Uitspraak
[GEÏNTIMEERDE 1],
[GEÏNTIMEERDE 2],
[GEÏNTIMEERDE 3],
[GEÏNTIMEERDE 4],
[GEÏNTIMEERDE 5],
[GEÏNTIMEERDE 6],
[GEÏNTIMEERDE 7],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om de vraag of een samenwonende partner van een overleden man gelijkgesteld kan worden met een echtgenoot voor het erfrecht. De erflater, geboren in 1930, was getrouwd met een vrouw in Curaçao, maar woonde sinds 1984 samen met een andere vrouw in Sint Maarten. Na zijn overlijden in 2019 heeft de samenwonende vrouw vorderingen ingesteld tegen de erfgenamen van de erflater. Het Gerecht in eerste aanleg heeft deze vorderingen afgewezen, waarna de vrouw in hoger beroep is gegaan.
De procedure begon met een akte van appel op 12 oktober 2021, gevolgd door een memorie van grieven waarin de vrouw zeven grieven aanvoerde. De erfgenamen hebben de grieven bestreden en het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de laatste gewone verblijfplaats van de erflater in Sint Maarten was, waardoor het recht van Sint Maarten van toepassing is. Het Hof heeft de gewijzigde eis van de vrouw in hoger beroep geaccepteerd, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om haar gelijk te stellen met een echtgenoot op basis van de relevante wetgeving.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de vrouw niet in aanmerking komt voor een vruchtgebruik op de nalatenschap van de erflater, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt voor een dergelijke gelijkstelling. De overige vorderingen van de vrouw zijn niet verder behandeld, en het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.