ECLI:NL:OGHACMB:2023:202

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
SXM2022H00024
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en verjaring in civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Blue Collar Construction N.V. tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Het bouwbedrijf had een overeenkomst gesloten met de opdrachtgevers voor de bouw van een woning, maar er ontstonden geschillen over de betaling van de aanneemsom en de kwaliteit van het geleverde werk. De opdrachtgevers betwistten dat het werk volledig was uitgevoerd en vorderden de opheffing van een conservatoir beslag dat door het bouwbedrijf was gelegd. Het Hof oordeelde dat de opdrachtgevers de overeenkomst mondeling hadden opgezegd en dat zij de voor het hele werk geldende prijs moesten betalen, verminderd met besparingen die voor het bouwbedrijf uit de opzegging voortvloeien. Het Hof kwam tot de conclusie dat het bouwbedrijf recht had op een bedrag van USD 8.780, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de opdrachtgevers in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De vorderingen in reconventie van de opdrachtgevers werden afgewezen. Het vonnis van het Gerecht werd vernietigd en het Hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM2021287 – SXM2022H00024
Uitspraak: 29 augustus 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Blue Collar Construction N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: R.E. Duncan,
tegen

1. [naam]

en

2. [naam]

beiden wonende in Sint Maarten,
geïntimeerden,
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. C.H.J. Merx.
Appellante wordt hierna aangeduid als het bouwbedrijf en geïntimeerden als de opdrachtgevers.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 21 februari 2022 ingekomen akte van appel is het bouwbedrijf in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 11 januari 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij op 4 april 2022 ingekomen memorie van grieven heeft het bouwbedrijf vier grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht, met als conclusie dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen in conventie alsnog zal toewijzen, de vorderingen in reconventie zal afwijzen en met veroordeling van de opdrachtgevers in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, hebben de opdrachtgevers de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van het bouwbedrijf in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities ingediend.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1.1
Op 3 december 2018 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarbij de opdrachtgevers (in de overeenkomst aangeduid als the Owner) opdracht hebben gegeven aan het bouwbedrijf (the Builder) voor de bouw van een woning, gelegen aan de Valley Estate Road #51, Sint Maarten voor een aanneemsom van USD 69.800.
2.1.2
Betaling zou volgens een in de overeenkomst opgenomen betaalschema in termijnen plaatsvinden, met steeds betaling van een termijn na voltooiing van een in de overeenkomst omschreven fase van de bouw. Dat betaalschema luidt als volgt (cursief gedrukt zijn handgeschreven toevoegingen weergegeven):
“4. Payment Schedule
The Owner shall pay to the Builder the following amounts of the total cost of the contract for the Works, specifically labor costs, as agreed upon the Builder and the Owner. The Builder will notify the Owner of impending payments in advance.
4.1
Payments shall be made in phases whereas 50% of total labor cost will be paid for after 1 week of the the start of the phase, 40% of the labor cost will be paid near completion and 10% of the labor cost will be paid at completion of the phase.
4.2
On completion of Excavation, Building of foundation, Septic & Driveway
Phase 1, payments should amount to
$12,500.00
4.3
On completion of Retaining wall #1 Pouring Ground floor walls and ring beam Ground floor decking & Building of first floor foundation
Phase 2, payments should amount to
$ 25,800.00
4.4.
On completion Ground floor plastering work inside and outside and plastering of ceiling; Installation of windows, doors & frames.
Phase 3, payments should amount to
$ 16,500.00.the balance $2500
4.5
On completion of Retaining wall #2
Phase 4, payments should amount to
$ 8,000.0050%of this work is done $4000
4.6
On completion of the construction work
Phase 5payments should amount to
$ 7,000.00.%90% of the work is done #6300
$12.800
+$ 5.400
$18.280(…)”.
2.1.3
De opdrachtgevers hebben gedurende de bouw in totaal USD 46.040 in termijnen betaald.
2.1.4
Het bouwbedrijf heeft op 29 september 2019 een factuur voor “Extra Work” gestuurd van USD 5.480.
2.1.5
Het bouwbedrijf heeft op 26 augustus 2020 en 29 oktober 2020 aanmaningen verstuurd voor in totaal USD 18.820. In die aanmaningen is dit bedrag als volgt gespecificeerd:
“(…) The following is outstanding as per payment schedule and additional work.
Phase 3 US$ 2,500.00
Phase 4 US$ 4,000.00
Phase 5 US$ 6,300.00.
Invoice for ADDITIONAL WORK US$ 5,480.00 (…)”.
2.1.6
Omdat die aanmaningen niet tot betaling hebben geleid, heeft het bouwbedrijf op 4 februari 2021 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder het Land Sint Maarten voor hetgeen het Land aan de opdrachtgevers verschuldigd zou worden.
2.1.7
Op verzoek van de opdrachtgevers heeft [naam] van HBMS Consultants N.V. het bouwproject bezocht en zijn waarnemingen vastgelegd in een rapport gedateerd 1 maart 2021 (hierna: het HBMS-rapport). Dit rapport luidt onder meer als volgt:
“(…)
Findings:
During the walk around the following is observed:
1) The bottom part of the driveway is not properly finished
2) The septic tank is build at the wrong location
3) The cistern lit/hatch cannot be closed/does not fit in the opening. The cistern needs to be cleaned from construction and other debris
4) A partial realized concrete retaining wall at the South side of the property next to the house is partially built on the neighbor’s property
5) The façade windows &doors are not properly installed
6) The floor tiles at the porch need to finished at the porch floor edge
7) The wall tiles in the bathroom are not finished and the walls above these wall tiles are not finished, the floor tiles around the floor drain are not properly installed
8) Interior doors to the bathroom and and washroom were not installed
9) The installed doorframe and door to the bedroom is not finished
10) The plastered walls/beams and ceiling are full with cracks
11) The side entrance steps are not built
12) At the future to be built upper level the reinforcement for 2 retaining walls is erected not at the correct location
13) The floor in the garage is not finished
14) The retaining wall at grid 4 and A at the back and the side of the house is not finished
The contractor (…) claims that he is finished with the agreed works. The above shows that this is not the case.
  • The contractor claims that the plasterworks and installation of windows & doors, item 4.4 of the payment schedule is finalized and that the rest payment of US$ 2,500 is due
  • The contractor claims that 50% of retaining wall #2 is finished (…) Looking on site the work delivered is not more then 10% and of that 10% all the vertical rebars are not in line and correct measurement
  • The contractor claims that he has for 100% finalized his works. This is looking at the above items that need to be corrected - finalized not the case
Claiming a payment on the 3 above mentioned items is not correct (…) ”

3.De procedure bij het Gerecht

3.1
In dit geding heeft het bouwbedrijf onder verwijzing naar de in 2.1.4 genoemde aanmaningen betaling van USD 18.280 (voor de bouwfases 3, 4, 5 en meerwerk) gevorderd, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
De opdrachtgevers hebben onder verwijzing naar het HBMS-rapport betwist dat het werk zodanig voltooid was dat betalingen voor de bouwfases 3, 4 en 5 verschuldigd was. In reconventie hebben de opdrachtgevers een verklaring voor recht gevorderd dat het gelegde beslag onrechtmatig was, de opheffing van dat beslag gevorderd en daarnaast terugbetaling van USD 1.600 als te veel betaald.
3.3
In het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vordering in conventie afgewezen. In reconventie heeft het Gerecht de vorderingen ter zake van het beslag toegewezen en de rest van de vordering afgewezen. Het bouwbedrijf is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.

4.De beoordeling

omvang hoger beroep
4.1
De opdrachtgevers hebben geen grieven gericht tegen de afwijzing van hun vordering van USD 1.600 in reconventie. Dat betekent dat in hoger beroep alleen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie ter zake van het beslag aan de orde zijn.
opzegging en besparingen
4.2
Het Hof gaat er met partijen van uit dat de opdrachtgevers de overeenkomst op enig moment hebben opgezegd; kennelijk is dit mondeling gebeurd rond september/oktober 2019.
4.3
Die opzegging heeft tot gevolg dat de opdrachtgevers de voor het hele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met besparingen die voor het bouwbedrijf uit de opzegging voortvloeien (dit staat in artikel 7:764 lid 2 BW). In beginsel dienen de opdrachtgevers te stellen (en te bewijzen) welke besparingen dat zijn en welke bedragen daarmee gemoeid zijn, waarbij op het bouwbedrijf wel een belangrijke mededelingsplicht rust (zie HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8728).
4.4
De opdrachtgevers hebben gesteld dat het bouwbedrijf geen aanspraak kan maken op de gehele aanneemsom, omdat de werkzaamheden die voor bouwfase 3 waren gepland niet volledig zijn verricht en de voor bouwfase 4 en 5 geplande werkzaamheden in het geheel niet door het bouwbedrijf zijn uitgevoerd. De opdrachtgevers hebben verwezen naar het HBMS-rapport voor de onderbouwing van deze stelling. De met die niet uitgevoerde werkzaamheden samenhangende kosten (met name arbeidsloon) vormen dus besparingen voor het bouwbedrijf, aldus de opdrachtgevers. Zij zijn daarom niet meer verschuldigd dan wat zij al betaald hebben.
4.5
Het bouwbedrijf heeft weliswaar erkend dat het werk niet is afgemaakt, maar voert aan dat dit voor rekening en risico van de opdrachtgevers komt, omdat zij vroegtijdig en zonder goede grond hebben opgezegd. Het bouwbedrijf betwist dat het uitgevoerde werk gebrekkig is, biedt op dat punt (tegen)bewijs aan en betwist de inhoud van het HBMS-rapport.
4.6
Het Hof oordeelt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat afgesproken was dat de opdrachtgevers alle materialen aanleverden, zodat de door hen te betalen bedragen alleen arbeidsloon betreft. Uit het door het bouwbedrijf ingebrachte betaalschema (zie 2.1.2; inclusief handgeschreven bijschrijvingen, kennelijk van het bedrijf afkomstig), gelezen in samenhang met de in de in de aanmaningen genoemde bedragen (zie 2.1.5) valt op te maken dat het bouwbedrijf aanvoert dat bouwfase 3 grotendeels is voltooid (nog slechts USD 2.500 resteert aan te betalen arbeidsloon), dat van bouwfase 4 50% van het werk is voltooid (resteert nog USD 4.000 aan te betalen arbeidsloon) en dat bouwfase 5 voor 90% is voltooid (resteert nog USD 6.300 aan te betalen arbeidsloon). Hiermee heeft het bouwbedrijf voldoende aanknopingspunten over bespaard arbeidsloon gegeven aan de opdrachtgevers om daarop te kunnen reageren. Het bouwbedrijf heeft daarmee voldaan aan de op hem rustende mededelingsplicht in dit verband (zie 4.3).
4.7
De door de opdrachtgevers ingeschakelde deskundige heeft dat ook zo begrepen (zie de passage op p. 2 bovenaan van het HBMS-rapport, hiervoor geciteerd in 2.1.7 laatste alinea), maar is het niet eens met de opgave van het bouwbedrijf over de stand van het werk ten tijde van de opzegging. De deskundige verklaart met name dat van bouwfase 4 niet meer dan 10% is afgemaakt en weerspreekt dat bouwfase 5 (bijna) geheel is voltooid. Het Hof zal aansluiting zoeken bij deze bevindingen van de deskundige, die het werk ter plaatse heeft geïnspecteerd. Het bouwbedrijf voert weliswaar aan dat dit rapport alleen berust op informatie van de opdrachtgevers en pas is opgemaakt een jaar na ingebruikname, maar heeft de bevindingen in het rapport niet puntsgewijs en concreet weersproken, terwijl dit wel op zijn weg lag.
4.8
Het Hof gaat er daarom van uit dat bouwfase 3 ten tijde van de opzegging was afgerond, nu dat in het HBMS-rapport niet voldoende duidelijk is weersproken. Dat betekent dat ter zake van die fase dus geen arbeidsloon is bespaard en dat de gevorderde USD 2.500 daarom verschuldigd is. Het Hof gaat er met de deskundige vanuit dat van bouwfase 4 slechts 10% is afgerond, zodat 10% van het voor die fase overeengekomen bedrag is verschuldigd (10% van USD 8.000 = 800 USD) en de rest geldt als bespaard arbeidsloon. Het bouwbedrijf heeft (gelet op de lijst in het HBMS-rapport van niet afgewerkte zaken) onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat ter zake van bouwfase 5 enig bedrag is verschuldigd; het daarvoor overeengekomen bedrag geldt daarmee als bespaard arbeidsloon.
4.9
De conclusie luidt dat in totaal USD 3.300 (USD 2500 + USD 800) zal worden toegewezen. Het bouwbedrijf heeft bewijs van haar stellingen aangeboden, maar het Hof komt niet toe aan dat aanbod. Dat aanbod is namelijk gericht op een betwisting van gebreken in het opgeleverde werk, terwijl de beoordeling van het Hof niet daarop gericht is, maar wel op de vraag of de tussentijdse opzegging tot besparingen heeft geleid voor het bouwbedrijf.
meerwerk
4.1
Resteert het meerwerk (USD 5.480), waarvan betaling is gevorderd bij factuur van 29 september 2019 (met begeleidende mail). De opdrachtgevers hebben erkend dat er sprake was van meerwerk, terwijl zij de hoogte van dit bedrag onvoldoende hebben betwist. Een enkele verwijzing naar het HBMS-rapport vormt een onvoldoende motivering van die betwisting. Het gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
geen verjaring
4.11
Het bouwbedrijf heeft zich nog op verjaring beroepen (artikel 7:761 lid 1 BW). Dit artikel betreft echter de verjaring van vorderingen wegens gebreken in het opgeleverde werk. Zoals uit het voorgaande blijkt houdt het verweer van de opdrachtgevers daar geen verband mee, maar gaat het om de vraag of opdrachtgevers, ondanks de tussentijdse opzegging, de gehele aanneemsom moeten betalen, of dat die verminderd moet worden met besparingen die voor het bouwbedrijf uit de opzegging voortvloeien. Voor deze situatie (beschreven in artikel 7:764 lid 2 BW) geldt de genoemde verjaringsbepaling niet.
conclusie conventie
4.12
De conclusie luidt dat de vorderingen van het bouwbedrijf in conventie voor USD 8.780 ( USD 3.300 + USD 5480) zullen worden toegewezen. Het bouwbedrijf heeft nog bewijs van haar overige stellingen aangeboden, maar het Hof komt niet toe aan dat aanbod. Dat aanbod is namelijk gericht op een betwisting van gebreken in het opgeleverde werk, terwijl de beoordeling van het Hof niet daarop gericht is, maar wel op de vraag of de tussentijdse opzegging tot besparingen heeft geleid voor het bouwbedrijf.
conclusie reconventie
4.13
De vorderingen in conventie worden deels toegewezen. Dit betekent dat het door het bouwbedrijf voor die vorderingen gelegde beslag niet onrechtmatig was. De vorderingen in reconventie ter zake van dat beslag zullen dus alsnog worden afgewezen.
slotsom
4.14
Het hoger beroep gaat ten dele op. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en in conventie zal in totaal USD 8.780 worden toegewezen, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 29 oktober 2020. Het bouwbedrijf heeft buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar die vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Het versturen van twee aanmaningen is daarvoor onvoldoende.
4.15
De vorderingen in reconventie ter zake het beslag zullen worden afgewezen.
4.16
Nu het bouwbedrijf heeft moeten procederen om alsnog USD 8.780 betaald te krijgen, zullen de opdrachtgevers als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Die bedragen NAf 1.865,30 in totaal aan verschotten (NAf 750 griffierecht, NAf 10 zegelkosten, twee keer NAf 240,50 betekeningskosten dagvaarding en zitting en twee keer NAf 312,15 betekeningskosten beslag) en NAf 3.000 aan salaris van de gemachtigde, bepaald op de voet van het toegewezen bedrag. Ook de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.
4.17
De opdrachtgevers zullen ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, te weten NAf 1.740,50 aan verschotten (NAF 1.500 aan griffierecht en NAf 240,50 aan betekeningskosten) en NAf 4.500 aan salaris van de gemachtigde.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover dit voorligt in hoger beroep, en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
veroordeelt de opdrachtgevers hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het bouwbedrijf van USD 8.780, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2020 tot aan de dag der algehele betaling;
veroordeelt de opdrachtgevers in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van het bouwbedrijf vastgesteld op NAf 1.865,30 aan verschotten, NAf 3.000 aan salaris van de gemachtigde en NAf 250 aan nakosten, verhoogd met NAf 100 in geval van betekening;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt de opdrachtgevers in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van het bouwbedrijf tot op heden begroot op NAf 1.740,50 aan verschotten, NAf 4.500 aan salaris voor de gemachtigde en NAf 250 aan nakosten, verhoogd met NAf 100 in geval van betekening;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.G. ter Veer en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 29 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.