ECLI:NL:OGHACMB:2023:169

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
CUR2018H00013
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na oogletsel door handgemeen in Curaçao met betrekking tot gederfde inkomsten en huishoudelijke hulp

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder vonnis van de Hoge Raad, gaat het om de schadevergoeding voor een eiseres die in 2011 in Curaçao oogletsel opliep tijdens een handgemeen. De Hoge Raad had eerder het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling. De eiseres vorderde schadevergoeding voor gederfde inkomsten, huishoudelijke hulp en andere kosten die voortvloeiden uit het oogletsel. Het Hof heeft vastgesteld dat de eiseres blijvend letsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot een vermindering van haar zicht en problemen met haar dagelijkse activiteiten.

De eiseres heeft in haar verzoekschrift een bedrag van € 124.696,53 gevorderd, maar het Hof heeft uiteindelijk een bedrag van € 46.704,10 toegewezen, inclusief gederfde inkomsten, kosten voor huishoudelijke hulp en andere medische kosten. Het Hof heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in deze procedure. De uitspraak bevestigt de eerdere toewijzingen van schadevergoeding en legt de kosten van het geding bij de gedaagde partij, die in het ongelijk is gesteld. De wettelijke rente over de toegewezen bedragen gaat in vanaf de datum van het verzoekschrift, 17 maart 2016.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: AR 78180/2016 ‒ schadestaat ‒ CUR2018H00013
Uitspraak: 19 september 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Nederland,
in eerste aanleg eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A. Wix,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.V.R. Doekhie.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2011 heeft eiseres in Curaçao oogletsel opgelopen bij een handgemeen. In deze procedure wordt de schade van eiseres begroot. De Hoge Raad heeft een eerder vonnis van dit Hof vernietigd en de zaak teruggewezen. Dit vonnis is het vervolg daarop.

2.Het verdere verloop van de procedure

Bij arrest van 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:272, heeft de Hoge Raad het vonnis van het Hof van 28 april 2020 vernietigd en het geding naar het Hof teruggewezen ter verdere behandeling en beslissing.
Op 16 augustus 2022 heeft [eiseres] een memorie na cassatie en verwijzing ingediend, met producties.
Op 8 november 2022 heeft [gedaagde] een antwoordakte zijdens geïntimeerde na verwijzing en cassatie ingediend, met producties.
Op 6 december 2022 heeft [eiseres] een akte uitlating producties ingediend.
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De verdere beoordeling

3.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof [eiseres] toelating verlenen om in dit geding na cassatie en verwijzing kosteloos te procederen.
3.2
Op 18 augustus 2011 heeft [eiseres] in Curaçao als gevolg van een handgemeen (hierna: het incident) tussen partijen oogletsel opgelopen. Bij vonnis van 27 oktober 2014 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] als gevolg van het oogletsel en [gedaagde] veroordeeld tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3
In deze schadestaatprocedure heeft [eiseres] bij verzoekschrift van 17 maart 2016 gevorderd dat het Gerecht [gedaagde] veroordeelt tot het betalen van € 124.696,53 en NAf 4.869,14 in hoofdsom.
3.4
Het Gerecht heeft een groot deel van de gevorderde bedragen afgewezen. [eiseres] is in hoger beroep gegaan. Bij vonnis van 28 april 2022 heeft het Hof enige aanvullende bedragen toegewezen, maar een groot deel van de afwijzing in stand gelaten. [eiseres] is in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een deel van de cassatieklachten gegrond is, het vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen.
Aard en ernst oogletsel en medische klachten
3.5
In het vonnis van 27 oktober 2014 in de hoofdzaak heeft het Gerecht onder 2.6 vastgesteld dat [gedaagde] een uithaal met zijn hand heeft gemaakt. Daarbij heeft hij [eiseres] geraakt op het linkeroog.
3.6
Volgens een geschrift van opticien [opticien 1] van 24 oktober 2012 was het zicht van de linkeroog op 28 januari 2010 95% (L visus 0.95). Volgens een brief van arts-assistent [arts-assistent] van 21 augustus 2011 was er stomp trauma op het linkeroog (OS). Dat was volgens die brief een ernstig trauma met (toen) onduidelijke visuele prognose. Volgens een arbeidskundig rapport van 22 oktober 2013 in verband met een wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering kan [eiseres] met het rechteroog normaal zien, maar is zij beperkt op (onder meer) langdurig lezen/computerwerken en bovenmatige arbeid. Volgens een brief van orthoptist [orthoptist] van 29 juli 2015 vertoonde het linkeroog een hyperforie (latente afwijking naar boven van de oogstand). Volgens een brief van regressietherapeut [regressietherapeut] van 29 mei 2017 klaagde [eiseres] over een sterk verminderd zicht dat permanent blijkt te zijn en blijvend zichtbare schade aan haar linkeroog. Volgens een oogscreening van opticien [opticien 2] van 14 november 2017 was het zicht van het linkeroog 13% (OS visus 0.13).
3.7
Uit het voorgaande leidt het Hof af dat er bij [eiseres] door het incident blijvend sterk verminderd zicht van het linkeroog is ontstaan en een neiging tot scheelzien. Ook moet worden aangenomen dat [eiseres] blijvend last heeft van dubbelzien, problemen met het zien van diepte en met lezen. Verder neemt het Hof aan dat dit in elk geval in de eerste periode na het incident tot concentratieproblemen heeft geleid.
3.8 [
[eiseres] heeft gesteld dat zij door haar slechte zicht in april 2015 ten val is gekomen, waardoor zij last heeft gekregen van haar rug, been en schouder. Hierop komt het Hof hierna onder 3.14 terug.
Gederfde inkomsten
3.9 [
[eiseres] heeft bij verzoekschrift van 17 maart 2016 € 91.508,00 gevorderd als “verlies arbeidsvermogen”. Het Hof vat dit op als een vordering tot schadevergoeding wegens gederfde inkomsten over 2011 tot en met 2016.
3.1
Bij memorie van grieven en in een productie bij conclusie van repliek heeft [eiseres] (die ten tijde van het incident 49 jaar oud was) gesteld dat zij ten tijde van het incident aan het begin stond van het laatste schooljaar van een vierjarige hbo-opleiding tot psychodynamisch therapeut en dat zij door het incident niet kon studeren en last had van geheugenverlies en concentratieproblemen. Nadat zij in juni 2013 alsnog afstudeerde, was de wet gewijzigd waardoor zij nog het diploma psychosociale basiskennis moest behalen voordat zij zich kon aansluiten bij een beroepsvereniging. Dat diploma behaalde zij in april 2015. Hierdoor heeft zij in totaal drie jaar vertraging opgelopen bij het starten van [Praktijk], aldus [eiseres].
3.11
In het verzoekschrift van 16 maart 2016 heeft [eiseres] voor deze post verwezen naar een verklaring van 11 december 2015 van [administratiekantoor 1]. Bij akte van 5 juni 2017 heeft [eiseres] de post begroot op € 125.531,00, met verwijzing naar een verklaring van [administratiekantoor 2] van 30 mei 2017. Bij memorie van grieven heeft [eiseres] de post begroot op € 124.997,00 met verwijzing naar een verklaring van [administratiekantoor 2] van 19 januari 2018 en een verklaring van 12 januari 2018 van [administratiekantoor 1].
In die verklaringen zijn de in werkelijkheid door [eiseres] behaalde omzetten als volgt gespecificeerd (€):
2012 1.462
2013 1.472
2014 17.016
2015 39.832
2016 49.667
Bij de memorie van grieven zijn financiële jaarrapporten 2009 tot en met 2016 gevoegd. Daarin zijn vorenstaande bedragen terug te vinden. [eiseres] wordt in die rapporten in de eerdere jaren aangeduid als therapeute en dansdocente. Vanaf 2014 wordt [Praktijk] genoemd.
Volgens de verklaring van 12 januari 2018 van [administratiekantoor 1] zou [eiseres] zonder het incident in staat geweest zijn “deze omzetten te behalen vanaf 2011-2012” en moet een omzet van rond de € 50.000 voor [eiseres] als een normale omzet worden gezien.
Bij memorie na cassatie en terugwijzing heeft [eiseres] financiële jaarrapporten tot en met 2020 overgelegd. Hierin staan de volgende omzetten (€):
2017 49.369
2018 55.840
2019 59.085
2020 60.749
3.12
Bij memorie na cassatie heeft [eiseres] het volgende gesteld. In 2005 is zij haar onderneming begonnen met cursussen buikdansen. Vanaf 1 juni 2010 tot en met 30 november 2011 heeft zij geringe inkomsten uit loondienst genoten bij Optisport op basis van een nulurencontract (haar functie was groepslesseninstructeur). Vanaf 2011 heeft zij uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen genoten, maar vanaf 2014 heeft zij die voor een deel moeten terugbetalen. In 2012 wilde zij psychodynamische therapie en coaching gaan aanbieden, maar als gevolg van het incident is zij daarmee pas in 2015 van start kunnen gaan.
3.13
In het licht van het voorgaande dient als onvoldoende gemotiveerd betwist te worden aangenomen dat het letsel heeft geleid tot een vertraging bij het genereren van verhoogde omzet in de reeds bestaande onderneming van [eiseres], na het verleggen van het werkterrein van dansdocente (buikdansen en zumba-dansen), sportleraar en therapeute zonder bijzonder diploma, naar gediplomeerd psychodynamisch therapeute en coach. Het is voldoende aannemelijk dat [eiseres] reeds vóór het incident van plan was haar werkterrein aldus te verleggen, want dat is een logisch vervolg op het volgen van de hbo-opleiding, en het is redelijk dat zij na het incident aan dit plan heeft vastgehouden, ook al leidde het incident tot vertraging.
3.14
Deze vertraging kan echter niet zonder meer op drie jaar worden gesteld. Het diploma van de hbo-opleiding heeft [eiseres] met ongeveer één jaar vertraging behaald. [eiseres] heeft nog twee jaar vertraging eraan toegeschreven dat zij het diploma psychosociale basiskennis in april 2015 heeft behaald, dat nodig was voor aansluiting bij de brancheorganisatie Nederlandse Vereniging voor Hypnotherapeuten. Zij heeft echter niet toegelicht waarom aansluiting bij die brancheorganisatie noodzakelijk was voor het beginnen met het vergroten van de omzet op basis van het behaalde hbo-diploma. Zij heeft een Bbz-advies (advies in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004) van 24 maart 2014 overgelegd, waarin staat dat zij per oktober 2013 een praktijk is gestart voor psychodynamische therapie en personal coaching onder de naam [Praktijk]. Dat is korte tijd nadat zij haar hbo-diploma had behaald. Ook kan voor de gestelde periode van vertraging van drie jaar geen duidelijke grondslag worden gevonden in het gestelde verloop van de (lichamelijke en geestelijke) klachten na het incident. Daarnaast is het naar algemene ervaringsregels weliswaar te verwachten dat iemand die een hbo-diploma heeft behaald voor een bepaald soort therapie, meteen na het behalen van dat diploma kan beginnen met het aanbieden van die therapie, maar evengoed is te verwachten dat het een bepaalde opstartperiode duurt voordat zo iemand de omzet genereert die gebruikelijk is bij een lopende praktijk op het gebied van die therapie.
3.15
De omvang van de schade wegens gederfde inkomsten kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal daarom worden geschat. Hierbij weegt het Hof goede en kwade kansen af en houdt het Hof rekening met alle omstandigheden van het geval. Naast de hiervóór onder 3.14 gegeven overwegingen behoort daartoe ook dat [eiseres] gedurende enige tijd in loondienst is geweest en gedurende enige tijd een arbeidongeschiktheidsuitkering heeft gehad die zij deels heeft moeten terugbetalen. Verder maakt het voor deze schatting geen verschil of de gestelde val in april 2015 en de daaraan toegeschreven aanvullende klachten aannemelijk zijn geworden en als gevolg van het incident moeten worden beschouwd. Het Hof kent voor deze post een bedrag van € 40.000,00 toe. De stellingen en berekeningen van [gedaagde] in de antwoordakte na cassatie en verwijzing leiden niet tot een ander oordeel.
Huishoudelijke hulp
3.16 [
[eiseres] heeft gesteld dat vriendinnen de mantelzorg voor haar moeder tijdelijk hebben overgenomen en een buurvrouw een groot deel van haar huishoudelijke taken heeft verricht, omdat zij tijdens de eerste maanden na het incident op doktersadvies rust heeft genomen en lange tijd bedlegerig is geweest.
3.17
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van het oogletsel en de medische klachten, moet als onvoldoende gemotiveerd betwist worden aangenomen dat [eiseres] ten gevolge van het letsel gedurende enige tijd niet in staat was (een deel van) de mantelzorg voor haar moeder en een deel van haar huishoudelijke taken te verrichten. In de situatie waarin zij verkeerde, is het normaal en gebruikelijk dat die mantelzorg en huishoudelijke taken worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. De vordering van € 1.190,00 is berekend als 34 weken maal € 35,00 per week. Het Hof acht zowel de gestelde duur als het weektarief redelijk en in elk geval onvoldoende gemotiveerd betwist en zal de gevorderde vergoeding van € 1.190,00 daarom toewijzen.
3.18 [
[gedaagde] heeft bij antwoordakte na cassatie en terugwijzing een beroep gedaan op art. 6:101 BW. Dit beroep is niet voldoende duidelijk feitelijk toegelicht en wordt reeds daarom gepasseerd. Voor zover [gedaagde] bedoeld heeft een nieuw verweer aan te voeren, wordt dat tevens gepasseerd op de grond dat hiervoor in dit stadium van het geding geen plaats meer is.
Kosten van zaalhuur en lesgeld
3.19 [
[eiseres] heeft gesteld dat zij voorafgaand aan het incident verplichtingen was aangegaan waarvan zij als gevolg van het ongeval geen genot kon beleven, maar wel de kosten diende te betalen, te weten € 685,00 aan kosten van zaalhuur voor buikdanslessen en € 2.800,00 aan lesgeld voor het studiejaar 2011-2012 voor de Academie voor Psychodynamica (de hbo-opleiding die zij volgde).
3.20 [
[gedaagde] heeft bij antwoordakte na cassatie en terugwijzing voor het eerst voldoende duidelijk betwist dat [eiseres] deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Voor deze betwisting is in dit stadium van het geding geen plaats meer. Het Hof gaat eraan voorbij.
3.21
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van het oogletsel en de medische klachten, moet als onvoldoende gemotiveerd betwist worden aangenomen dat [eiseres] als gevolg van het incident het nuttig gebruik van de gehuurde zaal en van de lessen van de hbo-opleiding heeft moeten missen. Daardoor heeft zij vermogensschade geleden die begroot wordt door de waarde van het gemiste voordeel te stellen op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen. Deze posten zullen daarom worden toegewezen.
Slotsom
3.22
Het bestreden vonnis zal worden bevestigd, voor zover daarbij bedragen zijn toegewezen. Het vonnis van het Hof van 28 april 2020 is door de Hoge Raad vernietigd, maar de bij dat vonnis uitgesproken toewijzingen zijn in cassatie niet bestreden geweest, zodat die opnieuw moeten worden uitgesproken. Dat betekent dat naast hetgeen het Gerecht heeft toegewezen, thans toegewezen moet worden (in hoofdsom):
Gederfde inkomsten € 40.000,00
Mantelzorg en huishoudelijke hulp 1.190,00
Medische kosten 1.100,00
Reiskosten 929,10
Gemist voordeel van zaalhuur 685,00
Gemist voordeel van lesgeld 2.800,00
-------------- +
Totaal € 46.704,10
3.23
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 17 maart 2016, de datum van het verzoekschrift dat deze schadestaatprocedure heeft ingeleid, zoals gevorderd bij memorie na cassatie.
3.24 [
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (ook na cassatie en verwijzing), berekend aan de hand van het liquidatietarief op basis van het in totaal in hoofdsom toewijsbare bedrag. De veroordeling in de kosten van het hoger beroep zal niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden, omdat dit niet is gevorderd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verleent [eiseres] toelating om in het geding na cassatie en verwijzing kosteloos te procederen;
vernietigt het bestreden vonnis voor zover de gevorderde bedragen voor gederfde inkomsten, mantelzorg, huishoudelijke hulp, medische kosten, reiskosten, zaalhuur en lesgeld geheel zijn afgewezen en voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [gedaagde] om € 46.704,10 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2016 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [eiseres] gevallen en begroot op NAf 2.840,00 aan verschotten en NAf 4.500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in hoger beroep en na cassatie en verwijzing, aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot op heden begroot op NAf 5.455,73 aan verschotten en NAf 10.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 19 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.