het Gerecht kon belanghebbende uit het advies niet in redelijkheid afleiden dat de heffingsambtenaar daarmee een ondubbelzinnige bindende toezegging heeft willen doen. Het Gerecht verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.14
Het Gerecht concludeert op basis van hetgeen hiervoor is overwogen tot ongegrondheid van het beroep.
Schadevergoeding
4.15
In artikel 8.115b, lid 1 BBES is bepaald dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die een partij lijdt indien het Gerecht het beroep gegrond verklaart. In het onderhavige geval is het beroep niet gegrond verklaard zodat reeds daarom geen recht bestaat op een schadevergoeding.”

5.Gronden

5.1.
Belanghebbende stelt (ook) in hoger beroep samengevat dat de auto eind juli 2018, nadat hij daarop de nummerplaat B-11951 had bevestigd, voor de tweede keer is gestolen en dat hij de auto pas weer terug heeft gevonden in november 2019. Als gevolg daarvan stelt hij in 2019 tot november geen houder geweest te zijn van de auto, zodat hij over die periode ook geen MRB verschuldigd is. Ook beroept hij zich op het vertrouwensbeginsel. Hij eist verder in hoger beroep een counterclaim en een schadevergoeding van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) (beide vermeerderd met kosten en interest) vanwege wanbeheer, nalatigheid en onrechtmatig handelen.
5.2.
Het door het Gerecht in rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 opgenomen wettelijk kader acht het Hof juist en neemt het Hof over.
Het Hof overweegt dat het Gerecht in rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen ten aanzien van de verschuldigdheid van MRB door belanghebbende in de eerste drie kwartalen van 2019. Ook het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen MRB voor deze kwartalen is verschuldigd. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt hier geen nieuw of ander licht op.
Ook de beslissing van het Gerecht in rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.13 ten aanzien van het door belanghebbende gedane beroep op het vertrouwensbeginsel acht het Hof juist en neemt het Hof over. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep hieromtrent heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op deze beslissing.
Evenals het Gerecht ziet het Hof, bij deze stand, geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in een counterclaim dan wel schadevergoeding.
Slotsom
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.
6. Kosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.