ECLI:NL:OGHACMB:2023:235

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AUA2021H00053
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonverlaging door nutsbedrijf in verband met coronamaatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Vereniging van Werknemers met een Individuele Arbeidsovereenkomst in Dienst van de Water- en Energiebedrijf Aruba (W.E.B.) N.V. tegen de beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat de vorderingen van de vakbond afwees. De aanleiding voor de rechtszaak is de loonkorting die W.E.B. in 2021 heeft doorgevoerd in het kader van de coronapandemie. De vakbond, die de belangen van de werknemers vertegenwoordigt, is van mening dat deze loonkorting onterecht is en heeft daarom een kort geding aangespannen. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de loonkorting in overeenstemming was met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de coronasteun van Nederland aan Aruba. Het Hof oordeelt dat de vakbond en de werknemers ermee akkoord moesten gaan dat de loonkorting werd voortgezet, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie en de financiële situatie van het Land Aruba. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht en wijst de vorderingen van de vakbond af, waarbij het ook de proceskosten toewijst aan de zijde van W.E.B. en de andere geïntimeerden.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: AUA202100225 – AUA2021H00053
Uitspraak: 5 december 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
1. de vereniging
VERENIGING VAN WERKNEMERS MET EEN INDIVIDUELE ARBEIDSOVEREENKOMST IN DIENST VAN DE WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA (W.E.B.) N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. D.M. Canwood,
2.
[APPELLANT 2],
wonende in Aruba,
in eerste aanleg gevoegde partij aan de zijde van eiseres, thans appellant,
gemachtigde: mr. D.M. Canwood,
tegen
1. de naamloze vennootschap
WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA (W.E.B.) N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.E. Barrios en E.H.J. Martis,
2. de naamloze vennootschap
UTILITIES ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg gevoegde partij aan de zijde van gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en M.R.M. Reinkemeyer,
3. de openbare rechtspersoon
het
LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
in eerste aanleg gevoegde partij aan de zijde van gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.
Partijen worden hierna VWI, [appellant 2], WEB, UA en het Land genoemd.

1.De zaak in het kort

In verband met de Coronapandemie heeft WEB in 2021 het loon van haar werknemers gekort. Een vakbond komt daartegen op in kort geding.
Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen.
In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 30 maart 2021 ingekomen akte van appel zijn VWI en [appellant 2] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 10 maart 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 20 april 2021 ingekomen memorie van grieven hebben VWI en [appellant 2] vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vordering van VWI alsnog zal toewijzen, met veroordeling van WEB in de proceskosten in beide instanties.
2.3
Bij op 14 september 2021 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft WEB de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal bevestigen, met veroordeling van VWI en [appellant 2] in de proceskosten in hoger beroep.
2.4
UA en het Land hebben geen memories van antwoord ingediend.
2.5
Ten behoeve van de rolzitting van 5 april 2022 hebben de gemachtigden van (a) VWI en [appellant 2], (b) WEB en (c) het Land pleitnotities ingediend. UA heeft geen pleitnotities in hoger beroep ingediend.
2.6
Vonnis is gevraagd. De datum van uitspraak is aanvankelijk bepaald op 14 juni 2021 en daarna herhaaldelijk nader bepaald.
2.7
Blijkens een e-mail van 17 mei 2023 van de griffie van het Hof heeft het Hof ambtshalve bepaald dat de zaak mondeling zal worden bepleit op 20 juni 2023.
2.8
Bij e-mails van 15 juni 2023 hebben de gemachtigden van (a) VWI en [appellant 2] en (b) WEB producties toegezonden ten behoeve van het mondeling pleidooi.
2.9
Blijkens een e-mail van 19 juni 2023 van de griffie van het Hof heeft het Hof ambtshalve alsnog bepaald dat de zaak niet mondeling zal worden bepleit en de zaak naar de rol verwezen voor vonnis.
2.1
De datum van uitspraak is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

3.1
De partijen die ten behoeve van het mondelinge pleidooi producties hebben ingediend, hebben niet de gelegenheid gekregen om die producties toe te lichten en de wederpartijen hebben niet de gelegenheid gekregen zich erover uit te laten. Het Hof laat die producties daarom buiten beschouwing.
Feitelijke uitgangspunten
3.2
Het Hof gaat uit van het volgende.
3.2.1
Het Land houdt alle aandelen in UA. UA houdt alle aandelen in WEB. WEB is een nutsbedrijf op het gebied van water en energie. VWI is een vakbond. [appellant 2] is werknemer van WEB en president en lid van VWI.
3.2.2
In verband met de uitbraak van de coronapandemie heeft Nederland op 9 april 2020 € 170 miljoen aan het Land geleend als een eerste tranche liquiditeitssteun. Op 15 mei 2020 heeft Nederland een tweede tranche liquiditeitssteun van Afl. 113,3 miljoen (€ 58,3 miljoen) beschikbaar gesteld, deels onder voorwaarden, waaronder voorwaarden op het gebied van verlaging van het arbeidsvoorwaardenpakket in de (semi)publieke sector.
3.2.3
Bij overeenkomst van 18 mei 2020, getiteld “Protocol bijdrage aan
Covid-19 Fonds” (hierna: het protocol), is VWI ermee akkoord gegaan dat haar leden in de periode van mei tot en met december 2020 vrijwillig een bijdrage aan een Covid-19 Fonds zouden doen door middel van inhoudingen van het bruto functieloon, de vakantie-uitkering en/of de kerstgratificatie. De inhoudingen zouden worden gedaan volgens keuzetabellen, waarbij elke keuze volgens een bepaald rekenmodel een korting inhield van in totaal 12,6%.
3.2.4
Volgens een brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Nederland van 13 november 2020 hebben Nederland en het Land overeenstemming bereikt voor een derde tranche liquiditeitssteun 2020, in combinatie met een pakket aan maatregelen dat gericht is op het realiseren van structurele hervormingen in Aruba. Het betreft Afl. 209 miljoen voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2020. Bij de brief bevindt zich een “voorwaardenbrief” waarin onder meer staat:
Ten aanzien van het personeel en topfunctionarissen van de aan de overheid gelieerde entiteiten wordt tot nader order op dezelfde wijze de korting van 12,5% op het pakket arbeidsvoorwaarden toegepast als dat in 2020 is geschied. De totstandkoming daarvan wordt betrokken bij de beoordeling van de volgende tranches liquiditeitssteun. Voor 1 januari 2021 ontvangt de Tijdelijke Werkorganisatie van BZK van Aruba een overzicht van alle aan de overheid gelieerde entiteiten die na 1 juli 2020 aantoonbaar een korting van minimaal 12,5% hebben doorgevoerd op de arbeidsvoorwaarden van hun personeel en topfunctionarissen.
3.2.5
Bij brief van 1 december 2020 heeft het Land WEB verzocht om de loonkorting (op salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden van de werknemers, in totaal effectief 12,6%) ook in 2021 toe te passen.
3.2.6
Bij brief van 10 december 2020 heeft WEB aan VWI voorgesteld om bijeen te komen om gezichtspunten uit te wisselen en overeenstemming te bereiken omtrent voortzetting van de loonkorting in 2021 en tot nader order. VWI is niet akkoord gegaan met enige loonkorting in 2021 of daarna.
3.2.7
Bij brief van 19 januari 2021 heeft WEB VWI medegedeeld dat zij de loonkorting van 12,6% op basis van het protocol (deels op het maandloon, deels op secundaire arbeidsvoorwaarden) in elk geval in 2021 zal voortzetten.
Vorderingen
3.3
In deze rechtszaak heeft VWI gevorderd, verkort weergegeven:
een verbod aan WEB om zonder instemming van VWI inhoudingen te verrichten op het salaris van de leden van VWI die volmacht hebben gegeven tot het voeren van dit kort geding;
een bevel aan WEB om met ingang van 1 januari 2021 het volledige salaris aan die leden te betalen, met wettelijke verhoging en wettelijke rente,
een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen.
Beoordeling door het Hof
3.5
In de pleitnota van VWI en [appellant 2] staat (onder 8) dat WEB per 2022 geen inhoudingen meer verricht. In de pleitnota van WEB staat (eveneens onder 8) dat WEB met VWI heeft afgesproken dat er over 2022 geen inhoudingen zullen worden gedaan op de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden van de werknemers en dat WEB op een andere manier gevolg heeft gegeven aan het verzoek van haar aandeelhouder om solidariteit. Het Hof laat in het midden of, indien dit zo is, dit invloed heeft op de vraag of thans nog voldoende spoedeisend belang bestaat bij de vorderingen.
3.6
Nederland heeft als voorwaarde voor een deel van de tweede tranche gesteld dat het Land het arbeidsvoorwaardenpakket zou verlagen “in de (semi)publieke sector”. Als voorwaarde voor de derde tranche heeft Nederland gesteld dat de toegepaste korting van 12,5% op het pakket arbeidsvoorwaarden tot nader order op dezelfde wijze als in 2020 zou worden toegepast ten aanzien van het personeel van “de aan de overheid gelieerde entiteiten”.
3.7
Zoals het Gerecht onder rov. 5.5 van zijn vonnis heeft overwogen, is het Land indirect houder van alle aandelen in WEB en is WEB een nutsbedrijf met als een van haar statutaire doelen: “het instellen, uitoefenen, beheren en exploiteren van een overheids-nutsbedrijf voor water en energie ten dienste van het Land Aruba”. Zoals het Gerecht daar verder heeft overwogen, heeft de regering van het Land in de Corporate Governance Code Arubaanse Utiliteitsbedrijven, die in 2014 is opgesteld, (terecht) tot uitdrukking gebracht dat het algemeen belang betrokken is bij de bedrijfsvoering van utiliteitsbedrijven zoals WEB. Gelet op het voorgaande is voorshands aannemelijk dat WEB valt binnen de “(semi)publieke sector” en aangemerkt moet worden als een “aan de overheid gelieerde entiteit” als bedoeld in de voorwaarden die Nederland gesteld heeft voor een deel van de tweede tranche en voor de derde tranche. Hieraan doet niet af dat de werknemers van WEB geen ambtenaren zijn en niet zijn gelijkgesteld aan ambtenaren en dat de privatisering van WEB (mede) is bedoeld om de politiek op afstand te plaatsen.
3.8
De hiervoor onder 3.7 vermelde omstandigheden brengen ook mee dat WEB bij het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomsten, een groter gewicht aan het algemeen belang mag en moet toekennen dan het geval zou zijn geweest als WEB niet aan de overheid gelieerd zou zijn geweest en geen algemeen nutsbedrijf zou hebben geëxploiteerd. De werknemers van WEB mogen en moeten bij hun reactie op een dergelijk voorstel mede in aanmerking nemen dat een groter gewicht aan het algemeen belang toekomt dan het geval is bij werkgevers die niet aan de overheid zijn gelieerd en geen algemeen nutsbedrijf exploiteren.
3.9
Bij de beoordeling van de vraag wat het algemeen belang vergt, mag WEB van groot gewicht achten wat het standpunt van de regering van het Land daarover is. Daarbij spelen overwegingen een rol als het Gerecht in rov. 5.3 van zijn vonnis heeft aangeduid.
3.1
Aruba is zwaar getroffen geweest door de coronapandemie, zoals het Gerecht onder 5.8 heeft toegelicht. Dat is ook niet betwist.
3.11
Op grond van de verplichting om zich als goed werknemer te gedragen kan van werknemers onder omstandigheden worden gevergd in te stemmen met een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden (HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1759, rov. 3.2.2, met verwijzing naar HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847 (Stoof/Mammoet), rov. 3.3.2-3.3.3). Het is voorshands aannemelijk dat een bodemrechter zou oordelen dat de hiervoor onder 3.8-3.10 aangeduide omstandigheden meebrengen dat in dit geval van VWI en haar leden kon worden gevergd dat zij ermee zouden instemmen dat de loonkorting zoals die vanaf mei 2020 heeft gegolden, in het gehele jaar 2021 zou worden voortgezet. Op grond daarvan verenigt het Hof zich met de afwijzing van de vorderingen in dit kort geding. Een afweging van belangen leidt niet tot een ander oordeel.
3.12
VWI en [appellant 2] hebben, samengevat weergegeven, nog onder meer het volgende aangevoerd:
- andere bedrijven hebben ondanks een verzoek daartoe niet afgedragen aan het Covid-19 Fonds;
- het Land heeft niet “in eigen vet gesneden”;
- WEB wordt niet gesubsidieerd door het Land en keert dividenden uit;
- het Land heeft geen stappen ondernomen om tot een structurele oplossing te komen;
- anders dan in de private sector is de loonkorting niet gepaard gegaan met arbeidstijdverkorting.
3.13
Deze aangevoerde omstandigheden, wat daarvan zij, zijn, ook in samenhang beschouwd, van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel.
3.14
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd. VWI en [appellant 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat dit niet is gevorderd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt VWI en [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep,
aan de zijde van WEB gevallen en tot op heden begroot op Afl. 200,00 aan verschotten en Afl. 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde,
aan de zijde van UA gevallen en tot op heden begroot op nihil,
aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op Afl. 2.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, G.C.C. Lewin en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 5 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.