Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
1. Artikel 3, eerste lid, onder c, Lwtf, omdat Curado het doel en de beoogde aard van een zakelijke relatie te beknopt heeft omschreven;
2. Artikel 3, eerste lid, onder d, in samenhang gelezen met artikel 48, tweede lid, van de Lwtf, omdat Curado geen tijdige toegang of beschikking had over de bankafschriften van haar cliënten, en de door haar verrichte transactiemonitoring niet adequaat heeft vastgelegd;
3. Artikel 7 van de Lwtf, omdat Curado in strijd met haar eigen "Compliance Manual" geen jaarlijkse controle verrichtte van cliëntendossiers, ook niet van cliënten met een hoger risico. Ook is er geen onderliggend bewijs of schriftelijke vastlegging van de controle van een cliëntendossier;
4. Artikel 11 van de Lwft, omdat Curado geen verscherpt cliëntenonderzoek heeft verricht bij cliënten met een hoger risico;
5. Artikel 46 in samenhang gelezen met artikel 48, tweede lid, van de Lwtf, omdat uit de overtredingen van de hiervoor genoemde bepalingen volgt dat Curado niet beschikt over een adequaat beleid, schriftelijk vastgestelde procedures en maatregelen, in het bijzonder voor de toepassing van de hoofdstukken 2, 3 en 4 van de Lwtf;
6. Artikel 47, eerste en tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 48, tweede lid, van de Lwft, omdat Curado niet beschikt over een overeenkomst voor de uitbesteding van de functie en werkzaamheden van de Money Laundering Compliance Officer aan een andere persoon;
7. Artikel 8, eerste lid, onder a, van de Ltt, omdat Curado geen onderzoek heeft verricht naar de herkomst van het vermogen van een cliënt.
Indien dat betoog niet slaagt, voert zij aan dat CBA van boeteoplegging had moeten afzien omdat Curado al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een einde te maken aan de geconstateerde overtredingen. Zo heeft zij volledig meegewerkt aan het onderzoek van CBA en is bij e-mailberichten van 15 en 18 mei 2018 het overgrote deel van de ontbrekende cliëntinformatie alsnog verstrekt waardoor de tekortkomingen grotendeels waren geredresseerd. Ook is ter voorkoming van toekomstige overtredingen afscheid genomen van cliënten die weigerden de nog ontbrekende informatie te verstrekken. Omdat Curado een klein trustkantoor was, bracht het naleven van de Lwtf en Ltt een zware administratieve en financiële last met zich. Er is daarom uiteindelijk voor gekozen de bedrijfsactiviteiten te staken en de vergunning bij CBA in te leveren. Dit heeft ertoe geleid dat Curado al ruim vóór het voornemen tot het opleggen van de boete een normconforme situatie heeft doen ontstaan.
Indien ook dat betoog niet slaagt, voert zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de samenloop van de verschillende overtredingen. De zeven voorschriften die zijn overtreden hebben dezelfde strekking en een grote samenhang omdat deze alle zien op de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering door het beschikken over adequaat beleid en het uitvoeren van cliëntonderzoek. Bovendien leidt schending van het ene voorschrift in vrijwel elk geval tot schending van een ander voorschrift. Daarmee had rekening gehouden moeten worden bij de hoogte van de boete. Voorts had ook rekening moeten worden gehouden met de objectieve draagkracht van Curado. Dat de objectieve draagkracht niet bij de hoogte van de boete is betrokken blijkt uit het feit dat geen rekening is gehouden met de omvang en het marktaandeel van Curado in Aruba. Wat de subjectieve draagkracht betreft is ten onrechte alleen gekeken naar het eigen vermogen van Curado. De omzet en/of de behaalde winst hadden ook moeten worden meegewogen, zoals de nieuwe "Leidraad vaststellen van de hoogte van bestuurlijke boetes" van 1 februari 2002 ook voorschrijft voor trustkantoren. Het boetebedrag bedraagt nu 18 keer de gehele winst van Curado en 5 keer de omzet in 2018. De boete is daarmee op geen enkele wijze passend te noemen.
Beslissing
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 28 juli 2022 in zaak nr. AUA202003335 voor zover daarbij het boetebedrag is vastgesteld op Afl. 215.000,- en de proceskostenveroordeling op Afl. 875,-;
steltde hoogte van de boete vast op Afl. 121.250,-;
veroordeeltde Centrale Bank van Aruba tot vergoeding van bij Curado Trust Aruba N.V. in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 3.850,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
gelastdat het Land Aruba aan Curado Trust Aruba N.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van Afl. 75,- vergoedt.