ECLI:NL:OGHACMB:2023:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
SXM2021H00129
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke gelijkstelling van een samenwonende partner met een echtgenoot na overlijden

In deze zaak gaat het om de vraag of een samenwonende partner van een overleden man gelijkgesteld kan worden met een echtgenoot voor het erfrecht. De erflater, geboren in 1930, was getrouwd met een vrouw in Curaçao, maar woonde sinds 1984 samen met een andere vrouw in Sint Maarten. Na zijn overlijden in 2019 heeft de samenwonende vrouw vorderingen ingesteld tegen de erfgenamen van de erflater. Het Gerecht in eerste aanleg heeft deze vorderingen afgewezen, waarna de vrouw in hoger beroep is gegaan.

De procedure begon met een akte van appel op 12 oktober 2021, gevolgd door een memorie van grieven waarin de vrouw zeven grieven aanvoerde. De erfgenamen hebben de grieven bestreden en het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in Sint Maarten was, waardoor het recht van Sint Maarten van toepassing is. Het Hof heeft de gewijzigde eis van de vrouw in hoger beroep geaccepteerd, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om haar gelijk te stellen met een echtgenoot op basis van de relevante wetgeving.

Het Hof heeft geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking komt voor een vruchtgebruik op de nalatenschap van de erflater, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt voor een dergelijke gelijkstelling. De overige vorderingen van de vrouw zijn niet verder behandeld, en het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2023
Registratienummers: SXM202000977 – SXM2021H00129
Uitspraak: 13 september 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigde: E.I. Maduro,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen
[ERFLATER],
te weten:
1.
[GEÏNTIMEERDE 1],
wonende in Curaçao,
2.
[GEÏNTIMEERDE 2],
wonende in Sint Maarten,
3.
[GEÏNTIMEERDE 3],
wonende in Curaçao,
4.
[GEÏNTIMEERDE 4],
wonende in Curaçao,
5.
[GEÏNTIMEERDE 5],
wonende in Sint Maarten,
6.
[GEÏNTIMEERDE 6],
wonende in Curaçao,
7.
[GEÏNTIMEERDE 7],
wonende in Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M.N. Hoeve.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een in 1930 geboren man is in 1963 getrouwd met een vrouw die in Curaçao woont. Vanaf 1984 heeft hij samengewoond met een vrouw die in Sint Maarten woont. In 2019 is hij overleden. In deze rechtszaak heeft de vrouw die in Sint Maarten woont vorderingen ingesteld tegen de gezamenlijke erfgenamen van de man. Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Bij op 12 oktober 2021 ingekomen akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 31 augustus 2021 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2
Bij op 23 november 2021 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft [appellante] zeven grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en [geïntimeerden] alsnog zal bevelen om een vruchtgebruik te vestigen als in de memorie omschreven, kosten rechtens.
2.3
Bij op 27 januari 2022 ingekomen memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [appellante] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.
2.4
Bij akte van 30 september 2022, met producties, heeft [appellante] haar eis gewijzigd. Op dezelfde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities ingediend. Aan de pleitnotities van [appellante] zijn producties gehecht. Aan die van [geïntimeerden] is één productie gehecht. De producties zijn over en weer vooraf aan de wederpartij toegemaild. Dat geldt ook voor de akte waarbij [appellante] haar eis gewijzigd heeft.
2.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [
[De erflater] (hierna: de erflater) is in 1930 geboren. Hij heeft twee vóór 1963 geboren personen als zijn zoons erkend, dat zijn geïntimeerden 2 en 3. In 1963 is hij in Curaçao getrouwd met geïntimeerde 1. Uit dit huwelijk zijn
in 1964-1973 vier dochters geboren, dat zijn geïntimeerden 4, 5, 6 en 7.
3.1.2
In 1984 is de erflater in Sint Maarten gaan samenleven met [appellante]. Deze samenleving heeft voortgeduurd tot aan het overlijden van erflater. Erflater is in 2019 overleden. Zijn laatste gewone verblijfplaats was in Sint Maarten.
3.1.3
Tot de nalatenschap behoort onder meer:
a. een perceel grond te [district 1], Sint Maarten, meetbrief [1], met daarop een appartementencomplex met twee verdiepingen (hierna perceel A);
b. de aandelen in het kapitaal van de rechtspersoon naar het recht van Anguilla Procar Holdings Limited (hierna: Procar Holdings).
3.1.4
Procar Holdings heeft sinds 2002 een perceel grond in eigendom, gelegen aan [adres 2], Sint Maarten, meetbrief [2], met daarop een appartementencomplex met drie verdiepingen (hierna: het perceel aan [adres 2]). Vanaf 2000 heeft [appellante] daar gewoond.
3.1.5
Bij notariële akte van 19 juli 2012 heeft Procar Holdings het bloot-eigendom van een perceel grond te [district 1], Sint Maarten, meetbrief [3] (hierna: perceel B), overgedragen aan geïntimeerde 2 en een recht van vruchtgebruik op dat perceel gevestigd ten gunste van [appellante]. Op dat perceel bevinden zich twee appartementen. [appellante] woont daar niet. [appellante] heeft de appartementen verhuurd en int de huur.
3.1.6 [
[appellante] is eigenaar van een in de Dominicaanse Republiek gelegen onbezwaard perceel met daarop een woning en twee appartementen.
3.1.7
In de loop van deze rechtszaak is [appellante] verhuisd van het perceel aan [adres 2] naar een appartement op perceel A.
Vorderingen bij het Gerecht
3.2
In deze rechtszaak heeft [appellante] in eerste aanleg, verkort weergegeven, gevorderd:
a. een verklaring voor recht dat zij voor de toepassing van Boek 4 Afdeling 3 BW wordt gelijkgesteld aan gedaagde 1;
b. een bevel tot boedelbeschrijving;
c. een bevel om ten gunste van [appellante] een vruchtgebruik te vestigen op het perceel aan [adres 2], ter bewoning;
d. betaling van een som ineens;
e. betaling van USD 1.500 per maand.
3.3 [
[geïntimeerden] hebben in reconventie ontruiming van de woning op het perceel aan [adres 2] gevorderd.
Beslissingen van het Gerecht
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen van [appellante] afgewezen en die van [geïntimeerden] toegewezen.
Vorderingen in hoger beroep
3.5
Bij memorie van grieven heeft [appellante] gevorderd dat het Hof geïntimeerden beveelt om ten behoeve van haar een recht van vruchtgebruik te vestigen op “de woning gelegen te [district 1]”. Kennelijk is hiermee een appartement op perceel A bedoeld.
3.6
Bij akte van 30 september 2022 heeft [appellante] gevorderd dat het Hof geïntimeerden beveelt om ten behoeve van haar een recht van vruchtgebruik te vestigen op het appartement op de tweede verdieping in het gebouw op het perceel met meetbrief [1]. Kennelijk is ook hiermee een appartement op perceel A bedoeld (ook al liggen [district 1] en [district 2] volgens Google Maps weliswaar dicht bij elkaar in de buurt, maar zijn die districten niet te vereenzelvigen).
Beoordeling door het Hof
Toepasselijk recht
3.7
Aangezien de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in Sint Maarten was, is op dit geval het recht van Sint Maarten van toepassing. Partijen zijn daar ook van uitgegaan. Het recht van Curaçao komt er overigens in alle relevante opzichten mee overeen.
Het Hof zal recht doen op de gewijzigde eis
3.8 [
[geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging in hoger beroep. Dit bezwaar wordt verworpen. De formulering van de eis is gewijzigd, maar de eis lijkt in wezen niet te zijn gewijzigd. De grondslag van de eis in de laatste akte is de stelling dat [geïntimeerden] in de loop van het geding in eerste aanleg ermee akkoord zijn gegaan dat het vruchtgebruik als gevorderd zou worden gevestigd. Deze grondslag wordt ook genoemd in de memorie van grieven. Gelet op dit een en ander acht het Hof de eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het Hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
Het Hof neemt niet aan dat partijen de vestiging van een vruchtgebruik zijn overeengekomen
3.9
Bij memorie van grieven heeft [appellante] gesteld dat “anders dan het Gerecht heeft overwogen, partijen tijdens de zitting het er met elkander eens zijn geworden om het recht van [vruchtgebruik] ten behoeve van [appellante] te doen vestigen (…)”. In het algemeen ligt het niet voor de hand om, zolang schikkingsonderhandelingen niet hebben geleid tot een overeenkomst ter beëindiging van het gehele geschil, aan te nemen dat hetgeen is besproken over een deel van het geschil, heeft geleid tot een bindende overeenkomst ter zake van dat deel van het geschil. Het zal dus niet snel worden aangenomen dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen met betrekking tot de mogelijke totstandkoming van een overeenkomst redelijkerwijs zo moeten begrijpen. Het Gerecht is in elk geval klaarblijkelijk niet ervan uitgegaan dat ter zitting bindende overeenstemming is bereikt over het vestigen van een recht van vruchtgebruik. In het licht hiervan lag het op de weg van [appellante] om te specificeren op grond van welke verklaringen en gedragingen dat volgens haar bindend is overeengekomen. Dat heeft zij niet gedaan. Daarom passeert het Hof haar stelling dat dit bindend op de zitting is overeengekomen.
3.1
Blijkens rov. 1.2 van het bestreden vonnis heeft het Gerecht partijen na de mondelinge behandeling van 8 april 2021 in de gelegenheid gesteld een regeling in der minne te beproeven. Bij akte van 29 juni 2021 heeft de gemachtigde van [appellante] gesteld:
Partijen zijn in onderhandeling met elkander getreden en zijn het overeenkomstig eens dat aan eiseres het recht van vruchtgebruik (…) dient te worden gegeven, doch kunnen zich niet vinden omtrent het al dan niet vergoeden van eiseres met een som ineens.
Voor zover [appellante] hiermee heeft bedoeld te betogen dat op de zitting van 8 april 2021 een bindende overeenkomst over de vestiging van een recht van vruchtgebruik is bereikt, strandt dat betoog op hetgeen hiervoor onder 3.9 is overwogen. Het Hof zal ook acht slaan op de stukken die [appellante] bij de akte van 30 september 2022 heeft overgelegd. Daarbij laat het Hof in het midden of de gemachtigde van [appellante] ervan had behoren af te zien die stukken in het geding te brengen. Die stukken bieden geen steun aan de stelling dat een dergelijke bindende overeenkomst later alsnog is bereikt. Daarvoor is onvoldoende dat [geïntimeerden] een voorstel hebben gedaan waarvan onderdeel was dat een recht van vruchtgebruik zou worden gevestigd.
3.11
Het kan dus niet worden aangenomen dat de vestiging van het vruchtgebruik in de loop van het geding in eerste aanleg is overeengekomen. De in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellante] kan dus niet op die grond worden toegewezen. In het midden kan blijven of regels van procesrecht zich ertegen verzetten dat het Gerecht na de akte van [appellante] van 29 juni 2021 acht zou slaan op mededelingen van de gemachtigde van [geïntimeerden].
Er is onvoldoende grond om [appellante] gelijk te stellen met een echtgenoot
3.12
Zoals het Hof heeft overwogen in zijn beschikking van 4 april 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:17, vat het Hof de uitbreiding die art. 4:30b lid 1 BW buiten huwelijk geeft, op als door de wetgever bedoeld voor sprekende gevallen.
In dit geval sluit de eis van [appellante] niet aan op art. 4:29 BW, maar op art. 4:30 BW. Art. 4:29 BW ziet op de woning die [appellante] bewoonde ten tijde van het overlijden van de erflater. Dat is een woning op het perceel aan de [adres 2]. [appellante] is echter verhuisd naar een appartement op perceel A. Daarop ziet haar vordering. Het gaat dus om een vruchtgebruik als bedoeld in art. 4:30 BW jo. 4:30b BW.
3.13
Het moge zo zijn dat het hiervoor onder 3.1.5 bedoelde recht van vruchtgebruik op perceel B niet was bedoeld als een verzorgingsvruchtgebruik, maar als een vergoeding voor verrichte arbeid, maar dat doet er niet aan af dat [appellante] er huurinkomsten uit verwerft. Dat is van invloed op haar behoefte aan een vruchtgebruik uit de nalatenschap. Het moge verder zo zijn dat [appellante] het hiervoor onder 3.1.6 bedoelde perceel in de Dominicaanse Republiek reeds heeft verworven voordat zij de erflater kende, dat de appartementen daarop door haar zonen zijn gebouwd en dat het perceel met woning en appartementen in gebruik is afgestaan aan de zonen, maar [appellante] heeft niet gesteld dat zij niet desgewenst inkomsten uit dat perceel met bebouwing zou kunnen verwerven. Dat is eveneens van invloed op haar behoefte aan een verzorgingsvruchtgebruik. Gelet hierop acht het Hof dit een onvoldoende sprekend geval. Het Hof verenigt zich daarom met het oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om aan [appellante] op de voet van art. 4:30b lid 1 BW een vruchtgebruik ten laste van de nalatenschap toe te kennen.
Overige vorderingen
3.14
Over de overige vorderingen van [appellante] heeft [appellante] in hoger beroep niets aangevoerd. Over de vordering van [geïntimeerden] evenmin.
Slotsom
3.15
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Gezien de aard van de vorderingen zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Saleh, G.C.C. Lewin en C.J.H.G. Bronzwaer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 13 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.