In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 28 juni 2023 werd gedaan. [appellant] had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, waarbij de minister werd opgedragen binnen twee maanden reëel op het bezwaar te beschikken. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak op 5 oktober 2023 behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door M.L. Hassell, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. J.J.S. Poeran en mr. Y.F.M. Kaarsbaan. Het Hof overweegt dat [appellant] nog steeds procesbelang heeft, ondanks de reële beschikking van de minister op 29 juni 2023. Het Hof concludeert dat het Gerecht niet buiten de omvang van het geschil is getreden en dat de minister verplicht blijft om op het bezwaarschrift te beschikken.
Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, maar met verbetering van de gronden. Het Hof oordeelt dat de minister niet kan stellen dat de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar tegen het uitzettingsbevel in rechte onaantastbaar is geworden, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De verplichting om reëel op een verzoek of bezwaar te beschikken blijft bestaan. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.