ECLI:NL:OGHACMB:2023:150

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
H-107/2021 - 500.00077/2021
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het voorhanden hebben van een vuurwapen in een auto

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een vuurwapen. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof de vordering van de procureur-generaal heeft overwogen. De procureur-generaal vorderde dat het Hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de dagvaarding niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding aan de eisen voldeed en dat de verdachte zich bewust was van het vuurwapen dat op de achterbank van de auto lag. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van de auto feitelijke macht had over het vuurwapen en dat hij zich in meer of mindere mate bewust moest zijn van de aanwezigheid ervan.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de revolver en munitie, onttrokken aan het verkeer. Het Hof heeft de ernst van het feit en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Zaaknummer: H-107/2021

Parketnummer: 500.00077/2021
Uitspraak: 6 juli 2023 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van, Curaçao (hierna: het Gerecht) van 23 juni 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans uit andere hoofde alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het ten laste gelegde vrijgesproken. Voorts heeft het Gerecht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal en van wat door de verdachte en zijn raadsman (mr. J.B.S. Loth) naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft een verweer gevoerd ten aanzien van – zo begrijpt het Hof – de geldigheid van de dagvaarding en bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – naar het Hof begrijpt: ten verwere - naar voren gebracht dat in de dagvaarding moet zijn omschreven van welk strafbaar feit de verdachte wordt verdacht, met vermelding van de bepalingen die volgens het openbaar ministerie zijn overtreden. Onder de onderhavige tenlastelegging wordt slechts verwezen naar de artikelen 3 juncto 11 van de Vuurwapenverordening 1930, zonder de toevoeging ‘
zoals gewijzigd op…’.
Het feit waarvan de verdachte wordt verdacht was ten tijde van de inwerkingtreding van de Vuurwapenverordening in 1930 een overtreding en geen misdrijf, zodat op grond van die verordening geen gevangenisstraf kan worden gevorderd en opgelegd. Het ontbreken van de toevoeging ‘
zoals gewijzigd op…’ is volgens de raadsman – in zijn woorden - ‘funest’.
Het Hof begrijpt het verweer aldus, dat de raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en om die reden voor nietigverklaring door het Hof gereed ligt.
Het Hof stelt voorop dat de raadsman eisen aan de dagvaarding stelt die de wet niet kent. Reeds daarom kan het verweer niet slagen.
Ten overvloede overweegt het Hof dat op grond van de tekst van de tenlastelegging, bezien tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is verhandeld, is gebleken dat voor de verdachte glashelder is geweest waartegen hij zich had te verdedigen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Het Hof concludeert dan ook dat de tenlastelegging zoals vermeld in de inleidende dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen, zodat het verweer wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
:
hij op of omstreeks 3 april 2021 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een revolver (van het merk Colt/Cobra; serienummer [serienummer]; kaliber .38 Spl), in elk geval een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en/of 5, in elk geval één of meerdere (scherpe) patronen (van het kaliber .38 Spl), in elk geval munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Het bewijs
Bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1.De verklaring van de
verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2023, voor zover inhoudende:
Ik reed in de avond van 2 april 2021 in Curaçao in de auto van mijn moeder. Alleen wij tweeën maken van die auto gebruik, en ik heb die auto regelmatig als bestuurder tot mijn gebruik.
In de avond van 2 april 2021 heb ik in die auto een vriend opgehaald. Die vriend is bij mij ingestapt. Ik was de bestuurder van de auto en mijn vriend nam plaats op de bijrijdersstoel. Ik heb de auto ergens geparkeerd en wij hebben een paar uur in die auto zitten chillen. Rond 01.25 uur kwam politie ter plaatse en vond een controle plaats. Tijdens die controle is op de achterbank van de auto waarin ik zat, achter de stoel van de bijrijder, een vuurwapen met munitie aangetroffen.
2Een
proces-verbaal van aanhouding op heterdaad verdachten [verdachte] en
[medeverdachte]van 3 april 2021, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpagina’s 1-4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten (of één van hen):
Tijdens onze patrouille op 3 april 2021 in de [straatnaam] ter hoogte van perceel nummer [perceelnummer] zagen wij een grijs gelakte personenauto van het merk Mitsubishi model Lancer, voorzien van het kenteken [kentekennummer] met twee onbekende mannen erin.
Aangezien het tijdstip 01.25 uur was en omdat - gelet op de tijdelijke regeling maatregelen uitzonderingstoestand COVID-19 pandemie - de avondklok omstreeks 19.00 uur was ingetreden, hebben wij besloten om een controle uit te voeren om te kijken of de bestuurder een ontheffing had om zich op dat moment op de openbare weg te bevinden.
Tijdens het benaderen van het voertuig zag ik, verbalisant [verbalisant 1], op de achterbank in het voertuig een voorwerp lijkend op een vuurwapen, namelijk een revolver. Het vuurwapen was zichtbaar en binnen handbereik van de inzittenden.
Op de achterbank in het voertuig trof ik, verbalisant [verbalisant 2], een half automatisch pistool met roterend magazijn, ook wel genoemd revolver. De revolver had een houten handvat en is bruin van kleur. Het vuurwapen is zwart gelakt, hier en daar ontbreekt de zwarte kleur. Verder was het vuurwapen geladen.
Het vuurwapen werd veiliggesteld en in beslag genomen voor verder onderzoek. De bestuurder van de auto bleek te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats]. De passagier bleek te zijn genaamd [medeverdachte]. Beide personen zijn op heterdaad aangehouden.
3Een geschrift, zijnde een
Aanbiedingsbrief vuurwapens en/of munitie met nummer [nummer]van 3 april 2021, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina 37).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aanbiedingsbrief vuurwapens en/of munitie met nummer [nummer]
Datum inbeslagname: 3 april 2021
Verbalisanten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
P.D.: [straatnaam] ter hoogte van perceel [perceelnummer]
Verdachte 1: [verdachte], geboren op [geboortedatum]
2001 te [geboorteplaats]
Verdachte 2: [medeverdachte]
Revolver:
merk/model: Colt/Cobra
serienummer: [serienummer]
kaliber: .38 spl.
Munitie:
Aantal: 5
Kaliber: .38 spl
Datum: 3 april 2021
4Een
proces-verbaal van inbeslaggenomen vuurwapen en munitievan 30 april 2021, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten (of één van hen):
Op 7 april 2021, verzocht de hoofdagent [hoofdagent] van het bureau Dienst Georganiseerde Criminaliteit een onderzoek in te stellen naar een vuurwapen en scherpe patronen.
De navolgende personen werden als verdachten aangemerkt:
. [verdachte] geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
. [medeverdachte] geboren op [geboortedatum] 2003.
De inbeslaggenomen revolver (aanbiedingsbrief [nummer]) is van het merk Colt, model Cobra, kaliber .38 special, voorzien van het serienummer [serienummer]. Tevens werden er vijf (5) scherpe patronen van het kaliber .38 special voor onderzoek aangeboden.
De revolver is bestemd en geschikt om kogels door een loop af te schieten. De werking van deze revolver berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Deze patronen zijn geschikt om met revolvers van het kaliber .38 special te worden afgeschoten.
Door mij, verbalisant, werd met twee (2) van de inbeslaggenomen scherpe patronen (onder aanbiedingsformulier [nummer]) gebruikt om met dit vuurwapen proef te schieten. Het aangeboden vuurwapen werkt optimaal en de scherpe patronen van het kaliber .38 special, werden tijdens het proefschieten normaal tot ontbranding gebracht.
Conclusie:
- de voor onderzoek aangeboden revolver is een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd;
- de voor onderzoek aangeboden scherpe patronen zijn munitie in de zin van het vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd;
- de aangeboden scherpe patronen van het kaliber .38 special werden normaal tot ontbranding gebracht. Voornoemde revolver en scherpe patronen van het kaliber .38 special zijn deugdelijk.
Bespreking van een bewijsverweer
Het verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanwezigheid van het (geladen) vuurwapen in de auto waarin de verdachte was gezeten niet wordt betwist. Echter, van bewijsbaar aanwezig hebben daarvan door de verdachte is geen sprake, omdat hij in het geheel geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van dat (geladen) vuurwapen op de achterbank van die auto. Nu het dossier geen materiaal inhoudt waaruit het tegendeel kan volgen dient het hem vrijsprekende vonnis door het Hof te worden bevestigd, aldus de raadsman.
Beoordeling door het Hof
Het Hof stelt voorop, dat voor het bewijs van het voorhanden hebben van een vuurwapen of munitie in de zin van artikel 3 van de Vuurwapenverordening allereerst is vereist dat de verdachte een vuurwapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het vuurwapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat vuurwapen of die munitie. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor het bewijs van belang dat het voorhanden hebben van een wapen vergt, dat de verdachte feitelijke macht over het vuurwapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen, in die zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. [2]
Toepassing van dat beoordelingskader op het onderhavige geval wijst het volgende uit.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de avond van 2 april 2021 als de regelmatig gebruiker en bestuurder daarvan reed in de auto van zijn moeder. Tijdens een controle door de politie is reeds door een van buiten in die auto geworpen blik de aanwezigheid van een vuurwapen vastgesteld, te weten op de achterbank van die auto, achter de passagiersstoel.
Het Hof stelt vast dat derhalve in de onmiddellijke nabijheid en binnen handbereik van de verdachte, immers schuin achter hem open en bloot op de achterbank van de auto, een (met scherpe patronen) geladen vuurwapen is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat de auto waarin het vuurwapen is aangetroffen van zijn moeder is en dat alleen zij en hij van die auto gebruikmaken. Hij heeft ter terechtzitting onderbouwd uiteengezet dat en waarom moet worden uitgesloten dat het zijn moeder is geweest die dat vuurwapen op die achterbank heeft achtergelaten. Het Hof gaat met de verdachte daarvan uit, te meer omdat van enig aanknopingspunt voor het tegendeel niet is gebleken.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de verdachte, als bestuurder van de auto en degene die de beschikkingsmacht had over de auto, zich in meer of mindere mate bewust is geweest van hetgeen zich in de auto bevindt en dus ook van dat vuurwapen op de achterbank, terwijl hij over dat wapen voorts feitelijke macht heeft gehad in die zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De verdachte heeft in de kern gesteld dat in dit geval dat uitgangspunt uitzondering lijdt: hij heeft niet gezien dat het wapen open en bloot op de achterbank lag en ook overigens heeft hij van die aanwezigheid van dat wapen geen weet gehad. Het kan daarom niet anders zijn dan dat het vuurwapen daar buiten zijn medeweten door een ander daar is achtergelaten, ofwel door de vriend die hij had opgehaald en samen met hem ten tijde van de politiecontrole voorin de auto zat, namelijk ‘[vriend verdachte]’, ofwel door een derde persoon die eerder die avond ook even in de auto op de achterbank had plaatsgenomen, aldus zijn verweer.
Het Hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, dat het vuurwapen open en bloot op de achterbank van de auto lag, waarin toen en daar de verdachte en zijn vriend [vriend verdachte] waren gezeten. Zo bezien valt niet in te zien dat die waarneming niet ook door de verdachte is gedaan.
Doch op geleide van het gevoerde verweer is het op zichzelf beschouwd niet volstrekt onmogelijk dat hij die waarneming niet heeft gedaan en ook niet heeft kúnnen doen, omdat het wapen pas nadat hij in de auto als de bestuurder daarvan had plaatsgenomen op die achterbank is terechtgekomen, naar het Hof de verdachte begrijpt door toedoen van vriend [vriend verdachte] of de door hem bedoelde derde persoon.
Het Hof gaat echter voorbij aan deze door de verdachte opgeworpen mogelijkheden.
Dat de even genoemde [vriend verdachte] als passagier buiten medeweten van de verdachte dat vuurwapen op de achterbank heeft neergelegd is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft, zowel in verhoor bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg steeds stellig aangegeven dat er geen reden is om met die mogelijkheid rekening te houden. Weliswaar heeft hij die stelligheid ter terechtzitting in hoger beroep laten varen, maar daarbij is het wat de verdachte betreft gebleven. Opmerking verdient, dat het Hof deze passagier van het voorhanden hebben van het wapen heeft vrijgesproken. [3]
Waar het gaat om de andere door de verdachte geopperde mogelijkheid heeft te gelden, dat hij over die derde persoon wisselend heeft verklaard. Zo heeft hij bij de politie in eerste instantie aangegeven dat dit een vriend was van [vriend verdachte] en heeft hij daarna gesteld dat hijzelf en deze derde persoon vrienden van elkaar zijn, en dat hij hem als [bijnaam 1] kent. Ter terechtzitting van het Gerecht daarentegen heeft de verdachte gesteld dat deze persoon een vriend van ‘ons’ (het Hof begrijpt: van zowel de verdachte als diens vriend [vriend verdachte]) was en dat hij hem [bijnaam 2] noemde, welke bijnaam de verdachte in hoger beroep weer heeft ontkend.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de verdachte gesteld dat de derde persoon een bekende was van [vriend verdachte].
En niet in de laatste plaats is van belang dat de verklaring van de verdachte
noch de stukken in het dossier – behalve wat door vriend [vriend verdachte] over het bestaan van een derde persoon is verklaard – aanknopingspunten bevatten die redelijkerwijs kunnen bijdragen aan verificatie van dit onderdeel van zijn verklaring.
Al met al gaat het Hof voorbij aan de door de verdachte geopperde mogelijkheid, dat een ander heimelijk het vuurwapen op de achterbank van de bij hem in gebruik zijnde auto heeft achtergelaten, en dient voor het bewijs te worden teruggevallen op het eerder geformuleerde uitgangspunt dat de verdachte (in elk geval) als bestuurder en regelmatige gebruiker van de auto geacht moet worden zich in meer of mindere mate bewust te zijn van wat er zich in de auto bevindt en dat hij daarover kan beschikken, in casu een vuurwapen dat schuin achter hem lag, open en bloot op de achterbank van de door hem bestuurde auto.
Het Hof acht daarom met eenparigheid van stemmen en overeenkomstig de vordering van de procureur-generaal wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 3 april 2021 het vuurwapen met scherpe munitie voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 april 2021 in Curaçao
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,voorhanden heeft gehad een revolver
(van het merk Colt
/modelCobra; serienummer [serienummer]; kaliber .38 Spl
),
in elk geval een vuurwapenin de zin van de Vuurwapenverordening 1930 en
/of5
, in elk geval één of meerdere (scherpe
)patronen
(van het kaliber .38 Spl
), in elk geval munitiein de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onbevoegd voorhanden hebben van een geladen vuurwapen in een auto. Een dergelijk feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de kleinschalige samenleving van Curaçao, waar vuurwapenbezit niet zelden tot schietincidenten leidt met ernstige afloop. Tegen dit bezit dient daarom streng te worden opgetreden.
Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt bij een first offender – zoals de verdachte – voor het bezit van een vuurwapen in een auto als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, gegeven.
Het Hof houdt op de voet van artikel 1:138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling van de verdachte die na het onderhavige bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden en waarbij aan hem drie jaar gevangenisstraf is opgelegd en komt daarom tot de oplegging van een lagere straf dan in voornoemde oriëntatiepunten wordt geïndiceerd.
Het Hof is, na alles te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Onder de verdachte is een revolver met vijf scherpe patronen en een huls in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
Voornoemde voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is immers in strijd met de wet. Het Hof zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:74,1:75 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een revolver van het merk Colt model Cobra, voorzien van serienummer [serienummer], van het kaliber .38 special en vijf scherpe patronen van het kaliber .38 special en één huls van het kaliber .38 special.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mr. W.J. Geurts-de Veld en mr. R.L.M. van Opstal, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 6 juli 2023 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divies Georganiseerde Criminaliteit) d.d. 1 juni 2021, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 20210601.0940, met aanvullingen, onder de onderzoeksnaam “Rosfil”.
2.Vaste rechtspraak, vgl. HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504
3.Vonnis Hof van 23 maart 2023, zaaknummer H-108/2021